Woolf

Op deze pagina bespreek ik leven en werk van de Engelse schrijfster Virginia Woolf, geboren Stephen (1882-1941), haar man Leonard en haar vele, vele vrienden en vriendinnen (van wie een aantal de Bloomsbury-groep vormde). Zij is een van mijn lievelingsschrijvers, van wie ik vrijwel alles heb gelezen.

Op 28 maart 2021 was het precies 80 jaar geleden dat Virginia Woolf vanuit haar huis ‘Monks House’ in Rodmell, Sussex naar de rivier de Ouse liep, daar haar zakken verzwaarde met stenen en het water inliep. Haar wandelstok werd teruggevonden en enkele weken later haar lichaam. Met deze zelfdoding was een eind gekomen aan een ongelooflijk boeiend leven dat vele zware momenten en periodes kende maar ook veel geluk, humor en een fenomenale productiviteit. Virginia Woolf is een van de belangrijkste auteurs van de twintigste eeuw en een onuitputtelijke bron van biografische, literaire en culturele studie. Hiervan doe ik onderstaand in chronologische volgorde verslag. De lezer zal merken dat ik al snel na mijn eerste kennismaking met VW mijn blik aanmerkelijk verbreedde: Bloomsbury, Leonard Woolf, de Bells, Lytton Strachey, Vita Sackville-West & Harold Nicolson etc. etc. (etc.) En ik ben nog lang niet uitgelezen!

Mijn ‘bibliotheek’ met Woolf en andere ‘Bloomsberries’

Sinds een jaar of vijftien houd ik me intensief bezig met het werk van de Engelse schrijfster Virginia Woolf (1882-1941). Daarom zet ik mijn besprekingen van haar boeken hieronder bij elkaar. De kennismaking met haar werk verliep aldus. Ik ben een fan van de muziek van de Amerikaanse componist Philip Glass. Deze heeft, onder zeer veel andere stukken, een flink aantal filmscores op zijn naam staan. Zo ook van de film The Hours (De uren). Ik beluisterde eerst deze muziek en bekeek toen de film The Hours, onder regie van Stephen Daldry (2002). Nicole Kidman speelt daarin de rol van Virginia Woolf en Meryl Streep van (een moderne) Mrs Dalloway, naar een van Woolfs boeken. Daarna las ik het boek De uren, geschreven door Michael Cunningham. Beide maakten grote indruk op me. Naar aanleiding hiervan begon ik werk van Woolf te lezen en startte met Mrs Dalloway.

* Ik las dus direct na elkaar de roman De uren (1999) van Michael Cunningham, waarin met veel fantasie de ineengewoven levensverhalen van Virginia Woolf, Mrs. (Clarissa) Dalloway en Mrs. Brown worden verteld en van Virginia Woolf zelf haar baanbrekende roman Mrs Dalloway (1925). In dit laatste boek worden op één dag (in juni 1923) in het Londense Bloomsbury verleden, heden en toekomst van de protagoniste bijeengebracht. ‘Mrs Dalloway’ wordt vanuit verschillende perspectieven belicht en dat levert een veelzijdig portret op. Er passeert (soms letterlijk) een hele stoet figuren die hun eigen troubles en eigenaardigheden hebben, voor een deel als nasleep (shell-shock?) van de 1e wereldoorlog. Septimus Smith is er zo een. Een andere belangrijke figuur is Peter Walsh, recent teruggekomen uit het Verre Oosten en eens de man op wie Mrs Dalloway verliefd was. De nogal vaag getekende prime-minister; Mrs Dalloways dochter, Elisabeth die op de drempel van de volwassenheid staat; en zo nog een aantal, van jong tot oud, in verschillende levensfasen. Het boek culmineert in het feestje dat Mrs Dalloway ’s avonds geeft en waarop zij als het ware van gast tot gast dwaalt die haar steeds becommentariëren. De onrustfactor is het bericht van de zelfmoord van een jongeman dat tijdens het feestje opduikt (het gaat om de eerder genoemde Smith, al wordt deze niet als zodanig genoemd door Woolf). Het boek bevat talrijke verwijzingen naar Londen anno 1923, ik noemde al de oorlog; ook aan de moderne techniek, in de vorm van snelle auto’s, luchtreclame wordt gerefereerd. Ook zit het boek vol met verwijzingen naar (lesbische) homoseksualiteit.

Het blad The New Yorker noemde Mrs Dalloway: ‘One of the few genuine innovations in the history of the novel’. Ik kan dat niet beoordelen maar ervoer het lezen wel als een ‘spannende’ en vaak verrassende aangelegenheid. In Woolfs stijl (ze deed overigens een paar jaar over het schrijven van dit boek) springen naar voren: korte, directe zinnen die vaak in slechts enkele woorden een sfeer schetsen; herhaling, soms letterlijk, soms parafraserend. Veel interne monologen, er wordt veel ‘gedacht’ door de figuren. Het boek van Michael Cunningham is getiteld De uren (The Hours) en dat was de titel die Woolf eerst voor Mrs Dalloway in gedachten had. Tijd is namelijk een belangrijk aspect in dit boek, gesymboliseerd door het slaan van de Big Ben en het verlopen van het leven in fasen. In zijn boek komt de ‘echte’ Virgina Woolf voor die in 1941 zelfmoord pleegde, een ‘Mrs Dalloway’, nu als ‘Clarissa Vaughan’, een (lesbische) uitgeefster anno onze tijd en Mrs Brown die haar benauwende huis- en gezinsleven tracht te ontvluchten. Clarissa is de interessantste figuur. Ze organiseert een feestje voor een oude vriend van haar, zwaar depressief nu, die een literaire prijs heeft gewonnen. Deze Richard noemt Clarissa steevast en liefdevol ‘Mrs Dalloway’. De hoofdstukken in het boek zijn (bijna) beurtelings gewijd aan een van de drie dames. Het boek is briljant geschreven, ironie en heftige scenes wisselen elkaar af. Een uitgebreidere bespreking van beide boeken, parallel gelezen, is inmiddels verschenen in het zomernummer 2009 van Inkt! onder de titel ‘Uren met Mrs Dalloway’ (dat vond ik wel een aardige parafrase) (zie boven).

* Na Mrs Dalloway kreeg ik de smaak te pakken van deze voor mij nog onbekende schrijfster en las ik Naar de vuurtoren (To the Lighthouse, 1927). Het verhaal van een huwelijk gezien door de ogen van de (niet-begrijpende) kinderen, zo zou men dit impressionistische verhaal kunnen noemen. Het is geschreven in een stijl met veel monologues interieurs en andere bespiegelingen. De vuurtoren en de boottocht ernaar toe staan voor het onbereikbare, ongrijpbare in relaties. Uit commentaren op dit werk begrijp ik dat dit het meest autobiografische boek van Woolf is, met herinneringen aan haar vroeg-overleden moeder en haar broers en zussen. Mede daardoor en doordat haar werk werd onderbroken door hoofdpijnaanvallen en depressies heeft ze er lang over gedaan het in de gepubliceerde vorm te produceren. Dit is een buitengewoon complex boek, geschikt om te herlezen (aantekening 13-2-2010).

* Daarna las ik Orlando. A Biography (1928): de gefantaseerde biografie (met foto’s!) van een edelman uit de 16e eeuw die ergens in de 17e (!) zomaar ineens in een vrouw verandert … als vrouw gaat leven en be-leven, denken, kleden, zich gedragen. Geschreven in werkelijk schitterende uitgesponnen zinnen, prachtig Engels, heerlijk om te lezen. Opmerkelijk genoeg is mijn editie er een in the Library of gay and lesbian experience. Dit boek was tevens een ‘liefdesbrief’ aan Vita Sackville-West. Een aantal boeken van Woolf ligt klaar om te lezen. Allereerst The Waves (zie hieronder een uitvoerige bespreking).Verderop doe ik verslag van de theatervoorstelling Orlando die ik in januari 2010 bezocht.


* Virginia Woolf had nog tien jaar te leven toen zij in 1931 The Waves schreef, een boek dat geschreven lijkt door een door dood en vergankelijkheid geobsedeerd persoon. Het hele boek, circa 200 pagina´s, staat in het teken van de ´golven´ van het leven: het komen en gaan van vriendschappen en liefdes, van stad en platteland, van opbloei en vergaan. Er zijn zes ´sprekende´ personen die het verhaal dragen (‘Maar is er wel een verhaal?’, vraagt een van hen, Bernard, zich op het einde af): Neville, Louis, Jinny, Rhoda, Susan en de al genoemde Bernard. Het bijzondere van de constructie van het boek is dat zij steeds om beurten spreken, ieder met een eigen ´stem´, een eigen levensverhaal, een typerend karakter. Het zijn dus monologen, geen dialogen. Deze ´vondst´ van Woolf is een zeer dwingende. Ik vermoed dat zij ter ´verlichting´ hiervan een aantal bespiegelingen heeft ingebouwd, dat wil zeggen negen beschrijvingen van de natuur, met name van de zee en de golven die op de kust stromen dan wel beuken. Het zijn schitterende beschrijvingen waarin Woolfs enorme taalrepertoire volledig tot ontplooiing komt. Deze observaties vormen samen een complete dag, van zonsopkomst tot zonsondergang.

Terug naar de hoofdlijn. De zes hoofdpersonen spreken dus om de beurt, soms een lang stuk, pagina´s lang zelfs, dan weer wat korter. Al doende zien we in deze roman complete biografieën voorbij komen, van de kindertijd tot en met de ´oudere´ middelbare leeftijd, en daartussen in de adolescentie en de volwassenheid. Steeds komen dezelfde thema´s terug: de onderlinge vriendschap in al zijn wankeling, de verhouding tot de ´buitenwereld´ in de vorm van school, gezin, werk en natuur. De figuren vragen zich steeds af, wie ben ik? Is er wel één ‘Bernard’ bijvoorbeeld, of zijn er meerdere, ontelbare zelfs, afhankelijk van de sociale situatie waarin hij zich bevindt? Naast de monologen zijn er geen ondersteunende teksten dus we zijn geheel afhankelijk van wat de personages zeggen. Een voorbeeld. ´Now´, said Bernard, ‘let us explore. There is the white house lying among the trees. It lies down there ever so far beneath us. We shall sink like swimmers just touching the ground with the tips of their toes. (…)´ (p. 11). Hieruit en alleen hieruit kunnen we afleiden dat het clubje vrienden ergens bovenop een heuvel naar de zee beneden zit te kijken.

Een zevende figuur die zeer bepalend is voor het verhaal heb ik nog niet genoemd, is de afwezige Percival. Deze is na de diplomering naar India vertrokken, maar aldaar bij een ongeluk omgekomen. Hij is op meerdere momenten in het boek degene naar wie allen uitkijken – en dus het element dat hen verbindt – maar die niet komt en ook nooit meer zal komen. Met name Bernard heeft het daar erg moeilijk mee. Hij had een afspraak met Percival om ergens te gaan drinken maar is niet gegaan. Dit kan hij niet meer goedmaken.

Bernard lijkt de centrale figuur in deze roman die de monoloog van de laatste 40 (!) pagina´s voor zijn rekening neemt. Het lijkt erop dat hij alle karaktertrekken van de anderen in zich verenigt. Is hij ook het alter ego van Virginia Woolf? Dat is geen gekke gedachte want in alle uitingen van de personages lijkt wel ´iets´ van Woolf naar voren te komen. Zo is er bij allemaal wel een fascinatie met literatuur, poezie en/of het schrijverschap, maar – opnieuw – bij Bernard lijkt die het meest dominant. Hij maakt zich steeds zorgen over wat hij noemt zijn ´phrases´, zijn zinnen die, zo interpreteer ik het, bij hem steeds als stoplappen, als niet-authentieke uitingen opduiken. Is dit Woolfs eigen worsteling met het schrijverschap? Dat zou betekenen dat zij het zich zelfs lang na haar debuut (in 1915) nog niet makkelijk maakte, The Waves was haar zesde roman, tussen To the Lighthouse en Mrs Dalloway in.

Ik heb een aantal saillante situaties/uitspraken genoteerd:

-Neville zegt op p. 39: ´and the chained beast stamps on the beach. It stamps and stamps´. Deze metafoor komt zowel in de monologen als in de beschrijvingen van de zee en de golven een aantal keren naar voren. Let ook op de herhaling, in The Years (zie onder) komt deze stijlfiguur bijna op elke bladzijde voor.

-Op p. 78 zegt Bernard:´The authentics exist most completely in solitude´. Dit is een van die vele zinnen waarvan ik denk dat Woolfs eigen gevoel over haar schrijverschap en de problemen die het met zich meebrengt naar voren komt.

-Op p. 79 de mooie quote: ´To speak is to bring about an explosion. (…) The entirely unexpected nature of this explosion -that is the joy of intercourse. (…) There is no stability in this world. Who is to say what meaning there is in anything? Who is to fortell the flight of a word? It is a balloon that sails over tree-tops. To speak of knowledge is futile. All is experiment and adventure´. (Hannah Arendt zou hiermee zeker instemmen!)

-Op p. 91 net als in Mrs Dalloway referenties aan de ´moderne´ tijd: ´The roar of London´, said Louis, ´is all around us. Motor cars´ etc etc. Op p. 113 nog ´n keer zoiets maar dan met typewriter en telefoon. En op andere pagina´s, bv. 130, de ´Tube´.

-Op p. 93 volgens Louis ´speech is false´.

-Op p. 101 het dramatische bericht over Percival: ´He is dead´, said Neville. ´He fell. His horse tripped. He was thrown.´ Etc. Deze beschrijving komt een aantal malen terug, ook uitgesproken door Bernard.

-p. 118 gaat over ons menselijk vermogen dingen te maken en over het lichaam dat bepaalde ´signalen´ uitzendt.

-p. 127: heeft een mens meerdere ´life-skins´?

-p. 130, het is, net als Mrs Dalloway een echt Londen-boek. Zie bv. de opsomming van Londense straten.

-p. 142 Hampton Court wordt meerdere malen genoemd. Mooie quote: ‘There is no panacea … against the shock of meeting’.

-p. 148 Louis die geplaagd werd om zijn Australische accent is een geslaagd zakenman geworden. Hij is er niet gelukkiger op geworden. Net als de anderen wordt hij heen en weer geslingerd tussen genegenheid en afkeer van zijn vrienden. ‘I would go with you through the fires of death. Yet am happiest alone’.

-p. 160 tot 200 bevat een volledige monoloog van Bernard die zijn vrienden stuk voor stuk ‘tegen het licht’ houdt. Hij begint met : ‘Now to sum up’. Maar tegen wie heeft hij het? ‘Since we do not know each other … we can talk freely’. De vorige paragraaf eindigde met het uit elkaar gaan van de vriendengroep na een diner. Bernard spreekt dus niet tegen hen. Hoe dan ook, om zijn leven te verduidelijken zal hij een verhaal moeten vertellen, meerdere zelfs die echter geen van alle waar zijn. Is dat hoe Woolf haar schrijverschap beleefde? Hoe dat ook zij, Bernard begint zijn levensverhaal dan maar door als het ware steeds een bladzijde uit een prentenboek om te slaan. Al in de nursery ontmoetten de vrienden elkaar. Er is het beeld van de schrijvende vrouw dat in het boek meerdere malen voorkomt. Ook Percival wordt beschreven. En zo successievelijk de anderen. Op p. 175 is er een soort ironische verwijzing naar ‘een biograaf die ik ooit had’. Mooie observatie: op hoeveel manier men ‘Hier is Bernard’ kan zeggen (p. 176). Zoveel kamers, zoveel Bernards. Op p. 178 wordt duidelijk dat Bernard ook vader is geworden, het is (mij) niet duidelijk met wie hij is getrouwd en wie de moeder van het (naamloze) kind is. Op p. 186 een mooie melancholieke, Voskuil-achtige opmerking over vriendschap. Op p. 187, het ‘I make phrases’-motief weer. Het idee dat ‘Bernard’ een amalgaam is van de anderen ontleen ik aan zijn uitspraak: ‘… what I call my life, it is not one life that I look back upon; I am not one person; I am many people; I do not altogether know who I am – Jinny, Susan, Neville, Rhoda, or Louis, or how to distinguish my life from theirs’. Een herinnering aan een vorige reünie. Op p. 192 is Bernard opeens zonder zijn ‘frasen’. ‘Nothing came, nothing’. Op p. 197 de uitroep ‘Lord, how unutterably disgusting life is! What dirty tricks it plays us, one moment free; the next, this. [namelijk tussen de resten van de lunch] (…) We must go. Must, must, must – detestable word’. Bernard meent zich, voor de tweede maal, te herinneren dat hij en degene tegen wie hij spreekt, elkaar een keer op een boot naar Afrika hebben ontmoet. Onderaan p. 198 zijn ze uit elkaar gegaan en is Bernard weer alleen. Hij had een aantekenboekje bij zich, dat laat hij achter. Geen ‘frasen’ meer. De stilte is beter. Laat me hier maar eeuwig zitten. Maar ja de kelners willen ook naar huis … Als hij eenmaal op straat staat, voelt hij een nieuw ‘golf’ in zich opkomen, een nieuw verlangen. Hij ziet de dood nu als nieuwe vijand: ‘Against you I will fling myself, unvanquished and unyielding, O Death!’ zijn Bernards slotwoorden. Het boek eindigt daarna met de zin: ‘The waves broke on the shore’.  

Ik vond het een indrukwekkend boek, door de vorm maar ook door de diepte van de gevoelens die op zo’n schitterende manier worden verwoord, met de van Woolf bekende herhalingen zoals die ook in Mrs Dalloway voorkomen.

* Opnieuw een boek van Virginia Woolf (in Bredevoort heb ik er enkele ‘gescoord’), namelijk haar laatste (1939): Between the Acts. Een relatief ‘makkelijk’ boek – de flaptekst noemt het ‘lyrical’ – en een waarin Woolf, zoals steeds, haar eigen schrijverschap onderzoekt. Ditmaal in de persoon van Miss La Trobe, een toneelschrijfster/-regisseuse die in een dorp ergens in Engeland een toneelspel laat opvoeren door de bewoners. Deze zijn van diverse plumage, van ‘gewone’ arbeiders en hulpen-in-de-huishouding tot (would-be) adel met geschiedenis. Het stuk – een soort historisch overzicht van de geschiedenis van Engeland tot ‘heden’, een dag in juni 1939 – wordt in aktes opgevoerd (vandaar de titel) en daartussen spreken enkele hoofdpersonen met elkaar, of juist niet. Vader en zoon-, moeder en dochter-, man-vrouw-verhoudingen en de problematische kanten daarvan passeren de revue. Net als in The Waves zet Woolf dan zinnen tussen (   ), bijv. ‘He said (without words) “I’m damnably unhappy”’ (p. 128). Anders dan in bijvoorbeeld The Waves zijn er meer dialogen, al zit ook dit boek vol met monologues interieurs. Net als in To the Lighthouse werkt Woolf veel met visuele metaforen, bijvoorbeeld wanneer Miss La Trobe tot haar teleurstelling merkt dat ze er niet in is geslaagd hen (het publiek) te laten ‘zien’: ‘It was a failure, another damned failure! As usual. Her vision escaped her’ (p. 75). Net als in Mrs Dalloway zijn er veel verwijzingen naar het moderne leven, zoals de grammofoon (die overigens vaak dienst weigert) en overvliegende vliegtuigen.

De laatste dertig bladzijden zijn gewijd aan ‘onze tijd’ of wat Woolf veelbetekenend aanduidt als ‘ourselves’. Miss La Trobes’ experiment is personages op het podium te zetten met spiegels in hun handen die naar het publiek gericht waren. Maar helaas, het gaat mis: het publiek begrijpt het niet en bovendien gaat het tegen de verwachting in regenen. Heel gemeen geeft Woolf het (bijna) laatste woord aan de plaatselijke priester die het algemene gevoelen van onbegrip mag vertolken en die nog even de collecte ten bate van de kerk mag aanbevelen. Miss La Trobe blijft achter met het gevoel dat ze niet meer heeft gegeven aan de wereld dan ‘een wolk die aan de horizon zich met andere wolken zal vermengen’ (p. 151). Het einde van deze roman lijkt veel op dat van Mrs Dalloway. Twee van de hoofdpersonen, het zich ongemakkelijk met elkaar voelende echtpaar Isa en Giles, zijn eindelijk alleen met elkaar. Het is duidelijk, voordat ze met elkaar zouden slapen, moesten ze vechten: ‘Then the curtain rose. They spoke’ (p. 159). De laatste woorden van het laatste boek van deze schrijfster.

Jacobs kamer (Jacob’s Room, 1922) is geschreven in een wat ik zou willen noemen ‘rapsodische’ stijl: een snelle opeenvolging van korte en langere observaties, soms van slechts een of twee woorden, dan weer in wat langere zinnen. Het is razend knap met hoe weinig middelen (maar het zal ongetwijfeld hard werken geweest zijn voor Woolf) steeds een complete sfeer, een wereld wordt neergezet. In Jacobs kamer dat men als ‘Bildungsroman’ kan lezen, gaat het om het leven vanaf de kindertijd van Jacob, een van de drie zonen van Betty Flanders, tot en met zijn dood in de Eerste wereldoorlog. (vgl. Flanders = Vlaanderen) Ik las in een commentaar op dit boek dat het vooruitloopt op of eindigt waar Mrs Dalloway (zie boven) begint. In dat laatste boek is immers het trauma van de Eerste wereldoorlog een van de centrale thema’s. Het boek eindigt heel abrupt als de moeder en de beste vriend van Jacob zijn kamer doorzoeken. Ik dacht eerst dat een aantal bladzijden uit mijn exemplaar miste maar het klopte. ‘Wat een rommel overal!’ riep Betty Flanders uit, de slaapkamerdeur opengooiend. Bonamy wendde zich van het raam af. ‘Wat moet ik hiermee doen, Bonamy? Ze hield een paar van Jacobs oude schoenen omhoog. [Einde]

Een kamer voor jezelf  (A room of one’s own, 1929; wat is het Engels toch veel sierlijker dan het plompe Nederlands!) is geen roman, ook geen verhalenboek, maar een bundeling van twee lezingen, in zes hoofdstukken over ‘de vrouw in de literatuur’ of liever het gebrek daaraan. In dezelfde vloeiende en soms springerige stijl als haar fictie houdt Woolf een pleidooi voor het serieus nemen van vrouwelijke literatoren, waar eigenlijk maar twee dingen voor nodig zijn: een kamer voor haar om in te werken en 500 pond per jaar, met andere woorden een zekere financiële onafhankelijkheid. Woolf roept vrouwen op zich in woord en geschrift uit te spreken. Gezien de stortvloed van vrouwelijke auteurs in alle mogelijke talen en literaire domeinen heeft dit ‘geholpen’.

* Een boek over Woolf, daar had ik na al het werk van de schrijfster zelf, behoefte aan. Het werd het boek Virginia Woolf van Michael Whitworth uit de reeks Authors in Context. Het mooie van dit boek is dat het het werk van Woolf vanuit verschillende invalshoeken contextualiseert en daarbij laat zien wat de impact daarvan is voor dat werk. Achtereenvolgens komen aan de orde ‘The fabric of society’ waarin het Engeland van de tweede helft van de 19e eeuw in politiek en economisch opzicht wordt beschreven. Ook de opkomst van de vrouwenbeweging, het ‘algemeen’ kiesrecht en allerlei wetgeving worden beschreven.

Veel aandacht besteedt Whitworth aan de gevolgen van de Eerste wereldoorlog. In Mrs Dalloway komen we daarmee in aanraking via Mr Septimus Smith die, lijdend aan ‘shell shock’ (althans dat wordt verondersteld, maar is het werkelijk waar?), een einde aan zijn leven maakt. Wat me verraste is Whitworths stelling dat ook The Waves in het teken van militarisme staat. Maar, inderdaad: vooral het eerste deel van dit boek waarin het schoolleven van de vrienden wordt beschreven staat daar bol van. En er is Percival, die omkomt in India. De auteur gaat uitgebreid in op het ingewikkelde klassenstelsel in Engeland met zijn ‘upper middle class’ enz. Daarna bespreekt Whitworth de ‘literary scene”: wie publiceerden er allemaal en wat was de economische positie van schrijvers? Woolf zelf ging na The Years (1937) wat verdienen met haar boeken. Een ander belangrijk verschijnsel waren de (openbare) bibliotheken waarin de notabelen overigens waakten over de goede zeden. Het verschijnsel ‘literaire agent’ kwam op. Voor Woolf was het uitermate belangrijk dat zij en haar man Leonard (thuis) de Hogarth Press hadden die niet alleen haar eigen boeken publiceerde maar ook bv. de eerste Freud-uitgaven in Engeland. Lawrence, Joyce, George Eliot, T.S. Eliot, Auden [een vriend van Hannah Arendt overigens], Spencer, dat waren de auteurs van Woolfs ‘dagen’. Er waren enkele populaire genres: over de opvoeding, het huwelijk en familiesages (denk aan Galsworthy’s Forsythe Saga). Woolf verhoudt zich kritisch hiertoe, zoals al bleek uit mijn bespreking van To the Lighthouse, en zal blijken uit The Years hieronder. Jacobs kamer is een voorbeeld van een Bildungsroman. Maar het is ook een voorbeeld van biografie, zoals ook Orlando maar dan uitzinnig dat is.

Het volgende thema is de filosofie, in het bijzonder de idee van representatie en de esthetiek. Het eerste hangt samen met de vraag in hoeverre ideeën – of kunst –  een (correcte) representatie van de werkelijkheid is. Woolf was zeer geïnteresseerd in schilderkunst, zie bv. To the Lighthouse; toneel, zie Between the Acts en meer in het algemeen in de relatie tussen beeld/woord en werkelijkheid. In Mrs Dalloway, maar ook in The Years speelt het verschil tussen kloktijd en psychologischre tijd een cruciale rol. In het eerste speelt het slaan van de Big Ben door het hele verhaal heen; in het tweede volgen we een familie van 1880 tot eind jaren 30 (‘present day’). Tijd strekt zich en krimpt weer in, zo is de gedachte (vgl. The Waves). Het volgende thema is de verhouding tussen amatschappij en individu en de keuzes die men maakt. Hierin bespreekt Whitworth een groot aantal personen uit Woolfs boeken en hoe ze op elkaar reageren. In The Waves introduceert Woolf ‘de groep’ (van vrienden).

Het voorlaatste hoofdstuk bespreekt ontwikkelingen in de wetenschap en met name de geneeskunde. Woolf was op de hoogte (maar beslist geen expert) van 20e eeuwse ontwikkelingen in de natuurwetenschappen, zoals de beschrijving van het atoom in de jaren 1890. Whitworth veronderstelt dat met The Waves Woolf als het ware positie kiest in het debat tussen voor- en tegenstanders van de golftheorie in de quantumtheorie. Dit lijkt me iets te boud, maar het is wel een interessant punt. Het laatste hoofdstuk is gewijd aan de wisselende beelden van Woolf zoals die in secundaire literatuur en in de film naar voren komen. Denk aan The Hours (zowel boek als film), Mrs Dalloway, van Marleen Gorris (1998) en Orlando van Sally Potter (1992). De eerste heb ik gezien, de andere twee staan op het lijstje. Dit was een interessant boek dat het werk van Woolf van veel, ook buiten-literaire kanten bekijkt. 

* Tot nu toe vond ik The Waves Woolfs meest indrukwekkende boek (zie boven). Nu ik ook The Years (1937) heb gelezen, aarzel ik. Het is het boek waarin Woolf zich op intensieve wijze bezighoudt met het thema vergankelijkheid. Zij schetst het leven van de familie Pargiter van rond 1880, het Victoriaanse tijdperk tot 1937, wederom ‘present-day’. Dit laatste deel beslaat zo’n 120 bladzijden, op een totaal van 380. (Aanvankelijk had zij als titel ‘The Pargiters’ in gedachten.) Vergankelijkheid komt naar voren door het verstrijken van de jaren, het ouder worden van de (hoofd)personen in dit boek, het herinneren en het vergeten. Qua stijl viel me het ongelooflijke aantal herhalingen op; bijna obsessief herhalen de personages hun uitspraken. Een paar voorbeelden: ‘Parnell … he’s dead’. ‘Dead?’ ‘Yes ..’. ‘Parnell is dead’’, she repeated. …’Poor thing!’, she exclaimed. ‘Poor thing?’, he repeated. Een van de hoofdpersonen gaat op bezoek bij een familielid bij wie in de tuin iemand met een hamer staat te werken: ‘hammer, hammer, hammer’. Vele pagina’s later bezoekt iemand een voorstelling van Wagners opera ‘Siegfried’ en klinkt opnieuw ‘hammer, hammer, hammer’. Ook op deze manier ‘dead, dead, dead’ (dit naar aanleiding van genoemde Parnell, overigens een werkelijk bestaande Ierse politicus).

          Een ander thema in dit boek, zo maakte ik op uit de uitstekende inleiding van Steven Connor, is dat van de lelijkheid. Dit komt tot uitdrukking in onder andere de verkrampte levens van de Pargiters in het Victoriaanse tijdperk, in hun neurotische gedrag en gelaatsuitdrukkingen (die Woolf associeert met het thema van het militarisme, zie Mrs Dalloway en The Waves), in vlekken op hun kleding, smerige badkuipen etc. Er wordt heel wat gewassen in dit boek; wassen, zegt Connor, is een transitieritueel tussen sociale klassen. Het thema ‘water’ kennen we natuurlijk van The Waves. Maar Woolf was zelf ook erg geïnteresseerd in nieuwigheden op het gebied van sanitair die ze ook in het boek laat verschijnen. Steeds wisselen leven, lichtheid, kleur af met doodsheid, dofheid, grauwheid. Ik vraag me af of de methode die ze koos voor haar zelfmoord in 1941, verdrinking, met dit ‘waterthema’ samenhangt.

          Elk nieuw hoofdstuk, steeds een jaar tussen 1880 en 1937, begint met een beschrijving van de natuur, ook dit doet denken aan The Waves. Op een later moment zal ik nog dieper ingaan op dit intrigerende werk.

* Inmiddels ben ik begonnen aan dé Woolf-biografie, namelijk van Hermione Lee (1996), simpel getiteld Virginia Woolf. De kerstvakantie 2009 heb ik deels besteed aan het lezen van deze vuistdikke (892 pp) studie. Het geheel maakt door de gedetailleerdheid en de wijze waarop Woolf ten tonele wordt gevoerd veel indruk. In de eerste hoofdstukken brengt Lee Woolfs (toen nog Adeline Virginia Stephen)  jeugd in kaart, met haar hertrouwde vader, haar moeder – beiden overleden toen Woolf nog relatief jong was – en haar (stief)broertjes en zusjes. Van deze laatste is de relatie met Vanessa, die zich zou ontwikkelen tot schilderes, het meest intensief maar ook problematisch, een soort haat-liefdeverhouding.

In de volgende hoofdstukken beschrijft Lee hoe de Eerste wereldoorlog (waar Engeland meer mee te kampen had dan ik wist) een blijvende invloed op persoon en werk van Woolf had. Zie ondermeer Mrs Dalloway hiervoor. In 1912 trouwde ze met Leonard Woolf en ‘was direct daarna drie jaar ziek’, zoals ze zelf schreef. Vele jaren van haar leven gingen op aan ziektes, klachten van zowel psychische als fysieke aard. Maar Lee rekent af met het beeld van een kwijnende, wereldvreemde ‘feministe’. Zij ziet Woolf als een juist heel krachtige vrouw die goed wist wat er in de boze buitenwereld omging. Tegelijk is het een feit dat ze met veel tegenslagen, al vanaf haar kindertijd, te kampen had. Met vele intellectuelen, schrijvers etc onderhield ze relaties; Lee houdt zich in een aantal gevallen enigszins op de vlakte over het al dan niet amoureuze gehalte hiervan.

Lee laat zien dat Woolf steeds in verschillende literaire vormen bezig was met een thematiek die haar interesseerde: ze schreef dan tegelijk in haar dagboek, in brieven aan familie of vrienden, in concepten van een essay èn in een roman. Stukken tekst die eerst in de kladversie van een roman stonden, verhuisden in de definitieve versie naar het essay. Het Bloomsbury-milieu wordt geschetst door Lee en de manier waarop tijdgenoten en latere schrijvers hiertegen aan keken (niet altijd gunstig). De Woolfs die hun eigen uitgeverij/drukkerij begonnen (de Hogarth Press gaf werk van hunzelf en van vrienden uit, later werd dit verzakelijkt) leefden veel in Londen, maar ook in huizen op het platteland, bv. in Monk’s House vlakbij Lewes. Volgens Lee is Woolf een echt Londense schrijfster, je kunt haar ‘gangen’ letterlijk nagaan in deze stad. Maar ze hield ook van de afzondering van het platteland. Beide werelden komen voor in haar werk.

Tegen het einde van de jaren 20 verdiende Woolf eindelijk geld met haar boeken, ze werd min of meer een ‘bekendheid’. Dat leidde tot veel nevenactiviteiten, zoals lezingen en optredens voor vrouwenclubs e.d. Vaak vond ze dit verschrikkelijk. Ze had haar ’fans’ die graag een ‘verhouding’ met haar begonnen, zowel mannen als vrouwen. Lee gaat niet heel diep in op Woolfs werk als zodanig (daar zijn andere bronnen voor), met een uitzondering namelijk The Years (1937) dat ik ook hierboven besprak. Het is het boek dat haar de meeste moeite kostte, bij elkaar zo’n vijf jaar en ze was niet tevreden over het resultaat. Ze ging er bijna aan onderdoor (en schreef daarna toch nog het een en ander). Volgens Lee is in dit boek haar outsider-positie het meest zichtbaar, naast heel concrete zaken als de party in het laatste deel waarvoor hun huis in Londen model stond.

In de jaren 30 maakte Woolf kennis met Freud, zijn werk kende ze al. Tegelijk zaten de Engelsen met een knoop in hun maag naar de ontwikkelingen op het continent te kijken. ‘Peace in our time’, was de boodschap van Chamberlain, maar ze zouden gauw bedrogen uitkomen. Ook hier werd me duidelijk hoe heftig in 1939-1940-1941 de Engelsen met de nazi-dreiging werden geconfronteerd; Londen werd gebombardeerd, de Woolfs moesten hun huis uit, ze gingen naar Monk’s House. En daar op 18 maart 1941 schreef ze een van haar indrukwekkendste geschriften: haar afscheidsbriefje aan Leonard. Het vreemde is dat ze daarna ‘gewoon’ andere dingen ging doen. Op 28 maart schreef ze een soortgelijk, korter briefje. Dit zette ze wel neer voor haar man. Daarna ging ze het huis uit, liep naar de rivier de Ouse, verzwaarde haar jas met een steen en liep de rivier in. Bijna drie weken later werd haar lichaam gevonden. Haar briefje getuigde van een existentiële angst voor weer een volgende mentale crisis, ze had er al vele gekend, en kon het niet meer aan. Maar Lee maakt naar mijn gevoel zeer overtuigend duidelijk dat ook de zeer reële angst voor de oorlog een enorme impact op Woolf heeft gehad. Deze terecht zeer geprezen biografie is een goudmijn voor de ‘achtergronden’ van het oeuvre van Woolf, waarvan ik hierboven een korte impressie heb gegeven.

Joke J. Hermsen, schrijfster en filosofe, bundelde in Heimwee naar de mens (2003) een aantal beschouwingen, over onder andere Hannah Arendt (zie de sectie joopberding.com/Arendt op deze website) en Virginia Woolf. Zij stelt dat er eigenlijk twee Woolfs waren: de ‘droefgeestige en schuchtere romanschrijfster’ aan de ene kant en aan de andere kant de ‘felle polemiste die haar angsten in dagboeken en brieven … van zich afschudt’ (pp. 166-167). Deze twee typen herkennen we inderdaad gemakkelijk uit de zojuist besproken biografie van Lee. Maar Hermsen stapt te makkelijk over het feit dat Woolfs teksten heen-en-weer zwierven tussen juist die verschillende literaire middelen, iets wat Lee overtuigend laat zien. Hermsen gaat uitvoerig in op Orlando dat zoals bekend is opgedragen aan haar vriendin Vita Sackville-West. Zij stelt dat Orlando iets teveel ‘leukigheid’ bevat. In feite draait het hele boek om ‘auteurschap’, preciezer, wat het betekent ‘biograaf’ te zijn. Volgens Hermsen ‘wint’ de ‘moderne schrijfster’ het van de ‘klassieke biograaf’ (p. 170). Daarmee wordt uiteindelijk het boek van een grap een literair meesterwerk. Het was een soort samenspraak van de schrijfster met zichzelf. Woolf werd zich er in de jaren 30 steeds meer van bewust – mede vanwege de toenemende oorlogsdreiging en uiteindelijk de oorlog zelf, zie Lee – dat ze die dialoog niet kon volhouden. Ze kon haar levenslange vraag: ‘Wie ben ik?’ slechts beantwoorden met ‘Ik ben velen’. Orlando brengt die vele ‘ikken’ in kaart.

* Een geweldige ervaring was het bijwonen van de voorstelling Orlando (subtitel: ‘Werkboek’) van Toneelgroep Oostpool in januari 2010. Met Maria Kraakman in de rol van Orlando. Deze voorstelling is vele dingen tegelijk: een ‘opvoering’ van Orlando, een reflectie op het verschijnsel biografie, een tweede op het verschijnsel ‘toneel’ en wat betekent acteur te zijn en nog veel meer. In een kaal, strak decor van zwarte achterwand, twee tafeltjes en een bankje, en soms fel aanschietende tl-balken aan het plafond of vlak boven het speelvlak spelen vier acteurs vele rollen; Orlando; Euphrosyne, de koningin, Nick Green de dichter, Marmaduke Bonthrop Shelmerdine en nog andere personages uit het boek, niet te vergeten ‘Sasja’, Orlando’s eerste liefde. De verschillende jaren uit Orlando’s 30-jarig leven worden gespeeld en ‘verteld’, op een bijna hypnotiserende manier. Prachtige teksten, zowel uit het boek als bij-geschreven, poëtisch, langdradig, met vaak ironisch commentaar als een soort tongue-in-cheek terzijdes.

Een schitterend moment is er als ‘Orlando’ uit zijn/haar rol stapt omdat de scene niet naar zijn/haar zin is. Er ontstaat een ruzieachtige sfeer tussen de acteurs, waar zijn ze nu ‘eigenlijk’ mee bezig/ Deze scene en vergelijkbare deden me denken aan de voorstelling Hannah en Martin van Mugmetdegoudentand waarin ook personages als het ware uit hun spel stappen en dat spel of de situatie becommentariëren. Er zitten ook slapstick-achtige scenes in bv. de matroos die uit het want dondert omdat hij een glimp van Orlando’s enkel heeft opgevangen, of de scene van de Turkse onlusten waarbij een van de spelers helemaal uit zijn dak gaat. De biograaf – volgens Joeri Vos, auteur van dit stuk, de centrale figuur – zit regelmatig vast: ze weet het ook niet meer, ze probeert zich te houden aan ‘de feiten’ maar die zijn of onbegrijpelijk of banaal. Het voortdurende spel tussen illusie en werkelijkheid – om de zoveel tijd komt een centrale vraag naar voren: ‘Wat is liefde?’, ‘Wat is het leven?’, maar ook worden de toeschouwers er even op gewezen dat we, inderdaad, in het theater zitten – weeft zich als een soort Droste-effect door de voorstelling heen. Het exemplaar van Orlando waarmee Joep van der Geest het toneel opkomt en waaruit hij soms citeert overleeft de voorstelling; het tekstboek van deze voorstelling echter niet: dat wordt kapotgescheurd, vertrapt en achtergelaten op het toneel.

Er is overigens één merkwaardige rol: rechtsachter op het speelvlak bevindt zich, staande en zwijgend, gedurende vrijwel de gehele duur van het stuk (2 uur en 15 minuten, zonder pauze!) een man. Pas op enkele minuten voor het einde, als Orlando snikkend ergens op een heuvel ligt, valt hij plotseling om, en rolt naar de linkerachterkant van het toneel. Ik las in een recensie dat deze rol de ‘enigmatische sfeer’ van het stuk vergroot, en dat is in die zin zo dat het geheel en al raadselachtig is wie of wat deze man voorstelt in het stuk. Is hij een zwijgende observator? Andere vraag: zouden we dit personage hebben gemist als de auteur hem er niet in had geschreven? Maria Kraakman als Orlando is groots, ze beheerst alle vormen van expressie: stembuigingen, mimiek, motoriek, het is intens en razendknap. Tijdens meerdere van haar soms lange monologen kon  je de bekende speld horen vallen. Soms zijn er voorstellingen die je ‘bijblijven’: dit is er zo een.

          Toevoeging 15 september 2010: voor haar rol in Orlando ontving Maria Kraakman deze week de Theo d’Or, de jaarlijkse toneelprijs voor de meest indrukwekkende vrouwelijke dragende rol.

* Van Joke J. Hermsen, wier essay over Woolf ik hierboven besprak, las ik nu de (dikke, 468 pp) roman Tweeduister (Arbeiderspers, 2000). Virginia Woolf en ‘haar’ Bloomsbury-groep staan hierin centraal. De titel van het boek is ontleend aan een citaat van T.S. Eliot: ‘Verleden en toekomst/ laten maar weinig bewustzijn toe/ Maar enkel in de tijd kan het ogenblik in de rozentuin/ Het ogenblik in het prieel toen de regen neersloeg/ Het ogenblik in de tochtige kerk in ’t tweeduister/ worden herinnerd; betrokken in verleden en toekomst/ Enkel door middel van de tijd wordt de tijd overwonnen’. Het is, niet verwonderlijk in een roman over Virginia Woolf, het verschrijden van de tijd dat centraal staat. De inzet is de zoektocht van een jonge Nederlandse vrouw, Martha Thompson, naar hoe het haar Engelse vader in en na de Eerste wereldoorlog is vergaan. Tijdens die zoektocht komt ze in contact met Virginia en Leonard Woolf, T.S. Eliot en zijn vrouw Vivien, en nog een aantal figuren uit hun ‘entourage’. En ze ontmoet een oud-soldaat uit WO-1, Billy Prior, die vergelijkbare trauma’s als Septimus Smith uit Mrs Dalloway aan die oorlog heeft overgehouden. Hij is een sleutelfiguur in Martha’s speurtocht. Dat geeft Hermsen de mogelijkheid veel van de verwerking (of het gebrek daaraan) van WO-1 te beschrijven.

Net als in een aantal van Woolfs boeken zijn de delen geordend op jaartal: Proloog (1985); 1924-1925; zomer 1927 etc. tot en met 1935-1936 en de Epiloog, een time-table tot 1948, het jaar waarin Eliot de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Vaak refereert Hermsen aan werk van Woolf (ook van Leonard overigens) en haar geworstel met The Waves en The Years. Ook de politieke en maatschappelijke situatie in London, Engeland en breder Europa komt aan de orde na 1933, de machtsovername door Hitler. Er ontstaan politieke kampen, pacifisten versus oorlogshitsers en het ‘vrouwenvraagstuk’, zoals de vraag of vrouwen het fascisme kunnen bestrijden (waar Woolf sceptisch over was, zie haar Three Guineas; zie onder). Ook zijn er veel scenes uit de Engels/Londense society en gay-wereld. T.S. (Tom) Eliot en zijn zenuwzwakke vrouw Vivien zijn twee belangrijke personages. Na het succes van The Waste Land stort hun huwelijk in, Tom bekeert zich tot het Anglicanisme, wordt redacteur en probeert zijn vrouw te laten opnemen. Die is er inderdaad psychisch behoorlijk slecht aan toe, leidt aan waanvoorstellingen etc.

Het boek draait om deze en andere personages die elkaar steeds ontmoeten, in Londen, Cornwall, Monk’s House in Rodmell, Parijs enz. De speurtocht van Martha wordt inderdaad afgerond, hoe dat verklap ik hier niet. Doordat in elk hoofdstuk steeds meerdere ontmoetingen worden gepresenteerd, met verschillende personages, moet je er als lezer goed je hoofd bijhouden. Maar dan loont het erg de moeite. Mooi om te zien hoe Hermsen in haar roman veel biografieën en literatuur over en van haar protagonisten heeft verwerkt; een enkele keer herkende ik iets uit Lee’s Woolf-biografie (zie boven).

* Als derde boek over Virginia Woolf las ik Virginia Woolf’s Women (2003) van de Engelse biografe Vanessa Curtis. Halverwege noteerde ik ergens, ‘wat een levens allemaal’. Want Curtis presenteert de lezer een schitterend, hier en daar tragisch inkijkje in het leven van vrouwen in het Victoriaanse en Edwardiaanse tijdperk. Elk van de vrouwen in Woolfs leven – haar moeder, stiefmoeder, haar zus Vanessa, Violet Dickinson, Katherine Mansfield, Dora Carrington en natuurlijk Vita Sackville-West – bracht iets ‘speciaals’ mee dat invloed uitoefende op Virginia, als mens, als vrouw, als auteur en dagboekenschrijver. Maar tegelijk was er met al deze vrouwen ‘iets’, de behoefte om Virginia te bemoederen bijvoorbeeld, of juist een uit de hand gelopen idolatrie zoals bij de componiste/dirigente Ethel Smyth, lesbische of biseksuele interesse zoals bij Carrington en Vita, en dat allemaal temidden van de door-en-door gefrustreerde Victoriaanse seksuele moraal en later temidden van de verwerking van de Eerste wereldoorlog en de opkomst van het fascisme, zowel op het continent als in Engeland zelf. Curtis schetst op indringende wijze al deze levens en levensomstandigheden en hoe ze Woolf beïnvloedden. Woolf zelf blijkt daardoor (nog) meer facetten te hebben.

Net als in de biografie van Lee komt Woolf in dit boek naar voren als een zelfbewuste, soms zelfs dappere vrouw en bepaald niet als mak slachtoffer. Nog duidelijker wordt de botheid en ongeïnteresseerdheid die ze soms zelfs naar haar beste vriend(inn)en tentoon spreidde. Haar pacifisme wordt duidelijker gepresenteerd dan in de Lee-biografie, voor haar was er een duidelijke samenhang tussen continentaal fascisme en de wijze waarop in haar eigen land vrouwen buiten het openbare leven werden gehouden. Deze bundel levensschetsen eindigt met een prachtig portret van Woolf zelf, mede aan de hand van tot dan toe onbekende foto’s. In al zijn beknoptheid (228 pp) is dit een indrukwekkend eerbetoon aan de vele vrouwen in het leven van Virginia Stephen Woolf. 

* Ik las een van de essaybundels waar Virginia Woolf beroemd mee is geworden als ‘feministe’, namelijk Three Guineas uit 1938, in de Nederlandse vertaling werd dat Geachte heer, in 1980 uitgegeven door Feministische Uitgeverij Sara. De oorspronkelijke titel slaat op de drie guineas die Woolf bereid is te investeren in beantwoording van de vraag: hoe kunnen we oorlog voorkomen, nog specifieker: welke bijdrage kunnen vrouwen hieraan leveren? Het zijn dan ook drie essays waarin Woolf scherp het anti-vrouwelijke karakter van de Engelse maatschappij bekritiseert en zoals ik boven al aangaf parallellen trekt tussen deze situatie en de manier waarop in het fascisme de vrouw haar plaats wordt gewezen. Woolf wil de scheidsmuren tussen het privéleven en het maatschappelijk leven slechten (voer voor Arendt-ianen!).

‘De vrouwen’ uit haar vraag beperkt ze tot ‘de dochters van intellectuelen’, arbeidersdochters kende ze niet zo. Deze intellectuele dochters kennen geen ‘vaderlandsliefde’, er is weinig reden om trots te zijn op Engeland. Ook het kiesrecht biedt weinig soelaas, het maakt vrouwen eerder medeplichtig. Universiteiten zijn zo goed als ontoegankelijk voor vrouwen (vgl. A room of one’s own). Het in onderwijs en welzijn geïnvesteerde geld is een schijntje van de kosten van de (oorlogs)vloot. En zo gaat zij maar door, politieke statements worden ontmaskerd, maatschappelijke (wan)toestanden aan de kaak gesteld. Zeer suggestief stelt zij een foto van oorlogsslachtoffers tegenover of naast het beeld van de ‘man in uniform’, de ‘Duce’, de Tiran’. Woolfs conclusie is dat zij zich niet wenst aan te sluiten bij het mannelijk streven een oorlog te voorkomen: ‘Maar het antwoord op uw vraag moet bijgevolg luiden dat wij U het beste kunnen helpen om oorlog te voorkomen niet door uw woorden te herhalen en uw methoden te volgen, maar door nieuwe woorden te vinden en nieuwe methoden te scheppen. Wij kunnen U het beste helpen niet door ons bij uw organisatie aan te sluiten, maar door buiten, maar samen met uw organisatie te werken aan haar streven. Dat streven is voor ons beiden hetzelfde. Het is het zeker van “de rechten van allen – alle mannen en vrouwen – om overeenkomstig de grote beginselen van Rechtvaardigheid, Gelijkheid en Vrijheid als mens te worden gerespcteerd”’ (p. 203).

In mijn antiquarische exemplaar zit een krantenknipsel met een recensie van dit boek ten tijde van het verschijnen van de Nederlandse vertaling (in 1980). Maaike Meijer bespreekt het als het werk van ‘een briljante, vlijmscherpe en vastbesloten radicaal, wier werk terecht kwam op een bodem die niet bij machte was het op te nemen’. En ze voegt daaraan toe: ‘Naar mijn mening had Three Guineas een klassiek boek van de tweede golf feministische boeken moeten zijn. Maar dat kan het natuurlijk nog worden’.

Waarvan akte!, anno 1980 !….. en in 2011 ..? En 2023..?

* Gereed voor lezing ligt de Nederlandse bundeling van de korte verhalen (niet geheel compleet overigens): Maandag of dinsdag (Monday or Tuesday), dat begint met ‘Mrs Dalloway in Bond Street’, een van de wandelingen in Londen die je nog steeds kunt nalopen. In mei 2010 deed ik dat! Inmiddels enkele verhalen gelezen maar nog niet rijp voor bespreking.

* Ik zag het in de ramsj en kon het niet laten liggen: Leonard Woolf. A Biography van Victoria Glendinning (2006). Nu eens niet het leven van Virginia maar van haar man, van huis uit joods, politiek en intellectueel tot op hoge leeftijd zeer actief (1880 -1969). Net als in de Virginia-biografieën is zijn levensverhaal er een van netwerken op velerlei gebied, literair, intellectueel en politiek. Het enigszins dubbele karakter van Woolf, zijn onderdrukte gewelddadigheid maar ook zijn onvoorwaardelijke toewijding aan Virginia en haar literaire werk, wordt prachtig beschreven. Het is me nu nog duidelijker geworden wat een bijzonder huwelijk dit is geweest. Uiteraard ontkomt Glendinning er niet aan Virginia zelf en haar vele vriend(inn)en en kennissen voor het voetlicht te brengen: E.M. Forster, Keynes, Strachey, Roger Fry en uiteraard Vita passeren de revue evenals vele familieleden van beide echtelieden. Toch slaagt ze erin het leven van Leonard accent te geven. Een prachtige aanvulling met ook vele, voor mij nog onbekende foto’s. In Inkt!, nr 7 (mei-juni 2010) schreef ik een bespreking (zie de rubriek “Boeken” op deze website).

* Het leven van Virginia Woolf kende vele kanten. Dat werd me (weer) duidelijk uit de bundel Recollections of Virginia Woolf (Joan R. Noble, Ed., 1975). Veel vrienden, familieleden en literati hebben hun herinneringen aan haar op papier gezet. Duncan Grant, Elizabeth Bowen, Clive Bell, T.S. Eliot, Vita Sackville-West, E.M. Forster en last but not least Leonard Woolf en vele andere beschrijven stuk voor stuk de ‘beauty’ van Woolf, haar ‘voorkomen’ en kleding, haar ‘genius’ en – geheel tegen het lange tijd geldende standaardbeeld in – haar vrolijkheid, geïnteresseerdheid en ‘lichtheid’.

Over het werk van Woolf wordt verschillend geoordeeld. Zo wordt The Waves zowel het beste als het slechtste genoemd. Rebbeca West: ‘The Waves is Pre-Raphaelite kitsch and should be forgotten’… Christopher Isherwood stelt dat ‘(h)er genius was intensely feminine and personal – private, almost. To read one of her books was … to receive a letter from her, addressed specially to you’. Volgens Forster zijn Mrs DallowayTo the Lighthouse en The Waves haar grootste prestaties. Maar in The Years ‘she deserts poetry, and … she fails’. Gelukkig keerde ze in Between the Acts weer terug naar haar kracht. Het interview met Leonard Woolf, afgenomen door Malcolm Muggeridge in maart 1967 in Monks House is een prachtig, zeer direct en emotionerend gesprek, bijv. wanneer Muggeridge zegt: ‘Leonard, in this beautiful garden I find it impossible not to keep thinking of Virginia’, waarop Woolf reageert met: ‘Well, I feel that she’s almost an integral part of it because she was so fond of it’. Wat wellicht enige geheugenverfraaiing is want de tuin was toch vooral Woolfs eigen ‘ding’. Toen ik in mei 2010 Rodmell en Monk’s House bezocht was ik ook onder de indruk (zie onder). Een prachtige bundeling van herinneringen die de tegenspraken, zowel bij Virginia zelf als bij haar relaties, niet wegpoetst.

* Niet van Virginia maar van Leonard las ik zijn tweede en tevens laatste roman The wise virgins (1914/2007). Een familiegeschiedenis en een sleutelroman, hetgeen zijn moeder en zus Bella niet leuk vonden. Hij begon eraan op huwelijksreis in Cornwall. Het staat bol van de (autobiografische) conflicten tussen een drietal zussen, twee andere vrouwen en enkele mannen en het is, zo stelt Victoria Glendinning in haar voorwoord een ‘woedend’ boek. Het verhaal speelt zich af in ‘Richstead’, een fictieve buurt in Londen die wordt gecontrasteerd met Bloomsbury. De hoofdpersoon, de jood Harry, heeft een goede band met Katharine uit Bloomsbury maar is verliefd op haar zus Camilla die fysiek nogal koel is. Daarom richt Harry zich op de derde, Gwen, die niet veel meer doet dan de hele dag op een echtgenoot wachten (dit thema komt ook voor in Virginia’s debuutroman The Voyage Out, waar het gaat om de 24-jarige Rachel; dit boek ben ik nu aan het lezen; NB tegen het einde van The wise virgins schrijft Camilla een brief aan Harry met de volgende passage: ‘I told Katherine that I am an adventurer; she says I’m an adventuress. Perhaps I’m both. It’s the romantic part of tlife that I want; it’s the voyage out that seems to me to matter; the new and wonderful things’; nadruk van mij. Het thema van maar niet kunnen beginnen, verstrikt zijn in post-Victoriaans denken en verwarring over de eigen seksuele identiteit zijn de grote thema’s van beide boeken, dunkt me). In een aantal opzichten doet het werk van Leonard aan dat van Virginia denken: de puntige dialogen, de terzijde-observaties en inhoudelijk de afkeer van godsdienst (christelijk of joods), de vrijwel-onmogelijkheid om over wezenlijke zaken met elkaar te spreken. Twee weken na lezing van Leonards boek kreeg Virginia een van haar diepste depressies.

* Tussendoor las ik Portrait of a Marriage van Nigel Nicolson, deels een autobiografische schets van diens moeder en dat is Vita Sackville-West (of te wel Mrs Harold Nicolson) van wie, zo weten we inmiddels Virginia Woolf een van de geliefden was (overigens niet haar grootste) en een biografie-in-een-notendop van haar door zoon Nigel. Het geeft een prachtig inkijkje in de Engelse upperclass in de overgang van de 19e naar de 20e eeuw. De Nicolsons – Sackville Wests (ieder een familie met een lange adellijke voorgeschiedenis) bewoonden enkele van de mooiste kastelen/landgoederen van Zuid-Engeland: Knole en Sissinghurst. Psychologisch zaten er heel wat steekjes aan ze los, verkrampt en incommunicabel als ze waren onder het Victoriaanse juk. Maar Vita maakte zich van haar familie los, met name van haar dominante moeder en van haar al-te-aardige en naïeve man Harold, en begaf zich in een aantal ‘lesbische’ relaties; ik zet dat hier even tussen aanhalingstekens want het is maar de vraag of deze term 100 jaar geleden dezelfde betekenis had als tegenwoordig. Hoe dan ook, Nigel geeft een zeer realistisch maar ook liefdevol beeld van het huwelijk van zijn vader en moeder; beiden hielden er relaties met anderen op na maar waren daar volstrekt open over. Het zwaartepunt ligt bij Vita’s relatie met de Russische ‘prinses’ ‘Loesjka’ (Mrs Trefusis); deze fungeert ook in Virginia Woolfs Orlando. Deze was, zo krijgt men de indruk, veel belangrijker voor Vita dan Virginia ooit was. Aan haar besteedt Nicolson maar enkele pagina’s. Een indringend portret. Meer over Vita op http://nl.wikipedia.org/wiki/Vita_Sackville-West. Verderop bespreek ik de biografie Vita van Victoria Glendinning die ik in juli 2011 las.

* Na lezing van dit boek bekeek ik de verfilming ervan, van de in dit soort televisiedrama onvolprezen BBC, uit 1990. In de hoofdrol Janet McTeer, die de figuur van Vita, haar eenzaamheid, haar lijden om het verlies van Loesjka, perfect neerzet; overigens geweldig gecast want ze heeft zeer androgyne uitstraling. Briljante dialogen afgewisseld met actiescenes, opgenomen in Zuid-Engeland – dat landschap is toch met niets te vergelijken! – , Londen en Frankrijk. Ook een prachtig tijdsbeeld, met stoomlocs, de eerste burgerluchtvaart, de telefoon, door dat alles heen de Eerste wereldoorlog, de roaring twenties enz. Fantastisch acteerwerk. ‘Verfilming’ is overigens een ruime term, want de (auto)biografie leende zich daar vrijwel niet toe; het meeste is dus zoals dat heet ‘gedramatiseerd’. Het levert een ontroerend verbeeld verhaal op. Virginia Woolf komt er in het geheel niet in voor.

* Eerder besprak ik twee boeken van Joke J. Hermsen, haar roman Tweeduister en haar bundel Heimwee naar de mens. Nu las ik de in 2009 uitgekomen prachtige bundel essays Stil de tijd (20106). Op het omslag een still uit de beroemde film van Charlie Chaplin:Modern Times. Het is een reeks interessante beschouwingen over het fenomeen ‘tijd’ en Hermsen heeft zich, in navolging van een aantal filosofen, literatoren en andere kunstenaars, de opdracht gegeven de ‘subjectieve’ tijd ‘te redden’ van de objectieve, formele (klok)tijd. Ze oriënteert zich daarbij op de tijdfilosofie van Bergson, de filosofie van de hoop van BlochPeter Sloterdijks bellen-filosofie, maar ook op Canto Ostinato van Simeon ten Holt, de ‘hervonden’ tijd van Proust en Virginia Woolf en – verrassend – op de schilderkunst van Mark Rothko. De beschouwingen worden afgewisseld met mooie dagboekfragmenten waarin het fenomeen tijd ook centraal staat. Hermsen kan ontzettend goed schrijven èn lezen. Dat laatste zit haar soms een beetje in de weg: sommige passages zijn me iets teveel een uittreksel van het werk van een grote meester. Bijzonder vind ik haar parallel ‘lezen’ van het werk van Rothko en van Arendt, ik denk dat ze hier zeer origineel is. Uiteraard las ik de passages over Ten Holt, met citaten uit diens autobiografie, met veel belangstelling gezien mijn liefde voor diens muziek. Voor wat betreft Virginia Woolf houdt Hermsen het bij The Waves (De golven), en dat is jammer want voor het verschijnsel tijd is The Years, en overigens ook Mrs Dalloway in sommige opzichten, minstens zo interessant. Neemt niet weg dat Hermsen zich opnieuw bewijst als een van de beste essayisten in ons taalgebied. Het zou me niet verbazen als ook dit boek wordt bekroond.

* Inmiddels uitgelezen Woolfs debuut The Voyage Out (1915 uitgegeven bij de Hogarth Press). Het is het verhaal van de 24-jarige wat wereldvreemde Rachel die lijdt onder het suffe regime van twee tantes bij wie ze woont. In gezelschap van een andere tante en oom en enkele andere ‘typisch’ Engelse figuren en niet te vergeten twee jongemannen (Terence en St. John) gaat ze een bootreis maken (een ‘voyage out’) naar Zuid-Amerika. De heer en mevrouw Dalloway varen een stukje mee … Aan de overkant aangekomen neemt het gezelschap zijn intrek in een hotel en worden de dagen gevuld met … ja met wat? Met elkaar bekijken, met praten, met ontbijten, lunchen en dineren, een tennispartijtje, enkele excursies en met enkele verliefdheden. Arthur en Susan vinden elkaar, zoals ook Rachel en Terence elkaar uiteindelijk vinden.

Tot vrij ver in het boek lijkt het allemaal, ondanks de stierlijke en verstikkende verveling, aan te koersen op een happy end – Rachel en Terence zullen in Engeland gaan trouwen –  maar het loopt geheel anders: op zo’n 50 pagina’s voor het einde wordt Rachel ziek. Het begint met hoofdpijnaanvallen (ongetwijfeld door Woolf uit eigen ervaring beschreven) die maar niet overgaan waarna een, zelfs twee incompetente artsen (een autobiografisch thema dat ook in Mrs Dalloway aan de orde komt) haar niet meer beter kunnen maken. Haar reisgenoten wijten het aan een tijdens een jungle-excursie opgedane vergiftiging of ziekte. Na een ziekbed van enkele weken waarin Rachel steeds verder verzwakt, blaast ze vredig haar laatste adem uit. Direct daarop laat Woolf Terence denken: ‘They had now what they had always wanted to have, the union which had been impossible while they lived’ (p. 360). En dan: ‘Unconscious whether he thought the words or spoke them aloud, he said: “No two people have ever been so happy as we have been. No one has ever loved as we have loved”’ (p. 360-361). En die laatste passage is toch wel heel bijzonder, want aan het einde van haar afscheidsbrief aan Leonard schrijft Virginia meer dan een kwart eeuw later: ‘I dont think two people could have been happier than we have been’. Wat is hier aan de hand? Is de cirkel rond, van begin naar einde? De overeenkomst tussen deze twee teksten is te opvallend om toevallig te zijn. Wellicht biedt een van de biografieën hier opheldering over.

* In de meivakantie 2010 stond een bezoek aan Bloomsbury in Londen en aan Monk’s House in Rodmell in Zuid-Engeland op het programma. Ter gelegenheid hiervan Mrs Dalloway herlezen en een deel van de wandelingen nagelopen die de verschillende personage door Londen maken. Dean’s Yard (naast Westminster Abbey) – Piccadilly – een boek gekocht bij Hatchard’s boekhandel (waar Mrs Dalloway een boek met werk van Shakespeare in de etalage zag liggen, met een voor het boek cruciaal gedicht) – Bond Street. In het museum Tate Britain (waar ik een schitterende tentoonstelling met werk van Henry Moore bezocht) hangen schilderijen van Virginia’s zus Vanessa Bell en haar minnaar Duncan Grant.

Het bezoek aan Monk’s House was speciaal: het is een mooi huis aan een heuvelig weggetje in het gehucht Rodmell, iets ten zuiden van Lewes, omringd door weilanden en, iets verder weg, de kalkrotsen. Het is voor een deel in tact gelaten zoals het in de jaren 20 was (de Woolfs kochten het in 1919), met een ruime zit-eetkamer, keuken en Virginia’s slaapkamer. Aan de muren hangen her en der schilderijen van de hand van Vanessa Bell en Duncan Grant. Maar, zoals Virginia eens verzuchtte: het gaat om de tuin! Die is groot en prachtig ingericht, met aan het eind het ‘werkhuisje’ waar zij veel van haar romans schreef.

* In een van de vele 2de handsboekenwinkels van Londen kocht ik een aantal mooie ramsj-boeken over Woolf. Ik ben direct gaan lezen in een zeer interessante ‘parallelle’ biografie van Virginia Woolf en haar zus Vanessa (Stephen) Bell: A close conspiracy. Vooral boeiend in het licht van de uiteenlopende wegen die beider talenten, resp. de schrijf- en de schilderkunst, namen en waarin ze elkaar zowel bewonderden als de loef probeerden af te steken. Maar ook omdat ‘de psychologie’ in beider zeer complexe levens van groot belang was. Het gemis aan een moeder(figuur) probeerde Virginia te compenseren door sterk te leunen op haar zus. Vanessa verloor haar zoon Julian in de Spaanse burgeroorlog. Beiden maakten deel uit van het Bloomsbury-netwerk, met z’n ingewikkelde (twee-, maar vaker driehoeks)verhoudingen. Virginia flirtte enige tijd met Clive Bell, de man van Vanessa – dit was voor ze Leonard Woolf ontmoette en trouwde. Bell op diens beurt hernam niet lang na zijn huwelijk het contact met zijn maitresse, en had bovendien verschillende homoseksuele relaties, waaronder met de schilder Duncan Grant. Veel van al deze en meer ervaringen is terug te vinden in zowel Vanessa’s schilderwerk (bovendien maakte zij vrijwel alle omslagen voor Virginia’s boeken) maar vooral in de boeken van haar zus. Verschillende personages bijv. in The voyage out en To the Lighthouse zijn op haar gebaseerd.

* Ik bekeek nu ook de film Mrs Dalloway, van de Nederlandse filmregisseur Marleen Gorris. In de hoofdrol een geweldige Vanessa Redgrave, maar ook andere ‘sterren’ zijn geweldig, bijvoorbeeld de ‘jonge’ Clarissa, Peter Walsh en Richard Dalloway in de flashbacks. Een knappe verfilming gezien de bijna niet filmisch te maken innerlijke monologen. Verschillende locaties in Londen herkende ik.

* Ik las in de zomervakantie 2010 de Selected Diaries van Woolf, ruim 500 pagina’s (Vintage Classics), een door Angelica Bell, haar achternicht, gemaakte selectie van circa 20% uit de totale dagboeken. Een buitengewoon indrukmakende leeservaring. Bijna elke aantekening, bijna elke dag brengt wel iets bijzonders: een observatie, een ontmoeting, verdriet, wanhoop, blijheid. Natuurlijk laten deze dagboeken Woolfs ‘typisch’ Engelse snobisme zien, haar vrienden- en kennissenkring ahd en hoog ‘OSM’-gehalte. Zelfs in haar beste vriendschappenen, zoals met Keynes, Litton, MacCarthy, Eliot en niet te vergeten Vita, was er iets ongemakkelijks, dat, denk ik, ook voortkwam uit professionele naijver; ze kon het bijvoorbeeld niet verkroppen dat haar vriendin Katherine Mansfield (1888-1923) veel beter verkocht dan zijzelf (en dat nog wel als uitgegeven door haar eigen Hogarth Press).

De dagboeken zitten, uiteraard, vol met verwijzingen naar works-in-progress, het eindeloze getob met haar romans, de bijna vernietigende arbeid van het overtypen van haar manuscripten en het corrigeren van de drukproeven. De constante, gekmakende discussies met het personeel dat ofwel zelf ontslag nam maar toch weer terugkwam of ontslag kreeg en weer in dienst werd genomen. De evenzeer gekmakende werknemers van de Hogarth Press die ofwel niet functioneerden ofwel de zaak op slinkse wijze wilden overnemen. Ook wordt, opnieuw, duidelijk welk een impact de Eerste en de Tweede wereldoorlog op haar hadden. Niet moet worden vergeten dat ten tijde van de Battle of Britain de bommenwerpers op weg naar Londen over haar Monk’s House vlogen en overigens werd die regio ook gebombardeerd. Haar huis in Mecklenburg Square werd vernietigd, ze heeft het geweld dus van dichtbij meegemaakt. Het maakt, opnieuw, aannemelijk dat deze zeer dreigende situatie een rol heeft gespeeld bij de keuze voor haar zelfdoding.

Haar laatste aantekening (in deze selectie in elk geval) luidt: ‘L. [Leonard] is doing the rhododendrons…’. Ze schreef dit op 24 maart 1941. Op 28 maart kwam aan haar leven een einde. Deze dagboeken zijn, ik kan het niet anders zien, van de hoogste literaire kwaliteit, meeslepend als de (haar) beste romans en een universum op zich. Het was moeilijk het boek weg te leggen.

* Begin augustus 2010 kocht ik, in een onooglijk zaakje met Engelse boeken in Tokio (!), de biografie van Virginia Woolf (twee delen in één band) door haar neef Quentin Bell uit 1972 die nog altijd als gezaghebbend wordt erkend. Ik heb dit boek inmiddels uit en ervan genoten. Bells portret is veelzijdig en wordt niet geplaagd door de vooroordelen die lange tijd over Woolf hebben bestaan en nog bestaan.

* Ik las achter elkaar twee boekjes van Woolf, het ene een bundel observaties over het leven in Londen en het andere haar pastiche Flush. Het eerste, The London Scene (2006) is voor wie van Londen houdt heerlijk om te lezen: de beschrijvingen van het leven op straat, de eerbiedwaardige gebouwen, de huizen van de well-to-do en niet zo well-to-do en het havengebied bieden zoveel jaar na dato veel herkenbaars. Frappant is dat het laatste ‘essay’, ‘Portrait of a Londoner’, over de tamelijk excentrieke Mrs Crowe, pas in 2004 op de University of Sussex werd terugevonden. Flush, in 1933 gepubliceerd door Woolfs eigen Hogarth Press, is een prachtige pastiche op het genre van de biografie: het gaat namelijk over de hond van die naam, een spaniel, die in het bezit was van de beroemde schrijfster Elizabeth Barrett Browning (1806-1861). Woolf zelf vond het schrijven ervan een heerlijk tijdverdrijf en haar aanstekelijke schrijfstijl slaat gemakkelijk op de lezer over. Daarnaast is het gewoon briljant geschreven in fantastisch Engels. Heerlijk. Kun je een pastiche parodiëren? Ja, dat kan en werd gedaan door de schrijfster Sigrid Nunez. Zij schreef Mitz. The marmoset of Bloomsbury (2007) en dat gaat over het aapje Mitz dat jaren lang de ‘dritte im Bunde’ van Leonard en Virginia Woolf was. Het diertje maakt de diepe dalen en triomfen van de Woolfs mee. En passant is het dus ook het verhaal van beiden en van hun Bloomsbury-groep. Nunez heeft goed gebruik gemaakt van zowel het werk van de Woolfs zelf als van verschillende biografieën. Ook dit was een heerlijk boekje om op een verloren zaterdagmiddag te lezen.

* Ik was zo gegrepen door de selectie uit de dagboeken van Woolf (zie boven) dat ik inmiddels de eerste drie delen van de volledige uitgave heb gekocht (The Diary of Virgina Woolf, bestaat uit vijf delen); inmiddels, juli 2011, ook deel 4 te pakken.

* Een heel bijzonder boek dat ik deze week las is van Rindert Kromhout en heet Soldaten huilen niet (Uitgeverij Leopold, 2010). Het is om twee redenen bijzonder: het is een jeugdboek (C-categorie) en het is geschreven vanuit het perspectief van Quentin Bell, de jongste zoon van Vanessa Bell, de zus van Virgina Woolf. Centraal staat de relatie tussen Quentin en zijn oudere broer Julian, tegen de achtergrond van het leven van de Bells in (vooral) Charleston in Zuid-Engeland (op fietsafstand van Rodmell waar de Woolfs hun buitenhuis hadden). Dat leven staat in het teken van de ‘vrije’ verhoudingen tussen Vanessa, haar man Clive (en diens vriendinnen) en de homoseksuele entourage hierom heen, Duncan Grant en David Garnett en hun kunst, met name de schilderkunst. Ook de Woolfs en andere vrienden zoals Lytton Strachey en diens vriendin Carrington treden op. Het boek is een Bildungsroman van beide broers; de een, Quentin, die een schrijverscarrière ambieert en daartoe adviezen van zijn tante Virginia krijgt en de ander, Julian, die zeer politiek bewust wordt en uiteindelijk in 1937 besluit mee te vechten met de internationale brigades in de Spaanse burgeroorlog. Daar komt hij bijna direct om het leven. Over de verhouding tussen Julian en zijn ouders ligt een doem; na jaren komt namelijk uit dat Vanessa’s derde kind, Angelica, niet van haar man is maar van Duncan Grant. Julian kan het niet verwerken dat zijn ouders en hun vrienden die zo hoog opgaven over eerlijkheid en ‘zelf nadenken’ dit al die jaren verborgen hebben gehouden.

Het boek start met een flashback in 1937. Quentin en Julian zitten in hun boomhut en spreken over doodgaan. ‘Als jij eerder doodgaat … zal ik een boek over je schrijven’, zegt Quentin tegen zijn broer. Dat is dan het boek geworden dat we nu in handen hebben. In een aantal hoofdstukken wordt steeds, vanaf 1925 tot 1937, een aantal gebeurtenissen in een jaar beschreven: de wisselende vriendschappen van de ouders, het leven in Charleston dat aanvankelijk zeer primitief is, het groeiende politieke bewustzijn van Julian, de discussies over internationale politiek, wat avontuurtjes met meisjes, de erkenning die Vanessa en Duncan als kunstenaars krijgen, tante Virginia die weer een boek afheeft, Quentin die zich oefent in het schrijven, onder andere van een huiskrant (aanbevolen door zijn tante die dat zelf ook jaren deed toen ze op Hyde Park Gate woonde), enz. Rindert Kromhout heeft zich hierbij op een werkelijk prachtige manier ingeleefd in het ‘milieu’ van Bloomsbury èn in het dagelijks leven van de beide jongens, hun ouders en hun vriendenkring. Hij heeft zich goed geïnformeerd, zo blijkt uit de achterin het boek opgenomen literatuurlijst (ik kwam een aantal bekende boeken tegen). Het boek bestaat voor een belangrijk deel uit, soms prachtige, scherpe dialogen. Soms onderbreekt Quentin (als ik-persoon) zichzelf voor een terzijde-opmerking, bijvoorbeeld over het al dan niet literaire karakter van zijn schrijfsels). Ik vind het een indrukwekkende prestatie zo in de huid van deze personages te kunnen kruipen en zonder opsmuk hun leven te schilderen. De ‘Bloomsberries’ worden niet heilig verklaard, het zijn gewone mensen van vlees en bloed die zich op hun manier staande proberen te houden. Ik vraag me af of er in de Engelstalige literatuur een dergelijk (jeugd)boek bestaat. Zo niet dan zou het zonder meer moeten worden vertaald. Van Quentin Bell zelf (hij leefde van 1910 tot 1996) las ik de Virginia Woolf-biografie (zie hierboven), nog altijd een standaard in de Woolf-receptie.

* Inmiddels deel 1 van de volledige Diaries van Virginia Woolf (Ed. Anne Oliver Bell) gelezen. Door de vele toelichtende voetnoten is de wereld van VW nu nog meer voor mij gaan leven. Nu (4 maart 2011) heb ik inmiddels deel 3 uit. Indrukwekkend. Deel 4 mee op vakantie.

* Klaar ligt om te lezen: John Lehmann’s (plaatjes)boek uit 1975 over Woolf en Bloomsbury. Inmiddels gelezen. Een mooie bundeling herinneringen ‘van binnenuit’: Lehmann werkte een aantal jaren in de Hogarth Pres (het was geen geweldig succes, hij botste nogal met Leonard, zoals meerdere medewerkers in de loop der jaren).

* Ik las het derde deel van de autobiografie van Leonard WoolfDownhill all the way (1919-1939), dat deels overlapt met deel 2 en 3 van de dagboeken van Virginia. Het is buitengewoon interessant om de loopbaan van LW te volgen die deels parallel loopt met die van VW. Zo maken we de oprichting mee van de Hogarth Press, die door LW werd gezien – daar is hij heel eerlijk over – als een manier om zijn vrouw ‘bezig te houden’. De uitgeverij, waarin de Woolfs, soms met een enkele medewerk(st)er vrijwel alles zelf deden: zetten, drukken, binden, inpakken en verzenden, werd na een aantal jaren een enorm (commercieel) succes. De Woolfs drukten eigen werk, zoals VW’s verhaal Kew Gardens, maar ook dat van tijdgenoten als Katherine MansfieldVita Sackville-West en gedichten van T.S. Eliot, bijv. The Wasteland. Ook drukten ze politieke brochures en essays. In de jaren 20 gingen ze het verzameld werk van Sigmund Freud uitgeven. In dit deel van zijn biografie beschrijft LW niet alleen de literaire maar ook de sociale en politieke verwikkelingen van de jaren 20 en 30. LW was politiek zeer actief in de Labour Party, met name in de economische en internationele commissies van deze partij. Zijn netwerk bestond uit invloedrijke politici waaronder de minister-president en vele MP’s. Zelf probeerde hij afgevaardigde te worden in de House of Commons, namens de zeven universiteiten van Oxford en Cambridge maar dat mislukte. Het boek bevat verder vele portretten van tijdgenoten, waaronder de genoemde politici en vele literati. Heel interessant is ook LW’s rol als ‘mee-lezer’ van het werk van zijn vrouw. Hij maakt ook haar ‘strijd’ mee, niet alleen tijdens de eerste fase van het concipiëren van haar boeken maar ook die van het uitwerken en hertypen van het werk. (Vooral dit laatste was letterlijk ziekmakend.) Als overtuigd sociaaldemocraat bezag hij de ontwikkelingen op het vasteland van Europa met grote zorg. Toch weerhielden deze de Woolfs er niet van een rit dwars door Duitsland richting Italië te maken. Een mooie anekdote: LW had een klein huisdier, de marmoset Mitzy (een klein aapje; zie boven) en die trok zoveel bekijks dat ze overal zonder problemen worden doorgelaten, ja zelfs worden toegejuicht, met Hitler-groet en al. LW laat niet na, en dat maakt het lezen hier& daar wat ongemakkelijk, zichzelf ietwat op de borst te kloppen.

* Nu aan het lezen: Virginia’s Shorter Fiction, deels al in vertaling gelezen, nu in het origineel. Deze bundel bevat vroege verhalen en later werk als ‘An unwritten novel’ en ‘Kew Gardens’.

* Inmiddels (mei 2011) een flink aantal nieuwe, tweede-hands- en ramsjboeken van en over de Woolfs gekocht, zoals een aantal delen van de brieven van VW, een deel uit de autobio van LW en een paar mooie boeken over Bloomsbury kunst. Heerlijk allemaal.

* Tijdens een studiereis naar Londen had ik wat vrije tijd en die gebruikte ik om opnieuw Bloomsbury te bezoeken. Nu aan de hand van een wandeling in het boek Virginia Woolf’s Londen van de hand van Jean Moorcroft Wilson (1987/2000). Een heerlijk boek dat Londen in kaart brengt aan de hand van leven en werk van Virginia. Ik kwam, in Bloomsbury, op plekken waar zij en haar collega-Bloomsberries woonden en werkten. Het zijn nog steeds prachtige ‘squares’, zoals Bedford Square en Gordon Square. Sommige zijn in de Tweede wereldoorlog verwoest, zoals Tavistock Square, daar staat nu een hotel op de plaats van de woonhuizen en Mecklenburg Square. Ook bezocht ik voor het eerst Hyde Park Gate, waar op nummer 22 Virginia (en haar zus Vanessa) werden geboren. Nog steeds een mooi (doodlopend) straatje (een zgn. ‘cul de sac’). Zie de foto hieronder. Aan de muur hangen drie gedenkplaten gewijd aan Leslie Stephen, Vanessa en Virginia.

* Van de onvolprezen Quentin Bell, van wie ik eerder de biografie van VW las, tikte nu een aardig boekje over Bloomsbury op de kop, simpelweg getiteld Bloomsbury (1968/1974). Bell wijdt een beschouwing aan wat (of wie) Bloomsbury eigenlijk was. Uiteindelijk gaat het om een heel klein groepje waartoe LW, Thoby Stephen, Keynes en Lytton Strachey behoorden. De zusjes Stephen, de MacCarthy’s, Duncan Grant en Clive Bell en anderen voegden zich er later bij. VW zelf beschrijft in haar opstel ‘Old Bloomsbury’ (in Moments of Being) deze groepsvorming ook uitvoerig. Typerend waren een bepaald levensgevoel, vrijheid, ook op seksueel vlak, en een heel herkenbare kunstzinnige stijl, zie bijvoorbeeld de schilderijen van Vanessa, Grant en Roger Fry. Ze brachten veel avonden door, op Gordon Square of een van de andere adressen in Bloomsbury en discussieerden tot in de kleine uurtjes. Het waren allemaal boeiende persoonlijkheden die afstand namen van het Victorianisme van hun ouders. Alleen al het feit dat twee jongedames, VW en Vanessa, avonden met jongemannen (velen overigens homo- of biseksueel) op een zolderkamertje zaten te roken, drinken en leuteren vormde een bijna niet te bevatten breuk met het tijdperk-Victoria. Het boekje bevat reproducties van schilderwerk en een paar foto’s die ik nog niet kende.

* In de reeks ‘The British Library’ verscheen een aantal jaren gelden een deel over VW, geschreven door Ruth Webb (2000). Een mooi kijk- en bladerboek, met veel foto’s en een facsimile van een paar pagina’s van Hyde Park Gate News, het (dagelijkse) krantje dat de kinderen Stephen het leven lieten zien en dat in de praktijk bijna helemaal werd geschreven door VW. Grappig is dat op een foto van HPG nr 22 slechts één blauw bord te zien is (Londen hangt vol met dit soort borden op huizen waar beroemde mensen woonden), terwijl ik er nu toch duidelijk drie zag (zie de foto hierboven uit mei 2011).

* In bovenstaand besproken boeken kwam de figuur van Vita Sackville-West (1892-1962) met enige regelmaat terug, als ‘geliefde’  van VW. Tijd om de veelgeprezen en bekroonde biografie door Victoria Glendinning te lezen, simpelweg getiteld Vita (1983/1997), begin juli op de kop getikt bij De Slegte. Glendinning schreef eerder de biografie van Leonard Woolf, zie boven en dat was een majeure prestatie. De biografie van VSW is dat niet minder. In bijna 700 pagina’s zet ze het complexe maatschappelijke, emotionele en (bi)seksuele leven van deze uit een oude adellijke familie stammende vrouw neer. Omdat ze van het vrouwelijk geslacht was, had ze geen erfrecht op het huis+landgoed Knole, bij Sevenoaks, met z’n 365 kamers waarschijnlijk het grootste landhuis in de UK. Ze had vanaf het begin een ingewikkelde verhouding met haar moeder die op haar beurt een nogal schimmige (Engels-Spaanse) achtergrond, plus vele geliefden had. Al in haar jongedamestijd begon VSW verhoudingen met meisjes/jonge vrouwen. Zoals bekend zou VW een van haar belangrijkste vriendinnen worden, maar daarvoor had ze een stormachtige verhouding met Violet Keppel, eveneens biseksueel. Na veel suitors te hebben afgewezen, trouwde VSW uiteindelijk met de diplomaat en journalist Harold Nicolson; ze kregen drie kinderen waarvan twee zoons, Ben en Nigel, in leven bleven. Nigel schreef later op basis van dagboeken van zijn ouders Portrait of a Marriage dat door de BBC grandioos werd verfilmd (beide besprak ik boven). Beide echtelieden hadden naast hun huwelijk (homoseksuele) verhoudingen. Beiden hielden dagboeken bij en alhoewel hun relatie door zeer diepe dalen ging, bleven ze, zoals ze zeiden, ‘elkaar trouw’. Soms ontsnapten VSW en Violet naar Frankrijk, waar ze werden achterhaald door hun resp. echtgenoten. VSW moest Knole verlaten en betrok Long Barn; nog later kochten ze de ruïne van Sissinghurst, ook in Kent, waar ze begon met haar favoriete hobby: het inrichten van tuinen. Ook hierover heeft de BBC een prachtige documentaire gemaakt. VSW was een veelschrijfster: romans, gedichtenbundels, biografieën waarvan een flink deel werd uitgegeven door de Hogarth Press van de Woolfs en waarvan een aantal qua verkoopcijfers zeer succesvol waren (zelfs tijdens WO-2). VSW was een echte society-figuur, ze kende leidende politici zoals Churchill persoonlijk. Toch had ze een hekel aan het ‘opdraven’ op diplomatenfeestjes van Harold. Wel bood diens werk haar vele mogelijkheden, zoals reizen naar Perzië. Gek genoeg werden ze vaak geplaagd door geldgebrek, waarbij haar moeder dan weer moest inspringen. Toch verhinderde dat haar niet steeds meer landgoed te kopen en naar haar smaak in te richten. Uiteraard komt de verhouding met VW uitgebreid aan de orde, vooral op basis van beider dagboekaantekeningen en wederzijdse brieven. Zoals bekend schreef VW Orlando en droeg dat aan VSW op; Glendinning gaat hier uitgebreid op in, bijv. hoe de in het boek afgedrukte foto’s tot stand kwamen. Na een periode van kilte bloeide eind jaren 30 de relatie weer op (dat was nieuw voor mij), tot VW in maart 1941 een eind aan haar leven maakte. Ik ben met lezen nu bijna aan het eind van de oorlog en ben benieuwd hoe de ‘oudere’ Vita haar dagen na ’45 spendeerde.

* Begonnen aan deel I van de Verzamelde brieven van VW (een heruitgave van het oorspronkelijke The flight of the mind). De reeks omvat zes delen met in totaal 3800 (!) bewaard gebleven brieven van VW aan een enorme keur van mensen. Deel I begint in 1888 met haar eerste onbeholpen briefje aan Lowell, een vriend van haar vader. In haar adolescentie komt de productie goed op gang met veel brieven aan haar vriendinnen Violet Dickinson en Emma Vaughan. Ze verzonnen koosnamen voor elkaar, zo was Emma ‘Toad’ en VW zelf ‘Goat’. De brieven gaan, net als het parallel geschreven dagboek, veel over andere mensen, maar ook over wederzijdse verwachtingen, over vriendschap en, zo rond 1904 ook over schrijverschap. Dan publiceert VW voor de eerste maal (de eerste van haar vele boekbesprekingen) en begint het (langdurige) gevecht om de vraag: kan en wil ik schrijver zijn en wat betekent dat voor mij. Uit de brieven wordt duidelijk dat VW zich makkelijker in geschrifte uitdrukte dan in het directe sociale contact met anderen. Ik ben nu aangekomen in 1904 als VW zich vestigt in 46 Gordon Square in Bloomsbury en daar de Bloomsbury ‘groep’ ziet ontstaan.   

* Ik las de biografie van de schilder en kunstcriticus Roger Fry (1866-1934) door Virginia Woolf. Het is een van haar laatste werken, alleen Between the Acts zou ze hierna nog voltooien. Zoals bij vrijwel elk boek beschouwde ze het als mislukt. Eigenlijk had ze ook geen zin de biografie van haar zeer goede vriend Fry te schrijven, diens familie haalde haar over. Ze herlas de vele brieven die ze wisselden en Fry’s dagboeken en gepubliceerde teksten over kunst. Het is een prachtig portret geworden. Als schilder was Fry nogal een traditionalist maar in zijn rol als kunstcriticus en vooral tentoonstellingsorganisator heeft hij erg veel betekend juist voor de moderne kunst en de bekendmaking ervan in de UK. Zo organiseerde hij in 1902 de 1e post-impressionisten tentoonstelling, met werk van Van Gogh, Picasso, Gauguin e.a. Het werd een schandaal, bijna niet voor te stellen anno 2011. Vooral Gauguin moest het ontgelden. Maar deze tentoonstelling gaf wel een impuls aan de jonge Engelse schilders. Ook richtte Fry in 1913 de Omega workshop op waar hij zelf werkte en jonge schilders een kans gaf. Deze workshop lag net opzij van Fitzroy Square waar VW woonde. (Ik bezocht FS in mei 2011 en zag het gedenkplakkaat.) Fry leefde als een soort bezetene, maakte vele reizen naar het continent, o.a. Italië om daar de oude meesters te bestuderen, maar was ook een tijd in dienst van J. Pierpont Morgan, de steenrijke kunstverzamelaar in New York. Een paar maanden per jaar moest Fry hier naar toe of met PM op kunstexpeditie in Europa. Hij werd een autoriteit op dit gebied. Frankrijk was zijn meest geliefde land, hij had in het zuiden een huisje, in Cassis waar VW en haar zus ook regelmatig kwamen. Deze biografie geeft een mooi genuanceerd beeld van Fry die als uitvoerend kunstenaar niet erg belangrijk was maar die als kunstcriticus al volgens tijdgenoten een enorme, beslissende invloed had op de ontwikkeling van de Engelse schilderkunst.

* En nu begonnen aan deel 1 van de biografie van Leonard WoolfSowing, dat zijn kinder- en jongelingsjaren beschrijft en aansluitend deel 2, Growing dat o.a. zijn tijd als bewindvoerder in Ceylon beschrijft. Dat deel loopt tot 1911: in het daaropvolgende dat ik al las, begint LW’s leven met Virginia. Inmiddels is deel 1 uit. Het bevat prachtige jeugdherinneringen maar bovenal liefdevolle portretten van zijn vrienden tijdens de studietijd in Cambridge. Vooral Desmond McCarthy en Lytton Strachey worden prachtig beschreven. Ook het hilarische van het leven in de upper middle class komt prachtig naar voren. Het is verbazingwekkend hoeveel beroemde personen de Woolfs kenden: (latere) premiers, idem Nobelprijswinnaars en auteurs (en dat allemaal zonder Facebook of Linkedin).  

* Begonnen aan deel 2 van de Verzamelde brieven van VW. Dit beslaat de jaren 1912 tot 1922, met andere woorden van vlak na haar huwelijk met L, de Eerste wereldoorlog, tot begin jaren 20. De brieven aan familieleden, zoals zus Vanessa en vrienden zoals Lytton Strachey, Violet Dicksinson, Ottoline Morell en vele anderen, geven een indringend beeld van de Bloomsbury groep, perikelen met het personeel en de start van de Hogarth Press. De meest liefdevolle brieven zijn gericht aan Saxon Sidney-Turner, het wordt me nu pas duidelijk dat dit een zeer bijzondere vriendschap was. De Woolfs brachten veel tijd door in Asheham, een buitenhuisje in de buurt van Lewes. Tijdens de Eerste wereldoorlog zagen ze Duitse zeppelins, op weg naar Londen, overvliegen en schuilden ze in de kelder. Hier en daar vallen er gaten in de brievenschrijverij, onder andere door haar ‘gekte’ en het opgenomen worden in een ‘rusthuis’. Voor LW een zware belasting, zoals V volmondig erkent. Tegelijk wordt hij meer en meer betrokken bij de internationale activiteiten van de Labour Party, publiceert hij (The wise virgins, and politieke boeken) en treedt hij veelvuldig op als spreker, o.a. voor de Women’s Cooperative Guild. De Hogarth Press publiceert het eerste boek, handgedrukt: Two Stories en kort daarna Prelude van Katherine Mansfield. Ik ben nu aangekomen in augustus 1918, de Eerste wereldoorlog is bijna voorbij.

* Inmiddels deel 2 uitgelezen en begonnen aan deel 3. Maar dat heb ik “even” onderbroken om te beginnen aan de biografie (800 pp) van één van de interessantste leden van de Bloomsbury groep: Lytton Strachey, geschreven door Michael Holroyd (1994). De eerste hoofdstukken geven een fantastisch inkijkje in het Victoriaanse huisgezin, vader, moeder plus 13 kinderen plus huishoudelijk personeel en hoe Lytton vanaf het begin “een beetje anders” was. Wat in elk geval opviel was zijn formidabele taalgevoel, op z’n vijfde schreef hij zijn eerste gedicht. Ik weet al (tamelijk) veel van de relatie VW – Lytton Strachey, maar alleen van uit het gezichtspunt (brieven, dagboeken) van de eerste. Ik ben benieuwd. Zo was LS een van de ‘suitors’ die VW ten huwelijk vroeg, vóór LW. Dezelfde dag nog trok hij zijn aanzoek in, het was gekkigheid. Hun hele leven zijn ze zeer goede vrienden gebleven. Inmiddels heb ik deze indrukwekkende biografie uit. Naast Lytton Strachey fungeert de schilderes Dora Carrington een hoofdrol. Zij was overigens bekend onder de naam Carrington, haar voornaam vond ze verschrikkelijk. (Het boek is begin jaren 90 verfilmd onder de titel Carrington, met Jonathan Pryce als LS en Emma Thompson als DC.) Beiden hielden er meerdere zowel hetero- als homseksuele relaties op na. In de biografie komt een keur van artiesten, literati en filosofen voorbij, deels Bloomberries. LS had van kinds af aan een slechte gezondheid wat hem afhankelijk maakte van anderen – en hij vond het ook wel prettig te worden vertroeteld. Zijn literaire carrière kwam moeizaam op gang, hij was geen snelschrijver en deed over een aantal boeken, zoals Queen Victoria enkele jaren. Zijn meesterwerk is Eminent Victorians dat zo meent Holroyd het aanzien van de biografie als genre radicaal veranderde, Daarnaast schreef hij vele reviews (iets wat hij gemeen had met VW), gedichten en essays. Toch heb ik de indruk dat het niet zo zeer zijn schrijverschap als wel zijn persoonlijkheid (en een zekere cultus daarom heen) is dat hem een plekje in het twintigste eeuwse Engelse landschap geeft. Nadat LS was overleden, was Carrington zo desperaat dat ze zichzelf met een geweerschot dodelijk verwondde. De week ervoor waren de Woolfs zowat haar laatste bezoekers in Ham Spray, het buitenhuis dat ze samen met LS jaren bewoonde en waar vele vrienden op bezoek kwamen en logeerden. Carrington maakte meerdere (prachtige) tekeningen en schilderijen van LS.

* Tijdens een kort bezoek aan Manchester in november 2011 vond ik bij boekhandel Waterstone’s een gloednieuwe, zij het beknopte biografie van Virginia Woolf door de jonge Engelse cultureel-historica Alexandra Harris, simpel getiteld Virginia Woolf (2011). In tien hoofdstukken, verdeeld over de verschillende periodes in VW’s leven geeft Harris een goed, maar nogmaals: beknopt, beeld van VW’s persoonlijkheid, schrijverschap en boeken. Harris is kritisch, maar dat is op zichzelf niet nieuw, over eerdere biografen die VW voorstelden als een zeurende, altijd zieke vrouw. Volgens haar is nog altijd geen precieze diagnose gesteld over VW’s ziekte, maar daarnaast en ook dat is bekend, was VW tussen haar soms diepe ziekteperiodes door een charmante, levendige en  creatieve persoonlijkheid. Echter: “Politicized, feminized, romanticized, sexualized, castigated, vindicated – the posthumous Virginia Woolf was the figurehead of opposing causes” (p. 165). Volgens Harris neemt VW als het ware steeds een andere ‘vorm’ aan en dat houdt haar (en haar werk) levend. Dit boek heeft 46 foto’s waarvan ik er enkele nog niet kende.

* Ik was bezig met het lezen van de reeks Letters van VW, maar heb dit onderbroken voor het lezen van de Letters van haar man Leonard Woolf (1989, Ed. F. Spotts). Het is een magnifieke bundel die in een aantal opzichten van hetzelfde literaire gehalte is van de vrouwelijke tegenhanger. Wat kon LW geweldig schrijven: wat ’n onderkoelde ‘Englishness’, wat ’n scherp observatievermogen, wat ’n hartstocht voor de literatuur en de politiek. De redacteur heeft iets origineels gedaan wat je niet vaak tegenkomt in brievenboeken, namelijk een thematische indeling: LW’s studietijd in Cambridge, waar hij (nota bene als eerste Jood) lid werd van het Apostle-genootschap, met onder andere VW’s broer Thoby, Keynes, Moore en Strachey; dan zijn tijd als (assistent)bestuurder in Ceylon, waar hij zich, een beetje tegen wil en dank, opwerkte tot gezagvoerder van een district met 100.000 inwoners en waar hij de omslag maakte naar een antikoloniaal standpunt; dan als derde zijn leven met VW, eindigend met de reacties op haar dood in 1942, en dan zijn leven als Publisher en editor, natuurlijk van de Hogarth Press (waaraan hij meer dan 50 jaar verbonden zou blijven) en bladen als The Nation. En tenslotte wat gemengde brieven uit verschillende perioden van zijn leven. Het boek bevat 600 brieven, dit is een fractie van de 8000 die bekend zijn; in werkelijkheid moeten het er tienduizenden geweest zijn. Ook af te meten aan het aantal brieven dat hij ontving en dat op 40.000 wordt geschat. On-voor-stel-baar! Er zijn simpele mededelingen-briefjes bij, maar het overgrote aantal van de 600 is van hoog intellectueel en reflexief gehalte. Er blijkt ook zijn fenomenale geheugen en zijn gedetailleerde vastlegging van zijn leven uit: meer dan 30 jaar na publicatie van de eerste boeken door de Hogarth Press, lepelt hij nog zonder moeite de verkoopcijfers op en wat ze de Press hebben opgeleverd. Vele, vele bekende figuren passeren de revue in deze brieven: beroemde wetenschappers, filosofen, kunstenaars, politici enz. waaronder meerdere Nobel-prijswinnaars, ridder-geslagenen enz. Na het overlijden van VW zat hij met een onoverzienbare berg manuscripten en andere documenten. Omdat hun flat op Mecklenburgh Square kapot was gebombardeerd in WO-2, was er veel materiaal verloren gegaan. VW schreef meestal meerdere drafts van haar boeken (en zelfs van haar reviews), sommige kennen wel acht of negen complete (en verschillende) versies. LW wilde strategisch met al dit materiaal omgaan. Dat werd belangrijk toen in de jaren zestig de belangstelling voor VW spectaculair toenam, met name in de VS. Veel brieven en mss zijn ondergebracht in de Berg Collectie in New York, maar heel veel materiaal was/is nog bij derden of hun nakomelingen. Overigens kreeg LW vanaf begin jaren zestig talloze verzoeken om informatie te geven over (het werk van) zijn vrouw. Hij beantwoordde elke brief, en nodigde menig onderzoeker uit naar Monk’s House te komen (er kwam zelfs iemand speciaal uit Japan). Tot op hoge leeftijd (hij stierf op 14-8-1969) schreef hij brieven, ook naar kranten, om zijn mening te geven over een onderwerp. Het is me uit deze brieven nog duidelijker geworden hoe belangrijk LWis geweest in het leven van VW maar ook dat hij in het literaire en intellectuele landschap van het Engeland van de twintigste eeuw een eigen, verdiende plaats heeft. Deze brieven hebben diepe indruk op me gemaakt en ik denk dat ik een groot deel nog eens ga lezen. Het parallel lezen van zowel de brieven als de dagboeken c.q. autobiografie van resp. V en L zal veel inzicht bieden in beider levens, tegen het decor van de meest ingrijpende gebeurtenissen van de twintigste eeuw.

* De in 2007 overleden literaire wetenschapper Julia Briggs schreef een paar jaar voor haar dood de geweldige intellectuele biografie Virginia Woolf. An inner life (2005/2006). Anders dan andere biografen, zoals de boven besproken Harris, benadert Briggs het leven van VW helemaal vanuit haar werk, haar ‘innerlijke wereld’. Dat levert een duizelingwekkende hoeveelheid inzichten op over de drijvende krachten achter VW’s schrijverschap, haar geworstel met vorm en inhoud, de vele versies die ze van haar werken schreef en de (grote) mate waarin haar werk autobiografisch is. Briggs vergelijkt van elk de verschillende versies en duikt diep in de redenen waarom sommige passages het wel en andere het niet haalden in de ‘definitieve’ versies. Enkele thema’s in VW’s werk werden mij nu veel duidelijk: (1) de vele watermetaforen: niet alleen in The Waves, maar ook in To the Lighthouse en in bijna al haar werk komt ‘water’ voor, als golven, als regen, als fontein enz. enz.; (2) de vele passages over insluiting en uitsluiting, met name van vrouwen en (3) het private versus het publieke. Briggs ontkomt er overigens niet aan soms toch buiten het ‘innerlijk’ leven te kijken en VW’s werk te verbinden met gebeurtenissen als de Eerste wereldoorlog, de overdracht van het koloniale bestuur enz. Van elk boek vermeldt Briggs steeds in een soort na-bericht hoe de verkoop ging, hoe de critici het ontvingen en wat er later mee gebeurde, bijvoorbeeld verfilming. Ik vond deze biografie een van de beste die ik inmiddels heb gelezen, een bron om naar terug te keren.

* Op dit moment (half januari 2012) lees ik een van de merkwaardigste maar ook interessantste boeken over VW die ik ken, namelijk Mrs Woolf and the Servants (2006) van Alison Light. Het is een reconstructie van de geschiedenis van huishoudelijk personeel in de negentiende en twintigste eeuw en dat is een heel interessante geschiedenis van sociale en geografische mobiliteit, veranderende gezichtspunten op de opvoeding en scholing van meisjes en vrouwen en niet in de laatste plaats de opkomst van de sociale (semi)professionals die het als haar taak zagen meisjes te “redden” door hen een plek in een tehuis en later een “dienstje” te bezorgen. Light brengt een grote hoeveelheid sociale dynamiek in beeld, die de achtergrond vormt van de huishouding van het ouderlijk huis van VW en later van die van haarzelf, haar zus Vanessa en hun talrijke vrienden. Voor de Bloomsburry’s was het, ondanks hun verzet tegen het Victorianisme, geen enkel probleem er een staf gedienstige kokkinnen, schoonmaaksters, tuinlieden enz. op na te houden. Wel weten we uit de dagboeken en brieven van VW dat ze jarenlang strijd leverde met haar personeel. Dit was trouwens een algemeen beeld: degenen die het konden betalen, hadden personeel, maar tegelijk beschouwden ze deze ‘medewerkers’ als een ergerlijk blok aan het been. In het boek worden de levens van Lottie Hope, Nellie Boxall en een aantal andere vrouwen aan de vergetelheid ontrukt. Tegelijk werpt deze geschiedenis een nieuw licht op een aantal van VW’s boeken. Intrigerend.

* Voor de tweede keer de magistrale vierdelige BBC-tv serie Portrait of a Marriage (1990) naar het boek van Nigel Nicolson bekeken. Een sublieme Janet McTeer in de rol van de (jong-volwassen, volwassen en oudere) Vita Sackville-West. In het boek en in deze serie staat de stormachtige verhouding van Vita met Violet Keppel, die in het huwelijk trad met kapitein Trefusis. Deze affaire vond geruime tijd plaats voor de ontmoeting en relatie van Vita en VW. Wat me nu in de serie nog meer opvalt, is het prachtige tijdsbeeld: rond 1910 wordt de Victoriaanse ‘pater familias’ vakkundig van z’n voetstuk getrokken en daar kijkt hij behoorlijk van op zijn neus. Uiteindelijk koos Vita voor haar man Harold Nicolson, maar beiden namen alle vrijheid voor relaties buiten hun huwelijk. De intensiteit waarmee wordt gespeeld, de natuurlijk hyper-romantische ontmoetingen en ontboezemingen, de kwaliteit van het geheel van deze dramaproductie zoals alleen Engelsen die kunnen maken … heerlijk om even in deze wereld te verkeren …

* Nu aan het lezen een vergelijkende studie door Suzanna Raitt van leven en werken van Vita Sackville-West en VW. Uiteraard komt hierin aan de orde hoe eerstgenoemde tegen haar ‘vrije’ huwelijk aankeek. Maar ook haar snobisme, antisemitisme en – in haar latere leven – mystieke opvatting van het katholicisme komen aan de orde. 

Alain de Botton antwoordt in de Huffington Post op 10 maart 2012 op de vraag: “Which author would you most like to go on a vacation with, and what would you be doing?” het volgende:
          “I’d love to go on holiday with Virginia Woolf. She’d be super observant, catty, fun – and (on good day) excellent company. We’d gossip about our fellow guests in a hotel, eavesdrop on people in shops and (perhaps) try some jetskiing, which Woolf would describe with great style and elegance.”

* Ik lees steeds meer ‘om’ Virginia Woolf ‘heen’: nu gelezen de Diaries 1907-1963 (2004) van Harold Nicolson, de man van Vita Sackville-West en (dus) via haar een relatie van VW. Harold Nicolson is in de diplomatieke en literaire geschiedenis van 20e eeuws Engeland een belangrijke figuur. Hij groeide op in Teheran en St Petersburg en behoorde onmiskenbaar tot de upper class (al noemde hij zichzelf laat in zijn leven een ‘liberaal socialist’, van de Tories moest hij niks hebben). Hij kende iedereen die ertoe deed in de politiek: Churchill, Eden, Chamberlain en vele anderen die in WO-I en tussen de wereldoorlogen en soms nog daarna politiek aan de top stonden en daarnaast vele hoofden van andere staten, ambassadeurs en koningen en koninginnen (waaronder die van de UK). Hij was tien jaar lid van de House of Commons, namens Leicester-Zuid en woonde vele vergaderingen als lid en als spreker bij. Ook literair stond hij zijn mannetje en schreef zo’n 20 boeken en vele honderden artikelen voor dagbladen en andere periodieken. Hij reisde de hele wereld over en sprak meerdere talen vloeiend. Over zijn ongemakkelijke verhouding met Vita schreef ik boven al. Uit zijn dagboeken en brieven, waarvan hier een klein deel is geselecteerd, blijkt toch vooral een onbaatzuchtige en soms ontroerende en naïeve liefde voor zijn ‘Mar’. Ik las dagboeken en brieven met veel plezier, ze geven een fascinerend kijkje in de wereld van de hoge diplomatie. Ook Sissinghurst dat ze als ruïne kochten en opknapten komt uitgebreid aan de orde. Dit boek is een prachtige aanvulling op de serie Portrait of a Marriage die ik eerder besprak. Fascinerend.

* Woensdagavond 16 mei 2012: iets waar ik me erg op verheug: de herneming van Orlando, door Toneelgroep Oostpool in het Delamar in Amsterdam. Ik was destijds (januari 2010, zie boven) laaiend enthousiast over deze voorstelling/bewerking van het boek van VW, en ik stond daarin niet alleen: Maria Kraakman kreeg voor haar hoofdrol de Theo d’Or. Ik ben benieuwd of ik de betovering opnieuw beleef.

Het is nu een dag later. De voorstelling was opnieuw – betoverend, hilarisch, diepzinnig, verwarrend …. Het script van dit stuk is op zich een prestatie – VW’s Orlando is immers een biografie (sommigen noemen het een roman en daar zit wat in) en geen toneelstuk. Maar het zijn de acteurs en hun persoonlijkheden en inzet die dit stuk ‘maken’. Goed om dit opnieuw mee te maken.

* Grappig: filosoof John Dewey gaat in zijn boek Art as Experience (1934) uitgebreid in op de kunsttheorie van Roger Fry, vriend van VW (zie boven). Door een aantal citaten denk ik dat ik meer zicht heb gekregen op wat VW als ‘schilderend’ schrijfster nu eigenlijk aan het doen is. Meer volgt.

* Als een van de redenen voor Virginia Woolfs zelfdoding wordt wel genoemd haar angst voor de oorlog. In 1940 vlogen de bommenwerpers over haar huis in Sussex richting Londen om de stad te bombarderen. In het boek Blitz. The story of December 29, 1940 (2006) reconstrueert de Britse historica Margaret Gaskin één dag uit het verwoestende, maandenlange bombardement. Het is een verhaal van (tamelijk heldhaftige maar deels ook amateuristische) stadswachten, vrijwillige brandweer en hulpverleners. Eigenlijk is het een wonder dat de City het overleefd heeft. De iconische foto hiervoor is gemaakt op 29-12-1940 en toont de St. Paul te midden van de branden en rookwolken. Het gevoel was heel sterk: zo lang als de kathedraal blijft staan, zullen we het overleven. Het boek beschrijft bijna van minuut tot minuut waar de bommen vielen, hoe er op werd gereageerd en wat de gevolgen waren. Treurig stemmende foto’s, onder andere van Churchill die het desolate gebied bezoekt. En nu VW aan het woord, in haar dagboeknotities van 1 januari 1941: “On Saturday night …London was burning. 8 of my city churches destroyed, & the Guildhall” (p. 351). De Guildhall was inderdaad ingestort.

* Ik las een zeer originele studie van het werk van Virginia Woolf, namelijk Imagining Virginia Woolf. An experiment in critical biography (2009), van de Amerikaanse literatuurprofessor Maria DiBattista. Het interessante van haar studie is dat ze zich vooral oriënteert op VW als lezer en critica (ze schreef honderden boekbesprekingen, deels gebundeld in twee delen The Common Reader). VW had volgens DiBattista zes ‘persoonlijkheden’, namelijk de Sibille van de salon, de auteur, de criticus, de wereldschrijfster en ten slotte de avonturierster. Ze bespreekt deze aan de hand van haar werk, brieven en dagboeken. DiBattista maakt duidelijk dat een leser/criticus zo nu en dan even ‘afstand’ moet nemen van zijn of haar (favoriete) auteur omdat je je anders het risico loopt je er te veel mee te vereenzelvigen. Erg mooi, net als ‘Woolf was the Columbus of the Human Inside’ en vele andere rake observaties.

* In het vorige boek wordt regelmatig verwezen naar The Years, Woolfs voorlaatste boek, uit 1937. Ik las het boek al eerder en herlas het nu. Na de eerste keer (uit op 5-12-2009) schreef ik ‘Grandioos. Haar beste?’ Dat laatste denk ik inmiddels niet (meer) maar na herlezing vind ik het nog steeds een geweldig boek. Het voortschrijden van de tijd, de wisseling van de generaties, de onderlinge familieverhoudingen, het wordt allemaal even ‘mooi’ en schrijnend beschreven. Opvallend de vele herhalingen en de natuurobservaties waarmee elk jaar opent. De inleiding door Steven Connor in deze Vintage Classics-uitgave is zeer informatief.

* Uitgelezen: Bloomsbury Portraits (1976) van de kunsthistoricus Richard Shone. Een dikke pil met reproducties van schilder- en textielwerken van de hand van Vanessa Bell, Duncan Grant en andere ‘leden’ van de Bloomsbury Group. Een aantal ervan zag ik in Londen in de Tate Britain.

* Eindelijk voor het eerst gelezen: VW’s tweede roman Night and Day. Uit 1919 en meer dan haar debuut (The Voyage Out uit 1915) een tamelijk conventionele (liefdes/relatie)roman. Tevens een sleutelroman met ‘optredens’ van Leonard, ooms en tantes, broer Adrian en vooral, in het hoofdpersonage Katharine, zus Vanessa, aan wie het boek ook is opgedragen. De titel staat, zo las ik in een commentaar, voor de zielenroerselen van VW zelf die in de periode dat ze het boek schreef, waarschijnlijk al vanaf 1913, vele malen door ziekte en ‘gekte’ werd geplaagd. Ze verwerkte er veel van haar nog Victoriaanse jeugd/tijd in; is het een ‘afrekening’? De min of meer parallel geschreven (tweede) roman van Leonard, The Wise Virgins (1914; zie boven) is een veel hardere afrekening. Daarmee vergeleken is N & D vrij ‘soft’. Het is naar mijn smaak te lang, meer dan 400 pagina’s. Je ziet wel de latere VW erdoor schemeren, met name in de dialogen en rapsodische beschrijvingen. En de voortdurende interrupties van gesprekken. Sarah Hall (zie onder) merkt op dat een aantal van de aanbidders (suitors) van VW een plekje kregen in dit boek.

* Weer verder in deel 3 van de Letters dat voor een belangrijk deel in het teken staat van de correspondentie/’verhouding’ met Vita Sackville-West en daarnaast met zus Vanessa. VW schrijft aan To the Lighthouse en haar vele boekbesprekingen en essays. En natuurlijk, in 1928, aan haar geschenk aan Vita: Orlando.

* Inmiddels deel 3 en ook deel 4 van de Letters uit. Het blijft fascinerend hoe via briefwisselingen VW met zo veel mensen verbonden was. Daarom las ik ook een (klein) deel van de brieven aan VW, namelijk die van Vita Sackville-West (Ed. Louise De Salvo & Mitchell Leaska). Deze boeiende persoonlijkheid is in het bovenstaande al vaak aan de orde gekomen. Ik las tot nu toe veel over haar, nu las ik haar brieven aan VW die allemaal, op 18 na, bewaard zijn gebleven. Ongelooflijk boeiend: VSW kon ook schrijven! En ze was, deels vanwege het werk van haar man, de diplomaat Harold Nicolson, ook een wereldreizigster die op haar eentje het toenmalige Perzië en Afghanistan doorreisde (en daar meerdere boeken over publiceerde). Ze ging ook naar Amerika. En ze is natuurlijk bekend en beroemd geworden door haar “verhouding” (ik blijf het maar tussen “ zetten) met VW en haar kasteeltuinen van Sissinghurst. Voor, naast en na VW had ze “verhoudingen” (soms mogen de “ “ weg) met andere vrouwen: Violet Trefusis, Hilda Matheson, die een hoge functie had bij de BBC en anderen. VW was daar jaloers om maar het leidde niet tot een breuk. De enige keer dat ze echt ruzie hadden was toen Three guineas van VW was verschenen: haar aanklacht tegen de Engelse patriarchale en kolonialistische cultuur. VSW betwijfelde de oprechtheid van VW, althans die interpreteerde dat zo; na enige irritatie over en weer werden de plooien gladgestreken. Uit de brieven blijkt ook dat VSW vaak als ‘moederfiguur’ optrad naar VW, die vele malen schrijft dat ze ziek is, hoofdpijn, griep, longontsteking enz. enz. heeft en daardoor afspraken moet afzeggen. Als VSW weer eens op reis is, mist VW haar intens. De fictieve biografie Orlando (1928) is natuurlijk VW’s grote geschenk en liefdesverklaring aan Vita. In de bundel staat de brief die Vita aan VW schreef nadat ze het boek voor het eerst had gelezen: ze is er compleet door van de kaart. En, schrijft ze, wat heb je op een sluwe manier gebruik gemaakt van mijn (VSW) boek over Knole and the Sackvilles (uit 1922; ik heb een herdruk uit 1969). Het duurde niet lang of het was voor iedereen duidelijk, ook al door de opdracht, dat Orlando staat voor Vita en daarna was het niet moeilijk om de daarin optredende figuren te herleiden tot werkelijk bestaande personen. Ik heb genoten van deze intense brievenschrijverij die zo nu en dan tot op het bot van het gevoelsleven gaat.  

* Eerder schreef ik over de door mij bewonderde Leonard Woolf. Ik las vier delen van zijn buitengewoon interessante autobiografie (vijf delen) en zijn tweede roman The wise virgins (1914; zie boven). Nu las ik ook zijn debuutroman The village in the jungle uit 1913. Het boek is gebaseerd op zijn verblijf 1904-1911 als assistent-bestuurder op Ceylon (Sri Lanka) en behandelt de teloorgang van een dorpje en zijn bewoners in de jungle. Het is een familiegeschiedenis en wat men vroeger noemde een ‘zedenschets’, maar tegelijk is het een fundamentele kritiek op het (Engelse) kolonialisme en op de man-vrouw-verhoudingen in die koloniën. Het is anno 2013 niet meer heel erg goed leesbaar maar nog altijd een interessant boek. De teloorgang lijkt vanaf de eerste pagina onontkoombaar, de jungle wordt steevast geassocieerd met ‘evil’ en ‘devil’. Interessant om te weten dat terwijl Leonard aan zijn twee romans werkte, Virginia aan het worstelen was met haar debuut The voyage out (1915). Nadat Leonard in 1911 was teruggekeerd naar Londen, kwam het al snel tot een huwelijksaanzoek aan Virginia. Het volgende boek sluit hierop aan.

* Uitgelezen het prachtige boek Before Leonard. Virginia Woolfs early suitors van Sarah M. Hall (2006). De geschiedenis van de acht mannen die zich voor Leonard interesseerden voor Virginia Stephen. Onder haar waren ‘kanonnen’ als Lytton Strachey en Clive Bell (getrouwd met VW’s zus Vanessa …), maar ook mindere goden als Saxon Sydney-Turner en Sydney Waterlow. Een flink aantal van hen studeerde in Cambridge en was bevriend met Virginia’s broer Thoby, bekend onder diens naam ‘The Goth’ (hij stierf aan verkeerd gediagnosticeerde tyfus na een vakantie in Griekenland in 1906). Het is een van de beste boeken die ik op het gebied van Woolfiania de laatste tijd las. Hall geeft prachtige levensbeschrijvingen van de mannen en hoe hun levenspaden zich kruisten met dat van Virginia, de ‘highly electible Miss Stephen’. Aardig is dat ze ook verhaalt hoe het hen verging nà 1912, het jaar waarin zij Mrs Woolf werd. In veel gevallen bleef het contact bestaan. Maar uiteindelijk werd het dus Leonard. Hij deed zijn aanzoek in januari 1912 en VW accepteerde in mei (zo ging dat toen …). Op 10 augustus 1912 trouwden ze. Hall eindigt haar studie met de volgende prachtige woorden: “To Virginia, clearly, Leonard was the most suitable of suitors; the best of husbands; she could not imagine that any couple could have been happier” (p. 239). De laatste zinsnede verwijst natuurlijk naar de laatste woorden in VW’s afscheidsbrief aan Leonard op 28 maart 1941. Indrukwekkend.

* Op een andere manier indrukwekkend is de studie van Peter Dally (1999). The marriage between heaven and hell. Manic depression and the life of Virginia Woolf. De arts Dally analyseert de ‘gekte’ van VW en komt tot de conclusie dat haar aanvallen van depressiviteit meestal in de maand januari kwamen. Drie grote aanvallen kende ze: in 1904, 1913 en 1941. In de jaren daartussen leed ze aan vele kleinere aanvallen die meestal met rust, medicatie en afleiding weer wegtrokken. We kennen deze natuurlijk uit de brieven en dagboeken van VW zelf, maar Dally laat er een klinische blik over gaan. Zijn oordeel over de rol van Leonard is heel gemengd. Aan de ene kant beschrijft Dally hoe LW zich inzette om haar te beschermen en af te schermen en in minstens een geval redde zijn koelbloedigheid haar het leven. Aan de andere kant meent Dally dat LW ook overbeschermend was en VW afhield van activiteiten die potentieel gezondheidsbevorderend waren, zoals schrijven. VW’s ziektebeeld was zeer complex en LW deed wat hij, als leek, kon. Maar in een bepaalde fase, eind jaren 30, werd LW voor zijn vrouw ook een soort symbool van het mannelijke, imperialistische en chauvinistische Engeland dat ze verafschuwde en kritiseerde in Three Guineas. En dat “alleen” maar omdat LW zijn pacifisme had losgelaten en aandrong op oorlogsvoorbereiding. (Inderdaad, gezien LW’s werk zeer ingrijpend.) Toen LW echter Three Guineas meesterlijk vond, klaarde de lucht op, aldus Dally. Dally is zeer kritisch over de in de tussen ca 1880 en 1930 heersende (deels Victoriaanse) opvattingen over ‘gekte’. Vrouwen misten zoals dat heette ‘a sense of proportion’ en dat moest worden gecompenseerd door ofwel een ‘rest cure’, ofwel door veel melk drinken en (overmatig!) eten. Zelfs in die tijd gezaghebbende artsen kleunden geheel en al mis, aldus Dally waar het de diagnose en behandeling van VW’s ziekte betrof. “Nu’ weten we veel meer daarvan, maar ja: dat geldt over 50 of 70 jaar weer. Dus Dally is niet helemaal fair. Een interessant boek dat deels nieuw licht werpt op de complexe persoonlijkheid van VW.

* Nog veel indrukwekkender, zelfs een van de beste studies die ik tot nu toe las over het leven en de werken van VW is: Virgina Woolf – The impact of childhood sexual abuse on her life and work van de Amerikaanse letterkundige Louise De Salvo (1989) (ook co-editor van de brieven van Vita aan VW, zie boven). Vanaf de eerste pagina maakt De Salvo, ondersteund door talloze geschriften zowel van VW als van vele anderen, duidelijk dat het feit dat VW als kind werd misbruikt door haar oudere stiefbroers George en Gerald (Duckworth) een enorme impact heeft gehad op haar leven en in vrijwel al haar werk terug te lezen is. Dat begint al in het blad Hyde Park Gate News dat VW, haar zus Vanessa en broer Thoby als kinderen (!) schreven over het leven in hun ouderlijk huis in Hyde Park Gate nr 22. Achter de simplistische en kinderlijke verhaaltjes, bijvoorbeeld ‘The ladyship of the lake’, of ‘The paterfamilias’, zit een wereld van gekte, misbruik, erfelijke afwijkingen die ver teruggaan in de familie Stephen. Het romantische Victoriaanse beeld van het gelukkige huisgezin waarin de Stephens opgroeiden (zouden zijn opgegroeid) trekt De Salvo compleet onderuit. Moeder Julia offerde zich op, ja zeker, maar vooral voor armen en gebrekkigen buiten de deur, aan haar eigen kinderen besteedde ze in al haar messianisme niet veel aandacht. Laura, het ‘ongelukkige’ zusje uit het eerste huwelijk was vermoedelijk autistisch maar omdat men dat begrip nog niet kende was ze ‘onhandelbaar’, ze wilde niet leren lezen, werd daarom zeer slecht behandeld, op zolder weggestopt en uiteindelijk in een ‘home’ geplaatst, uit het zicht. VW was doodsbang de nieuwe Laura te zijn. Vader Leslie beroemd vanwege zijn literaire werk, was vaak totaal overwerkt, uitgeput en nam op geen enkele manier zijn verantwoordelijkheid als vader. De last van het bestieren van het huishouden kwam helemaal bij de kinderen, eerst Stella (Duckworth), later Vanessa terecht. Hij regeerde als een despoot. Kortom, als je nuchter en feitelijk analyseert, wat De Salvo bewonderenswaardig doet, dan is de conclusie dat VW zelf wel ‘gek’ moest worden – of beter gezegd en DS laat dit overtuigend zien: haar ‘gekte’ was een begrijpelijke, logische reactie op wat haar vanaf haar vroegste jeugd overkwam. Dat ze zelfmoord pleegde ‘door middel van’ water is niet vreemd: de watermetaforen beheersten haar kindertijd al. De Salvo analyseert de betekenis van de nursery, van meisjes- en jongensopvoeding in de betere klassen enz. enz. Zeer indringend en tot op het bot ploegt zij het werk van VW door en laat zien hoe op alle mogelijke (literaire) manieren de jeugdtrauma’s hun weg daarnaar toe vonden. De Salvo laat zien hoe in vrijwel elk werk de kindertijd in negatieve zin aan de orde is, met als ultieme boeken The waves en The years. Conclusie: “Virginia Woolf was a significant, if often overlooked, contributor to both the history and the philosophy of education, with significant ideas about pedagogy and curriculum” (p. 300). Veel van haar ideeën over de kindertijd vinden we terug bij denkers als Alice Miller (en bij de ‘zwarte pedagogiek’, die DS niet noemt). Ik vond het vanaf het begin een schokkend en aangrijpend boek dat een aantal ideeën dat ik tot nu toe had over VW op z’n kop zette en veel nieuwe ‘food for thought’ geeft.

* Na dit zware boek iets luchtigers opgepakt: Vita and Harold. De correspondentie van 1912 tot 1962 van Vita Sackville-West en haar man Harold Nicolson, geredigeerd door hun (tweede) zoon Nigel, die ook Portrait of a Marriage uitbracht (zie boven). Ik ben inmiddels ergens eind jaren 20, dus de ‘affaire Violet’ hebben we gehad en die met VW is op haar hoogtepunt. Beiden zijn geweldige brievenschrijvers, alhoewel ze eerlijk gezegd beiden niet kunnen tippen aan VW. Door het lezen van deze brieven zie ik nu nog beter wat een fenomenale acteerprestaties worden geleverd in de verfilming van Portrait of a Marriage: de brieven lezende hoor ik beide hoofdpersonen met en tegen elkaar spreken en uitvaren en ik voel de verlatenheid wanneer Harold maanden in Teheran zit (en Vita met Violet in Frankrijk).

* Ik had wat afstand genomen na de intensieve lezing van de afgelopen tijd. Nu toch weer een interessante studie opgepakt, namelijk Woman of letters (1986/1978) van Phyllis Rose. Het boek bespreekt het werk van VW in interactie met haar biografie en legt een aantal dwarsverbanden die ik nog niet eerder tegenkwam. Bovendien waardeert Rose een aantal werken van VW anders dan de meeste biografen of literatoren. Zo vindt ze Woolfs laatste werk Between the Acts in een aantal opzichten op gelijke hoogte staan met haar beste werk, met name To the Lighthouse. Overigens deel ik Roses mening dat the Waves teleurstelt vanwege de monotonie, niet: dat is juist de essentie ervan. Rose is bepaald niet loffelijk over Lytton Strachey en diens werk dat ze als achterhaald beschouwt, zeker in vergelijking met dat van VW. Wel is ze positief over LW en zijn beschermende rol. Ten slotte vindt Rose VW op haar sterkst in haar ‘feministische’ werk, zoals Three Guineas. Een goede aanvulling op wat ik eerder las.

Keynes, de biografie, van Peter Clarke (2009/2010) is een mooi inkijkje in het leven van een van de beroemdste en invloedrijkste economen van de 20ste eeuw, tot wiens intieme vriendenkring de Woolfs behoorden. Vandaar dat ik het las. Keynes was overigens geen econoom maar wiskundige. In mei 2013 was er wat “gedoe” omdat de Amerikaanse historisch-econoom Ferguson Keynes in een kwaad daglicht had gesteld omdat deze vanwwege diens homoseksualiteit geen bijdrage aan de continuïteit van de economie had geleverd – of iets van zulke warpraat. Na heftige reacties nam hij zijn woorden terug.

* Ik las een fantasievol verhaal over de zusters Stephen, getiteld Vanessa & Virginia (2009), van de Engelse hoogleraar Susan Sellers, tevens een van de redacteuren van het verzameld werk van VW. Het aardige is dat het is geschreven in de ik-vorm, waarbij Vanessa de ik is, in een soort brief aan haar zus waarin ze herinneringen ophaalt aan hun jeugd en latere tijden. De zelfdoding van VW komt al vrij vroeg aan de orde en daarna loopt het verhaal tot 1936, het jaar waarin Vanessa’s zoon Julian omkwam in de Spaanse burgweroorlog (waar hij als ambulancechauffeur aan de slag was gegaan -na drie dagen was het over). Het verhaal/de brief zit natuurlijk doorspekt met verwijzingen naar bekende personen en gebeurtenissen zoals VW’s ziekte, boeken enz. maar wat ik bijzonder vond waren de beschrijvingen van Vanessa’s schilderijen. In een boek heb ik er een aantal kunnen terugvinden. Ondanks de zo nu en dan wat rapsodische stijl vond ik dit in de omvangrijke literatuur op Bloomsbury toch een aanwinst.

* Op 14 mei 2013 was het precies 88 jaar geleden dat Mrs Dalloway verscheen, de roman die speelt, zo is greconstrueerd op 13 juni 1923. Een mooi commentaar waarom we dit boek moeten blijven lezen, verscheen op deze Engelse blog.

* Ik las de dikke biografie van VW door James King (Penguin editie, 1996). Een zeer gedetailleerde en gedegen studie, keurig ingedeeld in episodes, maar al wat ouder zodat ik er niet heel veel nieuws uit opstak. Wel legt King veel (te veel?) nadruk op de seksuele problematiek van VW die, volgens hem, tot en met het einde haar leven zou hebben bepaald. Waarschijnlijk is dat overdreven; uit andere bronnen is bekend dat VW vele gelukkige periodes en momenten heeft gekend waarin de druk die zij – dat is waar – chronisch ervaarde, wat minder was en kon genieten van de natuur, en mensen om haar heen, en niet te vergeten de literatuur.

Vita Sackville-West schreef veel en was een van de sterauteurs (en cash-cows) van de Hogarth Press van de Woolfs. Ik las nu All passion spent van haar, uit 1931. In zekere zin de sequel van VW’s A room of one’s own. Centraal staat de 88- jarige Lady Sloan die weduwe wordt van haar man, Henry, een gevierd politicus. Haar kinderen, allemaal 65-plussers met klein- en achterkleinkinderen, staan klaar om haar te verzorgen want dankzij haar (Victoriaanse) leven kan ze niets zelf. Denken ze. De lady geeft eerst haar juwelen weg en gaat dan op zoek naar een eigen huis. Ze huurt het en er ontstaat een nieuw relatie, met haar verhuurder. Dan komt, via een van haar zoons, een oude bekende in haar leven. Misschien was hij de liefde van haar leven, ze heeft hem in India ontmoet. Is hij de vader van haar zoon ..? Een mooie ontknoping volgt. Alhoewel het in een aantal opzichten verouderd is, is het boek nog steeds leesbaar, als een tijdsbeeld en als een voorbeeld van Engelse vertelkunst. Qua structuur deed het me denken aan To the Lighthouse, met drie delen, lang – kort – lang. Deel 1, het verlangen naar een ander leven, 2 herinneringen en 3, daadwerkelijk ander leven en ontknoping.

* Van Harold Nicolson las ik eerder, zie boven, een keuze uit zijn Diaries and Letters. Nu las ik de complete, driedelige uitgave, geredigeerd door zijn zoon Nigel (overleden in 2004 en zelf een productief auteur). Wat een schitterend tijdsdocument is dit, van 1919 wanneer HN in Parijs als diplomaat de vredesonderhandelingen bijwoont tot en met 2 juni 1962, de dag waarop zijn vrouw Vita Sackville-West overlijdt. HN kende werkelijk iedereen die ertoe deed: in de politiek, de internationale diplomatie, de literatuur en andere kunsten, de adellijke wereld tot en met alle leden van het Engelse koninklijk huis enz. enz. Over hen schrijft hij in zijn dagboeken. De afgedrukte brieven zijn voornamelijk aan Vita en over hun bijzondere ‘verhouding’ (zie het eerder besproken Portrait of a Marriage). Na 1962 zonk HN weg in milde dementie tot zijn dood in 1968.

* Gelezen The Platform of Time, bundeling van een aantal stukken van Virginia Woolf (2008, 2e uitgebr. editie) over vrienden, familie en auteurs. Bijvoorbeeld de teruggevonden integrale memoir na de dood van haar neef Julian Bell (deze vertrok begin juli 1937 om als ambulancechauffeur aan republikeinse zijde in Spanje te gaan helpen en kwam na twee dagen om door een granaatinslag). Ook obituaries voor enkele tantes, zoals fotografe Julia Margaret Cameron en vrienden als Roger Fry. Een mooie bundel met steeds scherpe inleidingen die duidelijk maken dat er in de receptie van deze stukken soms wel het een en ander misging. Zo liet Quentin Bell in zijn biografie van VW uit 1971 hele passages uit haar stukken weg.

* Ik las een erg mooi boekje van de auteur Hein Groen uit 1998 getiteld . Hij bezoekt een aantal belangrijke plekken waar VW veel kwam of haar thuis had: natuurlijk in Londen Hyde Park Gate, Gordon Square enz.; in Cornwall St.-Ives (met de vuurtoren van To the Lighthouse) en ten slotte uiteraard Monks House in Rodmell, hun buitenhuis sinds 1919. Ook andere plekken zoals Firle en Charleston wordeen bezocht. Mooie foto’s. Grappig genoeg is een aantal zaken in de afgelopen 15 jaren veranderd. Zo heeft HPG nu drie blauwe herinneringsbordjes en ziet de tuin in Rodmell er wat anders uit. Ik bezocht deze en andere plekken in 2010 en 2011. Groen gaat tussendoor in op werk van VW en op haar leven.

* Groen verwijst in zijn boekje naar een boek van George Spater & Ian Parsons over VW en LW: A marriage of true minds (1977). Grappig is dat ik dit tegelijk met Groen kocht … Een erg mooi boek over het huwelijk van beide echtelieden, een zeer genuanceerd beeld over hun samenleven, hun (on)hebbelijkheden, hun werk enz. Een aantal veronderstellingen, bijv. over Bloomsbury als ‘groep’, over het starre karakter van LW en de ziekelijkheid van VW wordt vakkundig onderuit gehaald. Een erg leuk hoofdstuk is ‘The homemakers’ dat gaat over hoe de Woolfs hun huis (huizen) inrichtten. Ze waren zeer spaarzaam om niet te zeggen gierig. Pas in de jaren 30 konden ze zich het een en ander veroorloven omdat VW’s boeken begonnen te verkopen. Verder is in Monks House nog steeds mooi decoratief werk van Vanessa en Clive Bell te bewonderen. Met heel veel foto’s die ik deels nog niet kende.

* Eindelijk heb ik het laatste deel van de onvolprezen autobiografie van Leonard Woolf te pakken: The journey not the arrival matters. Deze beslaat de jaren 1939 tot 1969, in dat jaar overleed LW, hij beschrijft zijn leven tot en met 1968. Het boek begint met de aanloop naar de zelfdoding van Virginia op 28 maart 1941. Veel secundaire literatuur is gebaseerd op LW’s verslag hier. Het blijft aangrijpend de afscheidsbriefjes te lezen die VW aan (o.a.) LW schreef.
Daarna gaat LW in op zijn succesvolle loopbaan als uitgever bij de Hogarth Press en zijn politieke en publicitaire activiteiten. LW wijdt graag uit over van alles en nog wat, wat soms wat afleidt van de hoofdlijn. Het aantal nevenfiguren is in dit laatste deel beduidender minder, begrijpelijk: de meesten uit de vorige delen waren inmiddels dood. LW zelf bereikte de gezegende leeftijd van 89. In retrospect is hij een van de interessantste figuren uit het UK van de 20e eeuw, niet alleen vanwege zijn eigen activiteiten en publicaties maar vooral omdat hij iedereen kende die ertoe deed in datzelfde UK: politici, literatoren, wetenschappers, filosofen (enz., enz.).

* Een dezer dagen begin ik aan de nieuwste aanwinst: Letters on the Death of Viriginia Woolf, een selectie van de honderden brieven die LW na de dood van zijn vrouw ontving. Uit de directe familie- en vriendenkring uiteraard, maar ook vele onbekenden die ontzet waren door het overlijden van de toen (maart 1941) zeer populaire schrijfster. Inmiddels deze wat treurig stemmende lectuur uit. Op een gegeven moment, bij de zoveelste condoleance, begint de klad er een beetje in te komen. Maar als geheel is dit een waardevolle uitgave. De inleiding maakt duidelijk dat VW’s dood aanvankelijk werd geïnterpreteerd als ‘capitulatie’ voor de nazi-dreiging. Dat kwam omdat VW in haar afscheidsbrief schreef ‘those terrible times’ waar ze bang voor was (refererend aan haar eerdere diepe depressies en suicidepogingen) maar de pers maakte daar ‘these terrible times’ van. Er kwam zelfs een ingezonden brief van de vrouw van een bisschop die stelde dat er wel meer mensen bang waren maar dat die fier overeind bleven. LW reageerde daarop om het recht te zetten. Een aantal brievenschrijuvers is verontwaardigd over de zienswijze van de bisschopsvrouw en prezen LW.

* Een boek waaraan ik talloze referenties zag maar nog nooit zelf had gezien, kwam ik nu tegen bij “De Slegte” (inmiddels Polare) in Den Haag: Granite and Rainbow. The hidden life of VW (1998) van de Amerikaanse Woolf-kenner Michael Leaska. Een formidabele biografie die de sporen van VW’s jeugd in haar latere leven en werk nauwkeurig volgt. Familieverbanden, vriendschappen enz. worden naast het werk gelegd en de onontkoombare conclusie is (uiteraard) dat VW’s werk geheel en al biografisch is. Hetgeen niet wil zeggen dat ze altijd eerlijk of feitelijk was. Leaska legt de vinger op een aantal persoonlijke en professionele tekortkomingen van VW. Over haar latere werk is hij duidelijk minder enthousiast.

* Ik herlas Tweeduister (1e druk, 2000) van schrijfster/filosofe Joke Hermsen. Hierin verweeft zij op knappe wijze het leven van een aantal ‘Bloomsberries’, waaronder de Woolfs en met name T.S. Eliot en diens vrouw Vivien met het verhaal van de zoektocht van een jonge vrouw naar haar vader die tijdens de Eerste wereldoorlog is verdwenen. De roman is gesitueerd in de jaren 20 en 30 en Hermsen maakt prachtig gebruik van een aantal bronnen (waarvan ik er vele ken en ook hierboven heb besproken), zoals de brieven en dagboeken van de Woolfs, de gedichten en toneelstukken van Eliot en literatuur over WO-I. Ze besteedt veel aandacht aan wat je zou kunnen noemen het ‘zieleleven’ van haar hoofdpersonen dat imho beter uit de verf komt dan de dialogen, deze zijn soms wat houterig/gekunsteld. De manier waarop Hermsen in de huid van VW en Eliot is gekropen is echter voorbeeldig. Lees bv. pp. 305-307 over hoe VW de intense worsteling met The waves beleeft, dat is echter meesterlijk gedaan. Het verhaal heeft een ontknoping die ik hier niet zal verraden.

Tweeduister is een mooi bruggetje naar het boek waaraan ik een dezer dagen ga beginnen. Een bijzonder boek: April is de wreedste maand van jeugdboekenschrijver Rindert Kromhout (2013). Zijn tweede boek, na Soldaten huilen niet (2010) dat geheel in de Bloomsbury-kring speelt. Over Soldaten was ik opgetogen, zie mijn bespreking hierboven, dus ik ben erg benieuwd … De titel is natuurlijk ontleend aan de openingszinnen van het (wereld)beroemde gedicht The waste land van T.S. Eliot.
Inmiddels heb ik het boek gelezen en het is opnieuw erg mooi. Een indringende inkijk in het leven van de ‘Bloomsberries’, met name de Bells. Quentin (Bell) en Angelica (ook Bell, maar zij blijkt Duncan Grant als vader te hebben) maken mee hoe hun tante Virginia verdwijnt – en later dood wordt gevonden. De aanloop naar deze dramatische gebeurtenis in de jaren 20 en 30 beschrijven ze in een verhaal waarin Kromhout op knappe wijze historische feiten heeft verwerkt die we kennen uit de dagboeken, brieven en ooggetuigenverslagen van vele protagonisten. Het draait er allemaal om dat Vanessa Bell zichzelf te kort voelde schieten: ze heeft de dood van Virginia niet kunnen voorkomen. Uit Kromhouts boek komt, meer dan in andere publicaties, de rivaliteit tussen de zussen naar voren. Deze was er al in hun kindertijd en later bijv. rond de flirt tussen VW en Clive Bell, Vanessa’s man. De dood van naasten zoals de ouders, broer Thoby en zoon/neef Julian zijn voor beiden traumatische gebeurtenissen, zij het om verschillende redenen.
De vorm van het boek is ook erg goed: tussen de historische reconstructie door wordt steeds een korte discussie tussen QB en AB/G in het ‘heden’, d.w.z. april 1941 beschreven, wat als een soort cliffhanger werkt.
Alles bij elkaar een schitterend boek en alhoewel ik niet tot de primaire doelgroep behoor, las ik het als een op mijn maat gesneden roman. Verdient een Gouden griffel!

* Verschillende boeken over Bloomsbury, Woolf en verwanten gelezen de afgelopen weken. Eerst verdiepte ik me in een boek van Harold Nicolson, ‘man van’ Vita Sackville West, van wie ik al zijn dagboeken en vele brieven las. In 1957 maakten ze samen een cruise van Engeland naar Java en hij beschreef deze reis in zijn boek Reis naar Java. Het is een heerlijk reisboek en tegelijk een soort ‘denkdagboek’, want HN heeft zich voorgenomen tijdens deze reis na te denken over het onderwerp ‘onverklaarbare melancholie’. Hij doet dus niet alleen verslag van de zeereis en de steden en gebieden die ze bezoeken maar ook over het lezen van Epicures, Epictetus en andere antieke denkers. VSW lijkt zich voornamelijk bezig te houden met werken aan een nieuw boek. Personen en gebeurtenissen, op het schip, in Singapore en op Java, worden met het nodige snobisme beschreven en toch is het een heel leesbaar boek. De verwijzingen naar de Nederlandse geschiedenis zijn natuurlijk erg interessant.

* Daarna las ik Deceived with kindness, de onthutsende autobiografie van Angelica Garnett, dochter van Vanessa Bell en (dus) nichtje van VW. Haar is altijd voorgespiegeld dat Clive Bell haar vader was, maar het was in werkelijkheid Duncan Grant, de minnaar van VB. Angelica trouwde met David ‘Bunny’ Garnett, die eens de minnaar van haar vader was…. Het boven besproken April is de wreedste maand is mede gebaseerd op Angelica’s boek en het is prachtig deze twee boeken als het ware parallel te hebben gelezen. Garnetts boek is een echt egodocument, ze houdt het niet alleen bij ‘feiten’ maar vertelt ook eerlijk en open over haar angsten en frustraties. Toch is het geen ‘afrekening’ want van een aantal mensen uit de Bloomsbury-kring heeft ze zeker gehouden.

* Vervolgens een boek van Leon Edel gelezen, al uit 1979, over de Bloomsberries. Titel: A house of lions, goed gekozen! En wat maar weer eens blijkt: er zijn toch nog nieuwe (althans voor mij nieuwe) dingen te ontdekken. Bijvoorbeeld dat “Bloomsbury” duidelijk in drie fasen valt in te delen. Edel is een rasverteller en bovendien heeft hij zijn materiaal zeer goed georganiseerd. Steeds haalt hij een van de protagonisten naar voren en bespreekt diens/dier avonturen. Met Leonard Woolf, Duncan Grant en Angelica Garnett kon hij nog zelf spreken. Elke persoon krijgt zijn eigen kleur, erg goed gedaan. Jammer genoeg stopt Edel rond 1920 maar dat neemt niet weg dat ik genoten heb van dit zeer goed geschreven boek.

* Meer bekeken dan gelezen een fotoboek/biografie van Julia Margaret Cameron (1815-1897), een van de eerste vrouwelijke fotografen in de UK die beroemde foto’s van o.a. haar nicht Julia Jackson (Stephen) (de moeder van VW) maakte. Ze was een van de fameuze Pattle-dochters, zeven als ik me niet vergis (maar volgens de overlevering de minst mooie), en begon pas tegen haar 50ste met fotograferen. Ze fotografeerde beroemdheden als de schilder Watts, de dichter Tennyson en vele andere. Ook haar kinderportretten zijn nog steeds de moeite waard. Zij schijnt een van de “uitvinders” van het afsnijden van het beeld te zijn, iets wat nog altijd gebruikelijk is in portretfotografie. In de National Portrait Gallery in Londen hangt werk van haar (zie de website).

* Het werd weer eens tijd om met VW zelf verder te gaan. En dat doe ik met deel IV van de Diaries, die de jaren 1931 tot 1935 beslaan. Het begint met het afschrijven van The Waves, een ware martelgang. Al op de eerste vijftig pagina’s kom ik zo veel bekende mensen en gebeurtenissen tegen, deels hierboven beschreven, dat het me al een beetje duizelt …
Inmiddels heb ik deel IV en ook deel V uitgelezen. Deel V is het laatste, het eindigt op 24 maart 1941 met de zin: ‘L. [Leonard] is doing the rhododendrons …’. Op dezelfde dag schreef ze haar eerste afscheidsbrief, vier dagen later, 28 maart de tweede en verdronk ze zichzelf in de rivier de Ouse, vlakbij haar buitenhuis Monks House in Rodmell. In dit deel komt, opvallend genoeg, maar weinig naar voren van de depressie die VW in de laatste maanden van haar leven teisterde. Wel schrijft ze veel over de op handen zijnde invasie in Engeland, de bombardementen (haar huis op Mecklenburgh Square werd vernietigd, de resterende huisraad werd naar Monks House en een opslag in Lewes gebracht; ook de Hogarth Press verhuisde naar het noorden), de vliegtuigen die overvliegen, de rantsoenering, inkwartiering van soldaten enz. Voor wie niets van het ziektebeeld van VW zou weten en alleen haar dagboeken lezen zou de zelfdoding als een volslagen verrassing komen.
Ik heb in de afgelopen twee jaar alle dagboeken, vijf delen dus, gelezen (plus nog een afzonderlijk uitgebrachte selectie) en alles overziend is het een monumentaal werk op zichzelf. Alleen al hierom behoort VW tot de echt grote schrijvers van de 20e eeuw.

* Begonnen aan een zijtak maar wel een belangrijke: ik wil meer weten van de artistieke kant van Bloomsbury en daarom kocht ik antiquarisch een bijzonder mooie (en dikke) biografie van de schilder Duncan Grant door de erudiete auteur Frances Spalding, een grote autoriteit op dit gebied. Grant is een van de sleutelfiguren van Bloomsbury en de biografie is adembenemend! Vanaf het begin lopen er vele bekende figuren in rond maar Spalding houdt de biografische lijn van Grants eigen lange leven (van 1885-1978 !) goed vast. Het (sub)culturele beeld dat ze neerzet, in Cambridge, Londen en Frankrijk is rijk gevuld. Grant maakt vrij snel naam na circa 1910, mede dankzij de post-impressionistische tenstoonstellingen die Roger Fry (andere centrale Bloomsberrie) organiseert en door de oprichting van Omega Workshop door diezelfde Fry waarin vele kunstenaars op vele gebieden werkten en samenwerkten. Als ‘actieve homoseksueel’ (term van Spalding) heeft hij vele relaties met o.a. Maynard Keynes, Lytton Strachey en diens broer James en vele anderen. Zoals eerder beschreven kreeg hij met Vanessa Bell een dochter, Angelica. Rond 1914 wordt Grant als gewetensbezwaarde op een boerderij tewerk gesteld en ontmoet daar een volgende liefde, David ‘Bunny’ Garnett, de latere echtgenoot van zijn dochter.
Het boek beschrijft op gedetailleerde wijze de artistieke ontwikkeling van Grant, de tenstoonstellingen die aan zijn werk worden gewijd, de vele vriendschappen en netwerken waar hij deel van uitmaakte en tot op hoge leeftijd actief in was. Er komt het beeld uit het boek naar voren van een (kei)harde werker en een vriendelijk, tolerant mens die overigens niet altijd even sociaal handig opereerde. Veel aandacht ook voor Charleston (niet ver van Rodmell war Monks House van de Woolfs staat) dat bijna aan verwaarlozing ten onder dreigde te gaan maar gelukkig is ‘gered’ en nu een mooie bezoeklocatie (ga ik hopelijk dit jaar naar toe). Begin jaren wordt het spannnend voor Grant omdat Michael Holroyd zijn biografie van Lytton Strachey aan het voorbereiden is. (Ik besprak deze boven, in de editie die verfilmd werd als ‘Carrington’.) Nu zou uitkomen dat beide neven een homoseksuele relatie hebben gehad. Na eindeloos gedelibereer komt het (vrijwel) niets verhullende boek uit, maar roept uiteindelijk minder reuring op dan gevreesd. (Homoseksualiteit was toen nog strafbaar in Engeland, vandaar de angst.) Grant krijgt kleindochters, via Angelica, maar twee van hen geven/hebben behoorlijke problemen. Zie ook Angelica’s boek dat ik hieroboven besprak.
De laatste twee jaar wordt het qua lichamelijke en geestelijke gezondheid wat minder alhoewel bij blijft reizen en schetsen en schilderen. Op 92-jarige leeftijd overlijdt hij in zijn slaap. Ik vond het een bijzondere biografie die een geweldige inkleuring geeft aan het weinige dat ik over Grant wist. Mooie kleurenrespoducties van enkele topwerken en foto’s die ik nog niet kende.
Duncan Grant is enorm beïnvloed door Matisse met wie hij vriendschappelijk was. Daarom des te mooier dat ik in de ramsj een schitterend boek over Matisse, precies in de voor Grant vormende jaren, 1913-1917, kon kopen.

* De naam Harold Nicolson is al vele malen gevallen. Hij was een ongelooflijk productief auteur met zo’n 120 titels op zijn naam. Ik las nu Public Faces, oorspronkelijk uit 1932, herdukt in 1960, maar spelend in 1939. De UK heeft de beschikking via een concessie in een Arabisch land over een bepaalde grondstof die het in staat stelt een superraket te bouwen en te lanceren. Dat gebeurt dan ook, als ‘proef’ maar met dramatische gevolgen. HN geeft een intrigerend inkijkje in de Engelse en de internationale politiek en diplomatie waarin hij natuurlijk gepokt en gemazeld was. De vele intriges en jaloersheden, de misverstanden, de regelrechte blunders en de (inter)nationale machtspolitiek komen allemaal aan bod, deels met verzonnen namen, deels met echt bestaande (waaronder een aantal Engelse ministers). Veel tongue in cheek humor maar toch met een serieuze ondertoon. Hier & daar wil HN wel erg graag laten zien hoe hij ingevoerd hij is maar toch is het een aangenaam en in zekere zin verontrustend boek.

* Ik schreef een ingezonden brief aan De Groene Amsterdammer naar aanleiding van een bespreking door Marja Pruis van een boek over de briefschrijfkunst. Hierin haalt Pruis een citaat aan uit de laatste afscheidsbrief van VW. Mijn reactie luidde als volgt:
“Geachte redactie,
Marja Pruis citeert in haar mooie bespreking van de ‘fossielen van het gevoelsleven’ (Groene 22.05.2014, p. 55) niet geheel correct uit de (tweede) afscheidsbrief van Virginia Woolf aan haar man Leonard. Het citaat luidt niet: “destroy all my papers”, maar “Will you destroy all my papers” (zonder vraagteken dus, zie Letters, volume 6, 1980, p. 487). In het facsimile van de brief is overigens ook duidelijk te zien dat dit laatste zinnetje, plus nog een daaraan voorafgaande zin over de brieven van Roger Fry, haaks op de hoofdtekst van deze brief en als het ware na de ondertekening (“V”) is geschreven, als een soort ‘o ja, kun je daar ook nog even aan denken’. Ik denk dat Woolfs uitspraak meer ambigue is dan een strikte opdracht, zoals Pruis stelt.  Ik ben overigens een van die lezers die vinden dat de verzamelde brieven van Virginia Woolf tot het beste horen van wat ze heeft geschreven en een waar monument vormen van de briefschrijfkunst.” [einde]

* Ik lees de Letters (Ed. Regina Marler, 1992) van Vanessa Bell, de zus (en zo’n beetje de beste vriendin) van VW. VB was qua brievenschrijverij zeker niet van het kaliber van haar zus maar toch zitten er juweeltjes bij. Zo kat ze op niet mis te verstane manier een vriendin af die te kennen heeft gegeven eerst met haar (VB) te willen praten over “wat er in Charleston is gebeurd” voordat ze daar komt logeren. Charleston was het buitenverblijf van VB en haar man Clive maar vooral ook van haar vrienden. Het gerucht ging, begin jaren 20 al, dat haar op 1e Kerstdag 1918 geboren dochter Angelica niet van Clive maar van Duncan Grant was (zie boven voor meer literatuur hierover, o.a. van Angelica zelf). Maar, zo stelt VB, het gaat de buitenwereld niets aan hoe ik mijn leven leid en als je dat niet bevalt: jammer. Het is een moment waarop je duidelijk kunt zien wat een enorme mentale afstand er was ontstaan met de Victorianen. Elders gebruikt ze in een brief het platte equivalent voor het vrouwelijk geslachtsorgaan, ook niet erg Victoriaans. Ik ben nu eind jaren 20 aan het lezen. Het valt me op dat, ook heel anders dan bij VW en overigens ook LW en Duncan Grant, VB aan maar heel weinig mensen schreef: Roger Fry, Duncan, VW en soms een enkele vriend(in). Haar kringetje lijkt toch vrij klein. Ik kwam ook de veel geciteerde brief/passage tegen waarin VB VW complimenteert met het portret van hun moeder in To the Lighthouse: “You have raised mother from the dead”.
Mooi is om haar groeiende succes als kunstenares (schilderkunst, decoratie, design) mee te beleven en haar liefde voor haar drie kinderen: Julian (die in 1937 zal omkomen in de Spaanse burgeroorlog), Quentin die al vroeg artistieke trekken vertoont en later schilder en kunsthoogleraar zal worden (en een vroege en nog altijd zeer leesbare biografie in twee delen van zijn tante VW schreef, 1971), en Angelica, wier geschiedenis boven beschreven staat. Al met al een mooie aanvulling op wat ik deels eerder tegenkwam.

* Mede ter voorbereiding op deze tentoonstelling las ik de biografie van Vanessa Bell, door dezelfde Frances Spalding uit 1983. Zij schreef deze vóór haar Grant-biografie die ik dus eerder las (zie hierboven). Daardoor is het informatiegehalte wat lager dan ik had gehoopt. De persoon van VB komt wel goed naar voren, evenals het zeer brede spectrum van haar kunstenaarschap. Overigens kwam ik nu wel voor mij nieuwe informatie tegen over haar zoon Julian (Bell), met name over de periode direct voor 1935 toen hij naar China ging als hoogleraar Engels. Het boek bevat veel illustraties in z/w van werken van VB waaronder enkele die ik nog niet kende.

* Ik las, met tamelijk hoge verwachtingen, het boek Toby’s Room (2013) van de beroemde Engelse schrijfster Pat Barker. Toen ik dit boek in de uitverkoop zag liggen trok de titel meteen mijn aandacht: een duidelijke verwijzing naar Jacob’s Room van VW, zeker i.c.m. het omslag waarop een soldaten outfit te zien is. Het verhaal speelt inderdaad vlak voor en tijdens WO-1, en ook in de namen van sommige personages zien we verwijzingen naar VW’s werk (bv. Elinor, een persoon uit The Years). Om deze Elinor en haar broer Toby draait het verhaal; hij is ‘missing’ tijdens de gevechten maar wat er precies gebeurd is, is onduidelijk. Zij gaat dat met twee vrienden (c.q. voormalige geliefden) proberen te achterhalen. Uiteindelijk is de plot flinterdun en niet erg geloofwaardig. Ondertussen wordt duidelijk dat alle hoofdpersonen ook kunstschilder zijn, enkelen hebben bv. les aan de beroemde Slade School. Daar geeft prof. Tonks les en deze figuur ken ik uit de biografieën van een aantal Bloomsbury-artiesten. Wat ik niet wist was dat hij veel portretten heeft gemaakt van oorlogsgewonden; Elinor gaat hem daarbij assisteren. Overigens is opvallend dat alhoewel de personages dus allemaal artiest zijn, het boek geen enkele scene bevat waarin ze daadwerkelijk schilderen… Wel praten ze veel over hun kunst. Mede door de clichématige dialogen is het boek als geheel onbevredigend. Wel leuk is dat Elinor in haar dagboek vertelt over een logeerpartij op Charleston waar ze in contact komt met Vanessa Bell. Alles bij elkaar een zeer matig boek, jammer.

* Zoals de gewaardeerde lezers van deze pagina al hebben gemerkt, beperk ik me niet tot de persoon/het werk van VW zelf. Ik houd veel van “erom heen lezen”. Dat deed ik nu met de biografie van Violet Trefusis, de dochter van de maitresse van koning Edward VII, Mrs Keppel (keurig getrouwd met George). De biografie heet dan ook Mrs Keppel and her daughter en is geschreven door Diana Souhami (1997). Het geeft een beeld van de wel zeer dubbele moraal zo rond de eeuwwisseling (1900). De koning hield er zonder problemen een (“eerste”) minnares op na die hem ook overal vergezelde en die hij in de mooiste huizen installeerde. Dochter Violet (Keppel) mocht dit vanaf haar kindertijd ook allemaal meemaken alhoewel ze niet begreep waarom ze majesteit tegen haar “grootvader” moest zeggen … De onvoorstelde rijkdom en luxe van deze ruling class komt goed voor het voetlicht. Maar waar het echt omgaat is de relatie van deze Violet met Vita Sackville-West, die al zo vaak in deze pagina’s aan de orde is gekomen. Precies over deze relatie gaat Portrait of a marriage en dit boek laat voor een deel de andere kant, het perspectief van Violet zien. Als biografie en als tijdsbeeld erg boeiend.

* Herlezen: Between the acts, de laatste roman van VW, postuum uitgegeven in juli 1941 door LW. VW zelf vond het een totale mislukking wat ze aan John Lehman, haar co-uitgever bij de Hogarth Press, liet weten. Haar briefje met het verzoek het boek uit productie te halen arriveerde bij hem ná haar zelfmoord op 28 maart. Het boek is echter helemaal geen mislukking, het is, zoals ik nu noteerde ‘pure poëzie’, misschien wel na The waves het meest poëtische werk dat VW schreef. Bovendien is het hier en daar hilarisch zoals in de toneelscenes die binnen het toneelstuk dat centraal staat (de ‘pageant’) wordt opgevoerd. Zoals in het meeste werk van VW speelt het vergaan van de tijd een belangrijke rol. En er zijn intrigerende personages die in liefde-haat verhoudingen ten opzichte van elkaar staan. Maar het is vooral de taal die ijzersterk is – een voortdurend spel met woorden, betekenissen en klanken.

* In Londen in de National Portrait Gallery liep tot en met 26 oktober 2014 de tentoonstelling Virginia Woolf: Art, Life and Vision. In 140 voorwerpen, waaronder brieven en schilderijen én voor het eerst in het openbaar: VW’s wandelstok die na haar verdrinking werd teruggevonden in de River Ouse, werd het leven van VW gepresenteerd. Ook werd, wat een unicum is, haar orginele afscheidsbrief tentoongesteld (normaal zit deze in een archief).Curator was Frances Spalding, biografe van o.a. Duncan Grant en Roger Fry en een autoriteit op het gebied van Bloomsbury. Haar boek bij de tentoonstelling, Virginia Woolf, Art, Life, Vision heb ik inmiddels binnen. Het is een prachtige ‘documentaire’, met heel veel foto’s. De tentoonstelling zelf heb ik helaas niet kunnen bezoeken …

* Van de Engelse auteur, artiest en kunstprofessor Quentin Bell las ik al een aantal boeken over Bloomsbury, waaronder de nog altijd gezaghebbende biografie van zijn tante Virginia uit de jaren 70. Nu las ik zijn ‘autobiografie’, die bestaat uit herinneringen aan mensen uit (voornamelijk) Bloomsbury kringen: Bloomsbury Recalled, uit 1995 (Bell was toen 85!). Een prachtig boek waarin alle bekende figuren de revue passeren: Strachey; Clive; Vanessa; Leonard; de MacCarthy’s; Roger Fry; Duncan Grant; David Garnett en Maynard Keynes, e.a. Erg goed geschreven en (nog) met verbijsterend veel details. Veel tongue in cheek-humor en hier en daar spaart hij zichzelf niet.

Rindert Kromhout schreef twee schitterende (jeugd)boeken over de Bloomsbury groep, Soldaten huilen niet en April is de wreedste maand, ik besprak ze boven. Nu heeft hij zijn trilogie voltooid, met Vertel me wie wij waren, over Charleston en haar excentrieke bewoners. Ik ben zeer benieuwd naar de afronding van dit unieke project.
Inmiddels uitgelezen en het is weer met grote bewondering dat ik Kromhouts reconstructie van een stuk Bloomsbury-geschiedeni tot me heb genomen. Nu draait het vooral om Duncan Grant die, aan de hand van vragen van Quentin Bell, verhaalt over het wel en wee van Charleston en haar (tijdelijke en permanente) bewoners. Eén hoofdstuk gaat over de excentrieke Ottoline Morrell die in haar eigen buitenverblijf Garsington ‘entertainde’ en meestal de risee was van haar tijdgenoten waaronder vele vrienden. Nieuw voor mij was, althans ik had het niet paraatm, dat Ottoline als hoofdpersonage fungeert in D.H. Lawrences ‘Lady Chatterly’s Lover’. Toen dat boek uitkwam was overduidelijk dat DHL Ottoline op de hak nam.

* Ik waagde me maar weer eens aan “Bloomsbury”: een ouwetje van Frances Partridge, op de kop getikt in Londens beste ramsj-boekhandel “Judd Books” (in Bloomsbury!): Love in Bloomsbury (1981, heruitgave 2014). Ze was met alle kopstukken van Bloomsbury bevriend en schrijft daar indringend over. We krijgen haar persoonlijke kijk op met name Lytton Strachey en (Dora) Carrington, vooral omdat deze twee met Frances’ latere echtgenoot Ralph een ménage a trois vormden. Frances citeert vooral in het tweede deel van het boek nogal wat uit haar dagboeken en dan wordt het helaas een beetje saai. Vaak komt het beschrevene niet uit boven de dagelijkse dingetjes (VW schreef daar ook over maar op een superieur-literaire manier en dat is Frances niet gegeven.) Al met al toch een interessante aanvulling.

* Het “stikt” van de korte biografieën over VW. Nu las ik die van E.H. Wright uit 2011, uit de serie “Brief Lives”. Wright weet er toch een eigen verhaal van te maken waarin, in grote lijnen natuurlijk vanwege de nog geen 130 pp, leven en werk adequaat worden neergezet. Het slot is belangrijk: Wright constateert terecht dat er een soort “stroming” bestaat die VW wegzet als mad woman en een onEngelse angsthaas (vgl. de discussie die ontstond n.a.v. haar afscheidsbriefje, zie boven), een vals beeld: de meeste jaren was ze gelukkig en productief en had ze manieren gevonden om met de tragische en traumatische gebeurtenissen in haar leven (vanaf haar vroegste kindertijd) om te gaan. Dit boekje was ook een mooie voorbereiding op het volgende:

* Bijna in één adem uit: Vanessa and her sister, van het jonge Engelse talent Priya Parmar, net uit (jan. 2015) en bejubeld in de Engelse pers. Terecht! Wat een intrigerend boek! Ze heeft een geheel nieuw dagboek van Vanessa Bell geschreven, in de periode 1905 – 1912, dus inclusief vele dramatische gebeurtenissen zoals het overlijden van vader, broer en de geboorte van haar twee kinderen, de opname, twee keer, van VW in een rustoord en uiteindelijk het huwelijk van VW en LW. Buitengewoon knap gedaan hoe ze de uit de talloze brieven en dagboeken bekende feiten naar haar hand weet te zetten en er echt een nieuw werk van weet te maken. Het is (ook) een correctie, zo lijkt het, op de in een aantal boeken geconstrueerde ‘close conspiracy’ tussen de zussen. In Vanessa’s dagboek zoals Parmar dat construeert, is VW een wispelturige en vaak op intriges beluste vrouw die jaloers is op het geluk dat Vanessa ten deel valt: een man, Clive en twee zonen. Nee, VW komt er bepaald niet gunstig vanaf. Hoe anders is dat met Roger Fry: hij komt als buitengewoon sympathiek naar voren in dit boek, als een zeer liefdevol personage. Die passages zijn zonder meer klasse. Het boek als geheel is echt een knappe prestatie, want het gewicht van de geschiedenis met al zijn documentatie weegt wel mee als je aan zo’n schrijf-avontuur begint.

* Hierna wat lichters: de herinneringen van Richard Kennedy die eind jaren twintig een tijdje als manusje van alles bij de Hogarth Press werkte: A boy at the HP (1972). Geeft een mooi beeld van hoe het eraan toeging, met een ruziënde LW en wat vage VW. En verluchtigd met tekeningen van de hand van de auteur die de sfeer goed treffen. Erg leuk.

* Ik herlees Naar de vuurtoren uit 1927, dat door velen als het hoogtepunt van VW’s oeuvre wordt beschouwd. Alhoewel ik die mening niet deel, mijn favoriet is nog altijd Mrs Dalloway is het wel een geweldig boek, met al die jeugdherinneringen én de verwerking van de dood van haar ouders en het beeld dat ze neerzet van haar schilderende zus Vanessa. Er staat erg veel in over het schilderen (Lily Briscoe is de kunstenares) maar wat VW schrijft over de problemen met schilderen is een op een te vertalen naar het schrijven.

* De BBC zond in juli en augustus 2015 een driedelige serie uit over de ‘Bloomsberries’ onder de titel ‘Life in squares” (mooie titel!). In Nederland kun je ze niet via de BBC website bekijken, wel is de hele serie inmiddels uit op DVD (besteld!).
Ik bekeek de eerste aflevering op Youtube. Deze speelt in 1905 (en jaren kort daarna) wanneer de zusters Stephen na het overlijden van hun vader in Bloomsbury gaan wonen en kennismaken met Duncan Grant, Lytton Strachey, John Maynard Keynes en Clive Bell. Na het overlijden van broer Thoby (de derde ingrijpende gebeurtenis in hun jonge leven) trouwt Vanessa met Clive en het jaar daarop wordt Julian geboren. Virginia flirt met Clive. De verhouding tussen de zussen komt in een crisis (geweldig beschreven door Priya Parmar, zie boven). Dan komt Leonard Woolf in Virginia’s leven (aflevering 2). Geweldig gecast en zoals bij de BBC-drama’s: geweldig geacteerd.

* Er is een nieuwe biografie uit van één van de sleutelfiguren van Bloomsbury, John Maynard Keynes (JMK), door de Engelse historicus Richard Davenport-Hines, onder de sprekende titel, Universal Man. The seven lifes of JMK (2015). Davenport bespreekt zijn onderwerp niet alleen zeer positief, hier en daar bijna hagiografisch, maar ook niet chronologisch maar in thema’s: het wonderkind – de ambtenaar – de minnaar etc. Hier en daar met wat grote stappen maar toch ook met oog voor detail laat hij zien hoe Keynes al vrij snel dé Britse econoom werd. De 1e Wereldoorlog was daarbij beslissend, JMK adviseerde toen al als jonge dertiger de Engelse regering over internationale monetaire kwesties. En dat vanuit Cambridge waar hij na een korte carrière als ambtenaar was gaan werken aan King’s College. Tijdens zijn studietijd, ook aan King’s was hij door Lytton Strachey en Leonard Woolf gevraagd lid te worden van het geheime genootschap ‘the Apostles’. ‘Geheim’, niet echt want hierover is veel bekend en ik heb er in veel Bloomsbury-literatuur al over gelezen. To be continued …

* Hierboven beschreef ik het boekje van Kennedy die een tijdje als ‘leerjongen’ bij de Hogarth Press werkte. Nu las ik een veel uitgebreider en diepgaander verslag van iemand die ook aan de HP was verbonden, namelijk John Lehmann. Zijn boek heeft de tongue-in-cheek titel Thrown to the Woolfs (1978). Lehmann werkte eerst in 1931 – 1932 18 maanden als een soort manusje van alles, maar ook als redacteur en bracht als zodanig o.a. nieuwe poëzie de HP binnen. Maar na clashes met Leonard, verliet hij de Press en ging een tijd in Midden-Europa wonen en werken. In 1938 keerde hij terug, nu als partner (hij nam VW’s aandeel over). Het werden jaren waarin de HP veel werk van ‘jonge’ auteurs uitgaf maar ook blunders beging. Zo wilde LW Saul Bellow niet uitgeven …. (Lehmann lijfde na zijn vertrek Bellow meteen in voor zijn eigen uitgeverij.) Lehmann maakte ook de oorlog en de zelfmoord van VW mee. Virginia was iemand voor wie hij diepe bewondering had. In 1946 gingen Lehmann en LW en de HP definitief uiteen. Later was er wel verzoening, alhoewel LW in het laatste deel van zijn autobiografie toch weer een vervelend beeld gaf van Lehmanns activiteiten. Toch is de toon van Thrown gematigd en empathisch ten opzichte van Leonard. Ik heb een aantal nieuwe inzichten opgedaan.

* Ik las een aardige introductie op het werk van VW, The Cambridge Introduction door Jane Goldman (2006). Inderdaad een inleiding maar wel een goede/systematische, met een beknopte biografie, de fictiewerken en de non-fictie besproken en excursies naar eerdere en huidige discoursen over VW’s werk(en). Er is bijna geen (wetenschappelijke) discipline meer die zich niet met haar heeft beziggehouden, vanuit elke denkbare invalshoek en over elk denkbaar (deel)thema.

* Ik las Moments of being – de (jeugd)herinneringen van VW – al een tijd geleden. Nu las ik de Nederlandse vertaling: Wezenlijke momenten (1982). Opnieuw fascinerend om in de victoriaanse wereld te duiken en de overgang die VW en haar leeftijdsgenoten naar de edwardiaanse. ‘Opeens’ bleken er mensen van vlees en bloed te bestaan die zich ontworstelden aan de etiquette en het ‘snobisme’. In de literatuur over VW en Bloomsbury wordt veelvuldig uit deze memoires geciteerd vooral waar het gaat over de verhouding tussen VW en haar halfbroers, met name George (Duckworth). Daarnaast bevatten de memoires prachtige natuurbeschrijvingen en portretten van een keur van tijdgenoten. De herinneringen gaan vaak gepaard met reflecties op het herinneren zelf wat ze een bijzondere diepte geeft.

* Van en over Vita Sackville-West las ik al heel wat boeken en bekeek ik meerdere keren de dramaserie “Portrait of a marriage” (BBC, 1995). Over Vita schreef Victoria Glendinning in de jaren 80 al haar grote biografie (voor al dit materiaal: zie boven). Nu las ik de nieuwe grote biografie van Vita over de goed gekozen titel Behind the mask. The life of VS-W, door de Engelse auteur Matthew Dennison (2014). Een zeer goede biografie waarin hij het “gespleten” karakter – half Engels, half Spaans, zowel hetero- als homoseksueel, erfgename van Knole maar toch ook weer niet, vanwege haar vrouw-zijn – heel goed in beeld brengt. Alle affaires van VSW worden ook beschreven, met natuurlijk als “hoogtepunt” die met Virginia. Leidend tot Orlando, de langste liefdesbrief in de geschiedenis (Nigel Nicolson). Na de Tweede wereldoorlog vereenzaamde VSW in haar Sissinghurst, haar poëzie werd niet erkend en het enige wat haar nog bezighield was haar tuin (tuinen) – nu een van de beroemdste ter wereld. Ze stierf op 2 juni 1962, haar man Harold Nicolson in 1968. Het boek bevat enkele foto’s die ik nog niet kende. Een aanwinst!

* Zojuist verschenen (2015, paperback 2016): Living in squares, loving in triangles van de Engelse historica Amy Licence. Het vertelt het verhaal van “Bloomsbury” nog eens, vanuit het perspectief van de vele (driehoeks)verhoudingen tussen de leden van deze groep (en daarbuiten). Zeer goed geschreven met veel aandacht voor kunst waardoor Roger Fry, Vanessa Bell en Duncan Grant meer aan bod komen dan gebruikelijk in dit soort biografieën. Het is me niet helemaal duidelijk of de BBC serie ‘Life in squares” die ik hierboven besprak op dit boek is gebaseerd.

* Over Ottoline Morrell las ik al e.e.a., maar vooral in biografieën, dagboeken, brieven enz. van en over anderen. Nu vond ik (bij toeval, in zo’n little free library op straat!) een uitgebreide biografie: Ottoline Morrell. Life on the grand scale van de Britse historica Miranda Seymour [1992]. Haar doel is het beeld dat de bloomsberries van OM hebben gecreërd – extravagant, aanstellerig, naïef enz. – bij te stellen. Daar is ze in geslaagd dankzij de beschikbaarheid van brieven en voor het eerst openbare dagboeken. Eigenlijk was OM een tragisch figuur die wel diepte had maar vanwege het victorianisme deze niet kon uiten. Geboren 1873, well to do, maar al snel ‘anders’. Trouwt met Philip Morrell die een soort lapzwans blijkt te zijn. In de jaren 20 wordt hun buiten Garsington hét ontmoetingspunt voor de kunstenaars, wetenschappers en politici van die tijd. Ze maken gebruik van haar gastvrijheid maar bespotten haar achter haar rug, in brieven, geroddel enz. VW doet daar ook volop aan mee; pas rond 1936 komt het goed en wordt het een echte vriendschap. Ondertussen heeft ze ‘affaires’ o.a. met Bertrand Russell. OM krijgt een dochter, niet van hem maar van haar man; deze Julian is een moeilijk kind en OM heeft niets op met het moederschap. De laatste jaren staan in het teken van steeds slechtere gezondheid maar ook van verzoening met oude vijanden, zoals D.H. Lawrence. In 1938 overlijdt ze. Het belang van haar inzet voor de kunsten wordt wel erkend maar het duurt nog bijna een halve eeuw voordat haar or. dagboeken worden vrijgegeven. Ik vond het een indringend boek, met vele ‘oude bekenden’, foto’s die nieuw voor me waren en vele mooie inkijkjes in dit leven.

* Eindelijk deel 5 van de Brieven van VW gekocht en gelezen [1931-1935]. Het zijn de jaren waarin haar leven wordt beheerst door Dame Ethel Smyth, componiste en schrijfster die al is ze al ruim in de 70 smoorverliefd op haar wordt en bijna stalkend haar belaagt met brieven en bezoeken. Het zijn ook de jaren waarin steeds meer vrienden overlijden: Strachey, Carrington, Ottoline en Roger Fry e.a. Ze begint te werken aan The years, het wordt bijna haar ondergang, vooral de revisies.

Direct aansluitend las ik deel 6, 1936-1941, de laatste jaren. Veel correspondentie weer met Ethel en ook met haar neef Julian. Na twee keer gesjeesd te zijn met een dissertatie [Cambridge] wordt hij docent Engels in China. In ’36 komt hij terug, vertrekt naar de Spaanse burgeroorlog als ambulancechauffeur en wordt na enkele dagen gedood. VW staat haar zus Vanessa nu zo goed mogelijk bij, ze beschouwde J als haar eigen zoon. Ze werkt vooral aan drie grote projecten: een biografie van Roger, op verzoek van de familie [ze noemt het het moeilijkste wat ze ooit heeft gedaan]; Three guineas, haar anti-oorlogspamflet en Between the acts, dat postuum wordt gepubliceerd. De oorlog dreigt in ’38 uit te breken en de sfeer in Londen is onwerkelijk. Ook in Rodmell worden voorbereidingen getroffen. In ’40 wordt Londen gebombardeerd, twee van VW’s huizen incl. MS en kunstvoorwerpen worden verwoest; ze gaan permanent in Rodmell wonen. Het boek eindigt met de drie zelfmoordbrieven, twee aan Leonard, een aan Vanessa. Nog steeds buitengewoon indrukwekkend.
Op 28-3-1941 loopt Virginia de halve mijl naar de Ouse, vult haar zakken met stenen en loopt de rivier in. Op 18 april wordt haar lichaam een stuk verderop gevonden.
And the rest is history …

* Het gebeurt (mij) niet vaak maar nu heb ik toch een Woolf(s)-biografie in handen die breekt (of dat althans beweert en pretendeert te doen) met een aantal heilige huisjes: Leonard and Virginia Woolf: A literary partnership (1990) van de Engelse literair historicus Peter F. Alexander. Drie van die huisjes zijn: (a) er heeft nooit zoiets als ‘Bloomsbury’ bestaan (en hij wijdt er na de Introduction ook geen woord meer aan); (b) VW was helemaal niet zo’n geweldige schrijfster (al heeft ze enkele mooie werken op haar naam, vooral de eerste ‘modernistische’ verhalen, zoals ‘The mark on the wall’ en romans als Jacob’s Room en To the Lighthouse) en (c) de alles beslissende factor in haar leven na 1912 was de beslissing van Leonard (!) dat ze geen kinderen zou krijgen. Dit, meer dan de traumatische ervaringen van het overlijden van haar ouders en van haar broer Thoby, was bepalend voor haar karakter en ‘zijn’ in de wereld. Alexander laat zien hoe verschillend VW en LW waren: hij zeer doortastend en praktisch ingesteld, een man van de wereld en zij, ‘etherisch’, ‘vaag’ en zoekend. Al in de eerste verhalen (1917 e.l.) komt dat tot uitdrukking. Verder was er een groot klassenverschil tussen beiden en was VW antisemitisch – wat ze met de meesten van haar klassen- en generatiegenoten gemeen had. (A noemt het een ‘milde’, Engelse vorm van antisemitisme.)
Het boek maakt gebruik van in 1990 nieuwe bronnen, namelijk o.a. de brieven van LW. Alexander laat zien hoe in hun verhalen en romans zowel LW als VW in feite ‘aan elkaar’ schreven, over dingen die ze kennelijk niet hardop tegen elkaar durfden of wilden zeggen. De auteur maakt helaas niet duidelijk waarom LW er niet al heel snel na het trouwen, toen bleek dat VW seksueel totaal geremd was en ze bovendien ‘gek’ werd en een zelfmoordpoging deed – de brui aan gaf: waarom bleven ze bij elkaar? Toch is het een welkom, ‘ander’ geluid in de wereld van de soms hagiografische Woolf-biografieën; in elk geval meer realistisch, ‘down-to earth’ dan heel wat van de boeken die ik hierboven besprak. Een aanwinst dus, met veel stof om over na te denken.

* De Amerikaanse schrijfster Norah Vincent schaart zich onder de recente pogingen om in geromantiseerde vorm het leven van VW, vaak ook in de context van Bloomsbury, opnieuw te doordenken en te presenteren. Zij schreef Adeline (2016), genoemd naar de oorspronkelijke eerste voornaam van VW (Virginia was haar tweede.) Adeline is een soort geest-meisje van een jaar of 12 dat de volwassen VW in dit boek steeds begeleidt en met wie ze gesprekken voert. Een interessante vorm die meestal goed uitpakt. Dit boek gaat vooral over het innerlijk leven van VW maar ook LW en enkele vrienden en bekenden komen aan bod. Voor mij verrassend onder hen W.B. Yeats, de dichter met wie VW in elk geval volgens Vincent een nauwere band had dan ik wist. Andere vrienden zoals Tom Eliot en zijn vrouw Viviene (die ergens in de jaren 30 werd opgenomen – weggestopt – in een psychiatrische kliniek) komen er niet zo fraai af. Vincent heeft het zo ge(re)construeerd dat er parallellen zouden zijn tussen de gekte van Viviene en die van VW. Ook dat is nieuw voor mij. Het boek begint eind jaren 20 en eindigt met een zeer invoelende beschrijving van VW’s laatste dag en uur, 28 maart 1941. Dat is een literaire prestatie van Vincent want sentimentaliteit ligt hier natuurlijk op de loer. Zeer sterke en zwakkere passages wisselen elkaar af in het boek. Vincent geeft een mooi beeld van Leonard; dat vond ik opvallend, vooral na het lezen van het boek hiervóór waarin LW de kwade genius lijkt te zijn.

* Gelezen: A passionate apprentice, de dagboeken die VW schreef tussen 1897, als bijna 15-jarige en 1909. In de eerste dagboeken is de ‘genius’ nog niet zichtbaar maar vanaf 1906 wel degelijk. In de genoemde periode zijn er enkele dramatische en levensbepalende gebeurtenissen: het overlijden van haar moeder, haar vader en in 1906 na een vakantie in Griekenland van haar zeer geliefde broer Thoby, ‘the Goth’. Dit alles zou nog zeer lang na-klinken, tot in de laatste maanden van haar leven, 1941.

* In februari 2017 opent in Dulwich Art Gallery een overzichtstentoonstelling van Vanessa Bell. (Helaas niet naar toegekund.) Ter voorbereiding herlas ik de prachtige biografie van Virginia’s zus door Frances Spalding (1983). Een geweldige biografie maar ik vind het jammer dat Spalding niet een soort afsluitende ‘evaluatie’ van het leven en de persoon van VB geeft. Nu eindigt het verhaal abrupt met haar dood.
Ik heb wel de prachtige catalogus van de tentoonstelling gekocht, met veel voor mij bekende maar gelukkig ook nog onbekende werken.

* Ik herlas A room of one’s own van VW, 1e druk,1929 The Hogarth Press (vond ik voor 3 euro bij een antiquariaat). Blijft een prachtig eloquent pamflet voor het recht van vrouwen op een eigen kamer en 500 pond per jaar, zoals VW het omschrijft.

* Ik herlas de sublieme biografie over de Engelse dichter en schrijver (vooral van biografieën) Lytton Strachey, door Michael Holroyd. Strachey was een vriend van Virginia Woolf, maar daarvoor al van haar man, Leonard. En van Keynes. En van nog talloze figuren uit de Engelse intellectuele en artistieke, vooral aan Cambridge gerelateerde klasse. Toen de biografie in de jaren 80 verscheen, ging er een schokgolf door nog levende familie: eindelijk kwam onverbloemd Stracheys homoseksualiteit, die ingewijden al kenden uit zijn [ongepubliceerde] brieven naar voren. Strachey vernieuwde eigenhandig het genre van de biografie met zijn boek Eminent Victorians uit 1918. Deze eminences, zoals Florence Nightingale, kardinaal Manning e.a. bleken gewone mensen.

* Het was lang geleden dat ik iets had gelezen over Bloomsbury, maar zoals dat soms gaat: ik vond op de rommelmarkt een boek voor maar 2€ en nam dat mee. In The loving friends, uit 1974 (!), vertelt David Gatt in krap 200 pagina’s een tamelijk volledig verhaal over Bloomsbury (NB met de in 1974 beschikbare literatuur). Hij maakt vanaf het begin duidelijk dat “Bloomsbury” geen groep of beweging was maar gewoon een stel, tamelijk onmaatschappelijke vrienden van allerlei pluimage. (Dan hebben die toch wel een geweldige nalatenschap!) Vrijwel het hele boek draait om Lytton Strachey en dat is wel terecht. Hij is inderdaad dé centrale B-figuur. Maar wat ik in weinig andere boeken tegenkwam, is dat de auteur ook Carrington (de schilderes Dora C) als centrale figuur beschouwt of in elk geval “the most fascinating personality”. Met haar rijke liefdesleven en haar kunst was ze dat ook zeker. Verder zijn de beschrijvingen van de persoonlijkheden, naast LS en C, zijn dat de Woolves, Duncan Grant, de Bells etc., buitengewoon raak. Gatt is een uitstekend psycholoog, hij geeft de diepte van de soms verknipte persona’s goed weer. Ondanks dat het overgrote deel van het boek geen nieuwe informatie bracht, was het wel een genoegen te lezen en weer eens opnieuw kennis te maken met deze toch wel buitengewone “groep”.

*Opnieuw een mooie vondst, begin juni 2021, nota bene in de boekenafdeling van de kringloopwinkel: de biografie van ballerina Lydia Lopokova, door Frances Mackrell, uit 2008. Wat is de lijn met Woolf en Bloomsbury? Lydia zou trouwen, na een schitterende loopbaan als ballerina, met Maynard Keynes, een van de sleutelfiguren van Bloomsbury. Ze zou hierin worden opgenomen, maar bepaald niet van harte. Ik ben net begonnen en volg Lydia als jong meisje en ballerina, optredend voor Tsaar Nikolaas in Petersburg, dan naar Parijs en de VS (15 jaar van huis). Ze werd in de balletwereld een grote ster.

*En alweer een heel mooie vondst, juli 2021, in zo’n Free Little Library (boekenkastje op straat): de in twee delen uitgegeven Nederlandse vertaling uit 1996 van de brieven van Virginia Woolf aan Vita Sackville-West, onder de (leuke) titel Ezeltje West (een van de vele ‘titels’ waarmee VW haar geliefde aansprak). Deze brieven zijn voor het overgrote deel genomen uit de Engelse brievenverzameling van VW, dus ik kende ze al (zie boven). De vele toelichtende noten zijn echter een mooie aanvulling.

Omdat ik nu hier toch weer ingedoken was, vervolgde ik met de (niet in het Nederlands vertaalde) Letters de andere kant op, van Vita aan Virginia dus. Alhoewel daar ook pareltjes onder zijn, is VW op alle fronten de betere brievenschrijfster. Overigens bleven in beider brieven, hoe openhartig ze soms waren, essentiële zaken toch onbeschreven.

*En aansluitend herlees ik nu de soms spannende correspondentie van Vita met haar man, de diplomaat, journalist, parlementariër en schrijver Harold Nicolson: Vita and Harold. The Letters … 1910-1962. Spannend omdat al snel na hun huwelijk, op 1 oktober 1913, bleek dat ze allebei de verleidingen van buitenhuwelijkse, zowel hetero- als homoseksuele relaties niet konden weerstaan, sterker nog: actief aangingen. Na de geboorte van hun twee zoons, Ben en Nigel, besloten ze dit te ‘formaliseren’. Vooral ten tijde van de stormachtige relatie van Vita met Violet Trefusis, in 1918-1920, stormt het ook in de brieven. Ondanks dat Vita veel voor Harold verborgen hield, en andersom, gaven ze beiden blijk van een onwankelbare liefde voor elkaar, een (h)echte vriendschap die draaide om literatuur, reizen, tuinieren en ‘parties’. Het is een van de meest bijzondere relaties van de (literaire) 20e eeuw die pas in 1973 werd onthuld in het door zoon Nigel geredigeerde Portrait of a Marriage. zie boven.

*Nu ik de smaak te pakken heb, herlees ik de in drie delen uitgegeven Diaries and Letters, 1930-1964 van Harold Nicolson, ook deze geredigeerd en van informatieve voetnoten voorzien door diens zoon Nigel. Hij hield eerder een dagboek bij, o.a. tijdens zijn werk op de conferentie van Versailles in 1919 (en werkte dit om tot een van zijn bekendste boeken, Peacemaking) en pakt in 1930 de draad weer op. HN was typisch iemand die ‘iedereen’ kende: in de politiek, de journalistiek en de literaire wereld. Zijn dagboeken en brieven, waarvan maar een heel klein deel in deze drie boeken staat, lezen als een staalkaart van de politieke, intellectuele en culturele netwerken van die tijd, niet alleen in Europa maar ook (ver) daarbuiten. Heerlijke lectuur.

*Eindelijk is het standbeeld van Virginia Woolf er: ze kijkt uit over de Theems in Richmond. Voor het realiseren hiervan was een crowdfundingactie nodig. Uit een bericht op londonnewsonline (3-12-2022) begrijp ik dat niet iedereen de plek handig gekozen vindt: uitkijkend over water – water immers, maar dan van de rivier de Ouse, waarin ze zich op 28 maart 1941 verdronk.

*Het bovenstaande herlezend, merk ik dat ik lang niet alles wat ik heb gelezen rondom Virginia Woolf heb besproken. Zo las ik vrijwel het complete oeuvre van de Nieuw-Zeelandse schrijver, Katherine Mansfield (188-1923), een van de beste korteverhalenschrijvers van de 20e eeuw. Zij en VW kenden elkaar en VW was zo onder de indruk van de verhalen van KM dat ze die als een serieuze rivale (op dit terrein) beschouwde. Er is heel wat van KM in het Nederlands vertaald, maar lang niet alles.

*De gedichten van T.S. Eliot, waar ik dankzij/via VW mee kennismaakte, blijf ik lezen en herlezen. Ik heb een mooie, door TSE zelf samengestelde bundel, met groot(s) werk als The Waste Land, Prufrock, Choruses from The Rock, en daarnaast een editie van Four Quartets (waarover ik ook een studie heb gelezen). Door de vele betekenis- en klanklagen blijven deze boeien.

%d bloggers liken dit: