Leesdossier

*Begonnen aan herlezing van een van de grote werken van de 20e eeuw: De man zonder eigenschappen van Robert Musil (1880-1942). Hij begon al rond 1920 aan deze monumentale roman, in het Nederlands in vier kloeke delen uitgegeven, maar maakte hem nooit af. De hoofdpersoon Ulrich, leeftijd in de 30, raakt betrokken bij de plannen om het zeventigjarig keizerschap van Franz Josef in 1918 groots te gaan vieren. Wat volgt is een panorama van persoonlijke, culturele en politieke ontwikkelingen en gebeurtenissen dat zich nauwelijks laat samenvatten. De stijl en toon zijn sterk ironiserend; de inzet, vooral in deel 1, is dat men om ‘zichzelf’ te behouden maar het beste zo veel mogelijk afstand van de maatschappij kan innemen.

*Omdat ik Johan Harstad aan het herlezen ben, zie onder, nam ik opnieuw Hässelby. Het demonteren is begonnen uit 2009 ter hand. Een soort schelmenroman, maar met zeer donkere ondertonen, spelend in Zweden, over een (jonge)man die terugkijkt op zijn jeugd, waarin zijn vader, een steeds eenzamer en zieliger wordende figuur, centraal staat. Terwijl de hoofdpersoon het ene na het andere avontuur, in Europa en daarbuiten, aan elkaar rijgt, verkommert zijn vader steeds meer, tot hij (en daar opent het boek mee) onder een vrachtwagen komt en overlijdt. Harstad liet zich inspireren door een in Scandinavië populaire televisieserie, een aantal namen daaruit heeft hij overgenomen, zoals die van de hoofdpersoon: Albert Aberg. Ik vond het boek bij herlezing nog beter, indrukwekkender dan de eerste keer.

*Vanwege het thema ‘tijd’ en de auteurs die daarover hebben geschreven, las ik een studie van Hein van Dongen uit 2014: Bergson. Een goed geschreven monografie over de Franse filosoof Henri Bergson (1859-1941), een van de belangrijkste auteurs over ‘tijd’. Hij bedacht het concept van de durée: de subjectieve, ‘beleefde’ tijd die hij tegenover de kloktijd stelt. Verder schreef hij over het élan vital, het levensbeginsel dat we als de tijd in onszelf ervaren. Beleven en ervaren maken wel duidelijk dat we hier met fenomenologische filosofie te maken hebben.

*Herlezen, van een van mijn lievelingsauteurs, J.J. Voskuil: Onder andere, uit 2007. In deze een jaar voor zijn dood gepubliceerde bundel staan uiteenlopende stukken, waaronder een prachtige herinnering aan zijn vader, Klaas Voskuil, jeugdherinneringen – bij mij om de hoek spelend – en een groot verhaal over uitgever Geert van Oorschot. Deze nam het risico om in 1962 Bij Nader Inzien uit te geven (in eerste instantie geen financieel succes). Daarnaast kortere en langere reisverslagen en een soort dagboekachtige notities over Kees Vogels, de jongere halfbroer van Frida. Wat een geweldige schrijver was JJV toch! Vrijwel elke zin is op de een of andere manier raak, ik kan er geen genoeg van krijgen. Zeker nu zijn Dagboeken successievelijk worden gepubliceerd (zie onder) is het een leuke sport deze naast ander werk te leggen, zoals deze bundel. Want in de dagboeken staan over dezelfde personen en gebeurtenissen ook fragmenten, duidelijk herkenbaar en in een enkel geval letterlijk. Over Van Oorschot bijv. schrijft JJV ten tijde van het voorbereiden en verschijnen van BNI veel in zijn dagboek, waarvan ik stukken nu dus tegenkwam in de bundel.

*Een heerlijk boek, al uit 2003, is Stadskind van de Haagse historicus Wim Willems. Oorspronkelijk in zo’n 65 afleveringen verschenen in de Haagsche Courant vertelt hij honderduit over zijn kinder- en pubertijd in en rond de Copernicusstraat in Den Haag. Willems, van 1951, is echt een kind van de wederopbouw, in een arbeidersgezin dat het bepaald niet breed heeft. Prachtig verteld hoe elke cent wordt omgedraaid, hoe er soms toch opeens iets extra’s kan – een familiezak patat! – en hoe hij als jongen de vrijwel autoloze straten en buurten leert kennen, de winkels, bioscopen, en vooral: heel wat mensen, onder wie bijzondere figuren en ‘ooms’ en ‘tantes’. De tijd van vriendschappen sluiten en van eerste verliefdheden. Ook de school, de Elout van Soeterwoude, komt uitgebreid aan bod, evenals de padvinderij. Alhoewel ik een paar jaar jonger ben dan WW en in een andere wijk opgroeide is veel herkenbaar, o.a. het vrije buitenspelen, winkels als De Gruyter en de typische jaren 50 woninginrichting. Het boek bracht me dus ook weer even terug naar mijn eigen kindertijd.

*Merkwaardig mooi aansluitend op onderstaande is het boek van de Noorse schrijver Johan Harstad uit 2008: Darlah. 172 uur op de maan. Ik herlas met veel plezier deze horrorstory over drie jongeren, 15, 16, 17 jaar oud, uit Noorwegen, Japan en Frankrijk die via loting worden uitgekozen voor een bemande vlucht naar de maan. Vanaf het begin kloppen er dingen niet, er zijn geheime codes en nog veel grotere geheimen in het geding en eenmaal op de maan gaat het snel helemaal, maar dan ook helemaal de verkeerde kant op. Een echte dystopie en nachtmerrie. JH heeft zich door veel auteurs die hij bewondert laten inspireren en dat Murakami er daar een van is, lees je op bijna elke pagina. Meeslepend.

*Nu onze planeet aarde bijna is leeggeroofd van grondstoffen, laten internationale firma’s een begerig oog op de maan en zelfs op Mars vallen. Daar moeten we echter niet aan beginnen, stelt Marjolijn van Heemstra in haar essay Wat is ruimte waard, dat t.g.v. de maand van de filosofie 2023 verscheen. Het essay begint met een terugblik op een van haar voorvaderen die gouverneur van Suriname was en het land slechts met een economische blik kon bekijken. Zo moeten we het met de maan niet aanpakken, maar welke waarborgen zijn er? Er zijn enkele internationale verdragen maar die zijn algemeen en flinterdun. MvH pleit voor het (weer) bovenhalen van heel andere ‘visies’ op de maan, niet-economische maar spirituele, literaire en vanuit de vraag naar haar rechten. Beknopt maar boeiend, na lezing keek ik ’s avonds toch even anders naar de maan….

*Van psycholoog Douwe Draaisma las ik al heel wat boeken, o.a. Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, Vergeetboek en De dromenwever. Stuk voor stuk boeken waarin wetenschap, alledaagse ervaringen en kunsten op fascinerende wijze in het betoog ineen worden geweven. Dat is ook het geval in De heimweefabriek uit 2008, dat ik nu las. Het gaat vooral over het geheugen, geheugenverlies en de (eventuele) invloed van het ouder worden daarop. Ook in dit boek veel wetenschappelijk, waaronder neurologisch onderzoek maar ook verslagen van vragenlijstonderzoek en de al genoemde alledaagse ervaringen. Verschillende mythes worden doorgeprikt, zoals de biologische verklaring voor geheugenverlies die lang dominant is geweest. DD stelt de ‘vermarkting’ – ook hier… – van het geheugenverlies aan de kaak. Bovendien ontkracht hij de mythe dat we zogenaamd een deel van onze ‘hersencapaciteit’ niet zouden gebruiken. Het boek bevat ook een mooi interview met psycholoog Oliver Sacks.

*De lezers van dit leesdossier weten dat de Schotse auteur Philip Kerr (1956-2018) tot mijn favoriete auteurs behoort. Ik las en herlas vrijwel alles van hem, m.u.v. zijn kinderboeken. Nu vond ik een roman/thriller in de kringloop die ik nog niet kende: Transfermaand (2015/2016) die zoals de titel al aangeeft in de voetbalwereld speelt. En wat blijkt: Kerr weet niet alleen zo’n beetje alles over de Tweede Wereldoorlog, over spionage, over Berlijn en over nog véél meer, in die sfeer, maar is ook een kenner van het Engelse en internationale voetbal! Over de minder fraaie, om niet te zeggen schimmige kanten hiervan gaat deze thriller, met als altijd messcherpe dialogen en elkaar snel opvolgende gebeurtenissen. Heerlijk! (Terwijl ik helemaal niet van voetbal houd…)

*Kort achter elkaar twee boeken gelezen die, zonder dat ik dat van tevoren wist, sterk met elkaar bleken samen te hangen. Als eerste van de onlangs overleden Franse filosoof Bruno Latour (1947-2022) diens in 2017 verschenen (Nl vertaling 4e druk 2023) Waar kunnen we landen? Een zeer interessante poging om voorbij de twee polen van ‘globaal’ versus ‘lokaal’ te komen, met het oog op de zich onder onze ogen voltrekkende milieuramp. Kunnen we ‘lokaal’ weer de plek geven die zij verdient, zonder direct in de kramp van ‘bloed en bodem’ te schieten? Kunnen de evidente nadelen van globalisering worden verzacht? Latour kiest in het laatste deel van zijn betoog voluit voor (een) Europa waarin beide zijn verzoend. Hij ziet enorme kansen in en voor ons werelddeel, als het erin slaagt de soortgelijke oorzaken van de enorme ongelijkheid én de klimaatramp in één ‘beweging’ aan te pakken. Een prikkelend boek(je).
Daarop aansluitend las ik van Philipp Blom diens niet minder prikkelende Wat op het spel staat (2017/2017). Dat gaat helemaal over diezelfde klimaatcatastrofe als waar Latour het over heeft. De westerse wereld wordt flink gekastijd door Blom. De liberale droom is uitgewerkt maar de reactie – wat neerkomt op het bouwen van muren, gated communities, Fort Europa, letterlijk maar ook in ideologische zin – is geen oplossing. PB pleit voor een nieuwe verlichting maar beseft tegelijk dat een dergelijke benadering zeer broos is. ‘Als voldoende mensen het geduld, het uithoudingsvermogen, de moed, de waakzaamheid, de menselijkheid en de solidariteit hebben, als ze weigeren op te geven, kan dat begin weer een stem worden die luid en overtuigend genoeg klinkt om een nieuw verhaal te maken’ (p. 218), zo sluit hij zijn betoog op toch wel arendtiaanse wijze af.

*Er zijn soms boeken die ik zie verschijnen, dat noteer ik dan en koop/lees ze wat later of doe er uiteindelijk niets mee. Zo noteerde ik in 1988 (!) de publicatie van het boek 1933 van de Engelse historicus Philip Metcalfe. Het kwam er gewoon nog niet van het te lezen, maar nu 35 jaar later … vond ik een exemplaar in zo’n boekenkastje en dacht: dat heeft zo moeten zijn. Direct begonnen. Het jaar 1933 in Duitsland staat centraal, en wordt aan de hand van brieven, dagboeken en andere documenten en door de ogen van verschillende personen van binnenuit beschreven. In het eerste hoofdstuk wordt Martha Dodd geïntroduceerd: de (volwassen) dochter van de nieuwe Amerikaanse ambassadeur in Berlijn die met haar vader (en moeder en broer) meereist en erin slaagt aan Hitler te worden voorgesteld, via de volgende hoofdpersoon: Ernst ‘Putzi’ Hanfstaengel, ook al met Amerikaanse ‘roots’ die het schopt tot voorlichter van Hitler. Zeer meeslepend geschreven. Metcalfe heeft gekozen voor de benadering dat de lezer nog niet weet wat er ná 1933 allemaal te wachten staat.

*Over en van de Romeinse staatsman (Marcus Tullius) Cicero las ik een en ander, zie onder. Zowel Robert Harris’ meesterlijke trilogie als Cicero’s uitweidingen over de retoriek zijn echter vrijwel geheel geschreven vanuit mannelijk perspectief. Ik was daarom blij verrast in de kringloopwinkel de roman Terentia. Roman over een klassiek huwelijk van de mij verder onbekende schrijfster Adelheid van Beuningen (geboren in 1932) te vinden. Het boek, haar debuutroman, is uit 1999, 2e druk 2000 (or. Engels 1999). Terentia: zij was de (eerste) vrouw van Cicero en de roman geeft, zo goed als het kan gebaseerd op bronnen, met name brieven, een beeld van haar leven met hem. Dat ging bepaald niet over rozen, vanaf het begin al niet, want op haar 15e werd ze uitgehuwelijkt aan Cicero (gebruikelijk in die tijd en kringen), maar van een werkelijke verliefdheid of passie was wederzijds geen enkele sprake. Terentia werd ook buiten de staatszaken van Cicero gehouden, de indruk die je krijgt uit het beeld dat Van Beuningen neerzet van haar is dat ze niet veel meer was dan een huishoudster. Maar ze had wel degelijk haar contacten en netwerken en maakte verschillende gebeurtenissen tijdens het leven van Cicero van nabij mee: de voortdurende strijd om de macht, de zo’n beetje permanente oorlogen om het Romeinse Rijk nog verder uit te breiden, de bijna-burgeroorlog in Rome en Italië en de vele politieke moorden waaronder die op Caesar. Het beeld ontstaat van een zeer wankelmoedige en egoïstische Cicero waar Terentia zich voortdurend voor inspant, zonder er iets voor terug te krijgen. Ze vervreemdt (zichzelf) van hem, van haar enige dochter en enige zoon en slijt haar dagen, na de uiteindelijke scheiding van Cicero en na hertrouwd te zijn in bitterheid. Men vermoedt dat ze 105 jaar oud is geworden. Het is een meeslepend boek, met veel innerlijke monologen, scherpe dialogen en een fascinerend geschilderd decor. Alhoewel fictie komt het zeer ‘realistisch’ over: zo had Terentia (en had Cicero) werkelijk kunnen zijn.

*Wederom een ‘studieboek’ om te vermelden: Kwame Anthony Appiah, De leugens die ons binden. Een nieuwe kijk op identiteit, 2019 (or. 2018; vert. M. Polman). Een rijk boek over thema’s als ‘cultuur’, ‘land’ (en ‘volk’ en ‘natie’), ‘kleur’ en, ter inleiding, ‘gender’. Allemaal onderwerpen waarop identiteitskwesties (en ‘oorlogen’) spelen. Appiah weeft op een inzichtelijke wijze eigen levenservaringen, empirische data en filosofisch gedragen stellingnamen aaneen. Zijn pleidooi voor wat de nieuwbenoemde Denker des Vaderlands Marjan Slob als haar motto heeft gekozen: ‘ruim denken’, spreekt me zeer aan. Maar misschien heeft Appiah iets te weinig oog voor de ‘winst’ van identiteitsdenken: je kunt er rechten aan ontlenen en er claims op baseren, maar toch ook in een aantal gevallen: trots mee verbinden. Denk aan kinderen die als eersten van hun familie gaan studeren; zij hebben zich vaak aan vooroordelen en regelrechte tegenwerking moeten ontworstelen.

*Na het vorige boek, zie direct hieronder, viel het niet mee om een nieuw te gaan lezen, maar ja, het is een hobby dus… Bestelde ik meteen deel 2 van de Dagboeken van J.J. Voskuil, door de bezorgers voorzien van de titel Capitulatie. Deze bestrijken de periode 1955 tot 1 oktober 1965. Er gebeurt in deze tien jaar ontzettend veel in het leven van Voskuil en zijn vrouw Lousje. Na een korte en niet erg succesvolle periode van hem als leraar in Groningen verhuizen ze terug naar Amsterdam, waar ze gaan inwonen. Verschillende vriendschappen verkruimelen of houden helemaal op, tot er nog maar enkele echte vrienden over zijn en zelfs met hen is het steeds onenigheid, ruzie en onvrede. Drie belangrijke momenten en processen spelen door het hele boek, 780 pp, een rol: ten eerste het aantreden van Voskuil bij Het Bureau – zie ook de openingszin van deel 1 van Het Bureau. Door het hele dagboek heen staan opmerkingen en observaties, waaronder veel over zijn baas Meertens (Beerta in HB) en ook over de animositeit en kleingeestigheid die er heerste. De meeste kan ik als lezer van HB moeiteloos plaatsen. Als tweede markeert JJV in dit deel de start met het schrijven van zijn eerste boek Bij Nader Inzien dat, na afwijzing door andere uitgevers, in juni 1963 bij Van Oorschot verschijnt. Duidelijk komt naar voren hoe hij worstelt met het schrijven, en eigenlijk wordt ook nu niet echt duidelijk wat voor boek het is: een afrekening? (dat ontkent JJV), een zelfonderzoek (maar wat levert dat dan op?) Als derde het begin van het pas postuum uitgegeven Binnen de huid, het verhaal over JJV’s buitenechtelijke relatie met Suus Oversteegen. Misschien nog wel meer geworstel dan in BNI, ook omdat Lousje meelas en teksten van commentaar voorzag. Lange lijnen in het dagboek zijn de bijna continue ruzies van man en vrouw en daarnaast de prachtige, soms bijna hallucinante beschrijvingen van wandel- en fietsvakanties in Nederland. (De wandeltochten, in Frankrijk en Engeland, werden al eerder uitgegeven.) Een derde lange lijn is,en dat werd me nu pas duidelijk, de enorme druk die JJV ervoer van zijn beroemde vader Klaas Voskuil, socialistisch voorman, radiospreker en hoofdredacteur van Het Vrije Volk. Het beeld dat uit deze dagboeken naar voren komt is bijzonder negatief. Aan het overgrote deel van zijn familie had JJV, net als aan bijna alle mensen, een gloeiende hekel…

*Begonnen aan het vuistdikke (656 pp) Het lied van ooievaar en dromedaris, van Anjet Daanje, van wie ik niet eerder iets las. Het boek, geschreven als eerbetoon aan de Brontë-zusters, won in 2022 de Boekenbon Literatuurprijs (vroegere AKO-prijs). De lezer wordt meteen het verhaal ingetrokken met gebeurtenissen voor en in 1847 in een Engels dorpje, rondom vele overlijdens en begrafenissen, waaronder die van de hoofdpersoon Eliza May Drayden. Haar levensverhaal wordt in de hoofdstukken daarna ontrafeld. Ik heb het (korte) eerste deel uit, vond het behoorlijk indrukwekkend en ben erg benieuwd naar het vervolg. Twee dagen later ben ik nu op de helft en ik kan alleen maar zeggen dat het een werkelijk overdonderend boek is. Het is zowel inhoudelijk als stilistisch zó knap gedaan, literatuur van de bovenste plank! Ik voel dat dit zo’n boek is waarvan je (of ik) na het uitlezen wilde dat het nog eens zo dik was…. En een paar dagen later heb ik het inderdaad uitgelezen … een werkelijk indrukwekkende, adembenemende leeservaring. In het laatste deel, met een zeer open einde, lijkt het alsof Daanje met Bergson en Heidegger op schoot heeft gezeten om het te schrijven. Het hele fenomeen “tijd” (of “Tijd” en ook “Tyd”) passeert hier op onnavolgbare manier de revue. Een van de beste boeken die ik de laatste tijd las en een ervaring die ik niet gauw zal vergeten. Het vraagt om bezinking en wellicht over een tijdje herlezing.

*Toch opnieuw aandacht hier voor een ‘studieboek’, en wat voor een: Onbeschikbaarheid van de Duitse socioloog Hartmut Rosa (or. 2018, Ned. 2022; vert. H. Stegeman) is een prachtige studie van en (cultuur)kritiek op een samenleving waarin alles permanent en volledig ‘ter beschikking’ is. HR laat zowel theoretisch als praktisch de spanning zien tussen beschikbaarheid en onbeschikbaarheid en alhoewel hij enkele keren stelt vanuit een sociologisch en niet vanuit een ethisch kader te denken, klinken de kritische noten wel voortdurend in zijn betoog door. Neem dit citaat over onderwijs:

‘Onderwijs vindt niet plaats wanneer een bepaalde competentie wordt verworven, maar wanneer een maatschappelijk relevant deel van de wereld “begint te spreken”, d.w.z. wanneer een kind of jongere plotseling begrijpt: Oh, geschiedenis, of politiek, of natuurkunde, of muziek enzovoorts zeggen me iets – ze gaan me aan, en ik kan me er op een zelfaffectieve manier mee bezighouden. Wanneer zo’n vonk precies overslaat, is vrijwel onbeschikbaar. Meestal gebeurt dit ongepland op onvermoede, vaak toevallige momenten. En even onbeschikbaar blijft wat de jongere vervolgens met en vanuit dit deel van de wereld … doet, wat het hem of haar zegt’ (p. 87, nadruk in or.).

Dit is geen ‘neutrale’, eventueel sociologische observatie maar in feite een harde kritiek op vigerend onderwijs(beleid) waarin de wereld helemaal niet wordt geacht te spreken – en leerlingen de tijd en de ruimte krijgen daar naar te luisteren – maar waar zich een ratrace afspeelt om wie zich het eerste de compententies toe-eigent. En – wat me heel erg opvalt in dit citaat en overigens ook in heel wat andere in dit boek: de sterke parallellen met het denken van Cornelis Verhoeven (https://joopberding.com/Verhoeven), voor wie onderwijs ook was: de wereld laten spreken; het toeval of de inval een kans geven en het hele idee van vorming als oncontroleerbaar, onaanstuurbaar en … onbeschikbaar.

*Zoals onder staat was ik in de ban van de Cicero-trilogie van Robert Harris. Nu maar eens iets van de grootmeester van de retorica zelf ter hand genomen. De ideale redenaar van Cicero, een mooie dikke uitgave met flink wat herdrukken, bevat drie teksten waarin Cicero, als een soort Plato, een aantal mensen, onder wie beroemde retoren en rechtsgeleerden, van net vóór zijn tijd aan het woord laat over de retorica. Veel daarvan gaat over de vraag of een vakman nu ook redenaar moet zijn en andersom of een redenaar iets van een vak moet weten. Vermakelijke mono- en dialogen, waaraan je ook kan zien dat in de retorica humor zeker een belangrijke rol speelt.

*Van Jan Brokken las ik een en ander en met plezier. Nu vond ik, bij antiquariaat Colette in de Reinckenstraat in Den Haag, van hem In het huis van de dichter, uit 2008, een geromantiseerde biografie van de jonggestorven, naar Nederland gevluchte Russische pianist Youri Egorov. (1954-1988). Drie dagen voor zijn dood gaf Egorov JB zijn dagboekaantekeningen uit 1976. Daarmee begint het boek, dat volgens JB zelf een mengeling is van feit en fictie. Daarna ontvouwt zich een dramatisch panorama van een wel zeer intensief leven met vele hoogte- en dieptepunten. Uit het boek, waarin ook dagboekaantekeningen uit 1976 en andere jaren zijn opgenomen, maak ik op dat YE echt leefde voor de (piano)muziek maar zich bij tijd en wijle overgaf aan drank en drugs (misbruik). Hij trad in de belangrijkste concertzalen ter wereld op en met de belangrijke orkesten en dirigenten en had het soort leven dat je ook wel eens over dirigenten leest: maandagavond een recital in X in Duitsland, dinsdagmiddag een in Y in Frankrijk en dan pakte hij een avondconcert ook nog mee. Roofbouw op lichaam en geest. De laatste fase van zijn leven, waaraan door Hiv/aids een einde zou komen, werd gekenmerkt door overlevingsdrang maar kende toch ook nog, althans volgens Brokken, unieke artistieke hoogtepunten. Al met al zeer indrukwekkend. Ik las op een website, ondersteund door de familie van YE, dat er op het boek van Brokken het nodige valt af te dingen. Zo zouden de genoemde dagboeken uit 1976 niet door YE persoonlijk ter hand zijn gesteld aan hem. Ik zal me hier verder niet in verdiepen, maar teken aan dat het in dit boek in elk geval niet altijd meevalt om feit en fictie van elkaar te onderscheiden (en dat er dus óók fictie in zit, schrijft JB zelf ook).

*En toen pakte ik ter herlezing de geweldige Cicerotrilogie van Robert Harris, van wie ik toch boeken aan het lezen was, zie onder. Cicero (106 vChr – 43 vChr) was een van die “grote” Romeinen die in zekere zin onsterfelijk zijn geworden: advocaat, staatsman en intrigant in een (politieke) wereld die bol stond van het misbruiken van het recht, het geweld en de intriges. Zijn verhaal wordt verteld door zijn dienaar Tiro, tevens de uitvinder van het kortschrift (om het spreken van zijn meester te kunnen bijhouden; aan hem danken we onder andere de &). Inmiddels helemaal gelezen! In het eerste deel Imperium bindt Cicero de strijd aan met corrupte senatoren en vooral de gouverneur van Sicilië, wiens roofbewind hij aan de kaak stelt. Het is geweldig goed gedocumenteerd en leest als een trein. In de twee volgende delen, Lustrum en Dictator, komt de republiek steeds verder onder druk te staan, doordat vele facties en groepen met elkaar strijden om de macht. “Hoogtepunt” is het grijpen van de macht door Caesar; zoals bekend wordt deze later door een stel samenzweerders, onder wie Brutus, vermoord. Ondanks dat deze scene bekend is, blijft het schokkend om deze via Tiro’s beschrijving mee te maken. Daarna verhevigt de machtsstrijd en ook de fysieke strijd binnen en buiten Italië komt langzaam tot een kookpunt. Kan Octavianus, die door Caesar postuum tot stiefzoon is uitegroepen, Rome redden? Aanvankelijk lijkt dat zo en Cicero steunt hem. Maar Octavianus, de latere keizer Augustus, verraadt hem en, alhoewel Cicero gevlucht is naar een eilandje, komt in 43 vChr een groep huurlingen hem op het spoor en vermoordt hem (alweer een gruwelijke scene). Cicero laat een enorm oeuvre aan toespraken, essays en brieven na, en vooral een uiterst “écht” politiek leven. Cicero is RH’s magnum opus, samen 1150 pp. Het had van mij ook het dubbele mogen zijn, zo meeslepend is het geschreven.

*Hieronder schreef ik dat ik met veel plezier de boeken van Robert Harris lees. Nu las ik zijn nieuwste, uit 2022, getiteld V2. Hiermee bedoelt hij de raket(ten) die door de bezetters in WO-2 vanaf het grondgebied rond Den Haag/Scheveningen richting Londen werden afgevuurd. Veel ervan troffen doel, en maakten veel slachtoffers, andere ontploften voortijdig of misten anderszins hun doel. V2 beschrijft hoe in 1944 de bezetters onophoudelijk, onder het strikte commando van de SS, raketten probeerden af te vuren. Een ingenieur, Graf, moet alles controleren maar hij heeft steeds meer moeite met deze zinloze bezigheid (en saboteert de boel ook op een gegeven moment). Aan de Engelse kant proberen ze achter de afvuurlocatie te komen, daartoe wordt in Mechelen een groep vrouwen met wiskundeknobbel ingezet. Via het rekenen aan (inslag) coördinaten proberen ze de precieze locaties vast te stellen. Het is een meeslepend verhaal en de afwisselend in Den Haag, Londen en Mechelen spelende scenes geven het verhaal vaart. “Graf” was een studievriend van de (wel echte) Wernher von Braun, hét genie achter de raketindustrie en later overgelopen naar de Amerikanen. Soms wordt het verhaal onderbroken voor scenes in Peenemunde waar de raketten werden gemaakt (daarna gingen ze met de trein naar Den Haag). Voor mij bijzonder is dat afvuurlocaties zich op niet meer dan 1,5 km van mijn huis bevinden… RH heeft de omgeving van Scheveningen goed verkend, zo lees ik in het nawoord. Dat klopt.

*Van de Engelse schrijver van (vooral) historische thrillers Robert Harris (*1957) las ik vrijwel alles en meestal met veel plezier. Zijn verhalen, spelend van de oudheid (o.a. de Cicero-trilogie en Pompeji) tot in de moderne tijd (München 1938, Conclaaf) zijn goed gedocumenteerd en meeslepend geschreven. Nu las ik zijn De tweede slaap uit 2019. Een boek dat je in eerste instantie volkomen op het verkeerde been zet. Het speelt in 1486, zo is te lezen en de jonge priester Christopher Fairfax is te paard op weg naar een dorpje ergens in de county Wessex. In opdracht van de bisschop van Exeter moet hij de dodenmis lezen voor de net overleden pastoor in dat dorpje. Na zijn intrek genomen te hebben in de pastorie, kijkt hij eens rond in het huis en ontdekt daar allerlei voorwerpen van … plastic… Hè? Het speelde toch in 1486? Wat blijkt: het is 1486 in een nieuwe tijdrekening, ARD, zo’n duizend jaar na de Apocalpys van 2025 waarin de (westerse) beschaving is weggevaagd. Wat rest zijn fragmenten en onbegrijpelijke voorwerpen zoals een glazen kastje met daarop een appel met ’n hap eruit… Hierna ontwikkelt zich een fantastisch plot, met oude teksten, grafkelders, romantische en andere intriges tot en met het onthutsende, deels open einde. Tijdens het lezen moet je je voortdurend realiseren dat dit verhaal in een toekomstige en niet zo fijne tijd speelt en daarmee is het, verpakt als who-dunnit, een nogal sombere dystopie. En wat een page-turner! Die Harris kan écht schrijven!

*Herlezen De wereldverzamelaar (2007), van de Bulgaars-Duitse schrijver Ilija Trojanov (geb. in 1965). Het in drie delen geromantiseerde levensverhaal van de Britse militair en (would be) ontdekkingsreiziger Richard Burton (1821-1910). Deze wandelde in vele vermommingen rond in India, de Arabische wereld en Afrika, te midden van de ingrijpende, deels post-koloniale veranderingen daar. Burton ging ver in zijn aspiraties om een te worden met zijn omgeving: hij leerde voortdurend nieuwe talen en dialecten bij en vermomde zich als moslim (en ging zo op bedevaart naar Mekka). Trojanov heeft een prachtige opzet voor zijn boek gekozen: steeds komen Burton maar ook anderen, zoals zijn bedienden, aan het woord, wat een veelzijdig perspectief geeft op de mens, de gebeurtenissen en de context. Echt een plezier om te herlezen, deze 500+ pagina’s.

*Gelezen De Tijgerkat van G. Tomasi de Lampedusa, een beroemd (Italiaans) boek uit eind jaren 50, dat al lang op mijn lijstje stond. Het speelt rond 1860 op Sicilië, in een tijd die bol staat van de spanningen – politiek en militair. Italië bestond nog niet, het was een samenraapsel van prinsdommen en koninkrijkjes. Tegen die achtergrond krijgen we een kijkje in het leven van de machtige prins Fabrizio die wikt en weegt hoe hij zich tegenover allerlei ontwikkelingen moet opstellen. Daar komen de escapades van zijn favoriete neef Tancredi nog bij: aanvankelijk leek er een verbintenis te komen met zijn dochter Concetta, maar die ketst af en Tancredi verbindt zich met de dochter van Fabrizio’s grote zakelijke concurrent, tevens burgemeester van het dorpje waar de prins eigenaar van is. Tegen het einde van het boek wordt de teloorgang van een hele dynastie duidelijk. Andere ‘machten’ hebben het overgenomen. Wat een schitterend taalgebruik, meeslepend, veelkleurig in de beschrijvingen van mensen en natuur.

*Herlezen: De Kozakkentuin uit 2015 van Jan Brokken. Het verhaal over de vriendschap tussen Fjodor Dostojevski en Baron Alexander von Wrangel, spelend vanaf het midden van de 19e eeuw in tsaristisch Rusland. Het wordt verteld vanuit het perspectief van Wrangel, een carrièrediplomaat die als jongen de schijnexecutie van Dostojevski meemaakt (op het aller-, allerlaatste moment besloot de tsaar gratie te verlenen aan FD en enkele veronderstelde mede-opstandelingen – althans: de gratie werd, terwijl de mannen voor het vuurpeloton stonden en de geweren al geheven waren, aangekondigd…). FD werd verbannen naar een strafkamp in Siberië, mocht niet publiceren en was na zijn straf gedwongen soldaat. Wrangel ontwikkelde een nauwe vriendschap met hem, die zich onder andere uitte in het samen bewonen van het ‘Kozakkenhuis’ en het schrijven van talloze brieven. Veel daarvan gaan over de liefde, meestal voor onbereikbare, want getrouwde, vrouwen. FD overleed in 1881, Wrangel in 1915. Hun vriendschap bekoelde uiteindelijk. Brokken heeft een meesterlijke vertelling ervan gemaakt, zeer goed gedocumenteerd.

*Ik maak hier niet vaak melding van “studieboeken”, meestal bespreek ik die ergens anders. Even een uitzondering voor een prikkelend boek, uit 1948, kersverse nieuwe vertaling en herdruk uit 2022 van Wijsgerig geloof van de beroemde Duits-Zwitserse psycholoog en filosoof Karl Jaspers. Jaspers bespreekt zeer toegankelijk maar toch diepgaand de moeizame verhouding tussen filosofie en (voornamelijk christelijk) geloof. Hij zet de verhoudingen niet op scherp maar gaat na wat deze elkaar te zeggen hebben en waar een onoverbrugbare afstand heerst – en zal blijven heersen. En passant bestrijdt hij fanatisme en dogmatisme in beide “kampen”.

*Van Ian McEwan las ik inmiddels het een en ander, en met veel genoegen. Nu pakte ik het boek waarmee hij bij het “grote publiek” doorbrak: Zaterdag (Saturday) uit 2003. Het is het verhaal, zich afspelend op inderdaad een zaterdag (beginnend met vrijdag- op zaterdagnacht) van hersenchirurg Henry Perowne, bijna 50 die in die vroege ochtend een brandend vliegtuig boven zijn huis richting Heathrow ziet vliegen. Het doet hem onmiddellijk denken aan 9/11 – toen nog heel “vers”. Dat loopt met een sisser af. Wat later ziet hij mensen zich verzamelen voor de grootste demonstratie ooit in het UK: tegen de inval in het Irak van Saddam Hoessein. Zelf gaat hij na een nachtelijk gesprek met zijn 16-jarige zoon naar de sportclub om te squashen. Onderweg krijgt hij een botsing, en enkele ongure types bedreigen hem. Hij kan wegkomen en squasht met zijn collega; het is een fanatieke partij. Tot zover ben ik nu. Het grootste deel van de tekst tot nu toe zijn monologues interieurs, over de zielenroerselen van Henry. Meeslepend, en tegelijk voel je als lezer, zeker na die botsing, dat er iets onheilspellends op de loer ligt. [even gestopt vanwege andere (lees)prioriteiten]

*Ik ga nog even door met dikke boeken lezen, zie onder. Van de Amerikaanse schrijver Dave Eggers las ik U zult versteld staan van onze beweeglijkheid (2002) en De cirkel (2013), zie onder. Van beide boeken was ik, om verschillende redenen, behoorlijk onder de indruk. Nu lees ik het vervolg op De cirkel: Het alles (The Every) uit 2021, 455 pp. Was De cirkel al behoorlijk verontrustend voor wat betreft de manier waarop technologie ons leven beheerst, Het alles zet nog een stap verder en is uitgesproken dystopisch. Er is geen aspect van het menselijk bestaan dat niet onder de macht van een of andere app valt – in de “nabije toekomst”. The Every is het bedrijf dat deze apps ontwikkelt en wereldwijd verspreidt. Ook de levens van de werknemers van The Every worden op zo goed als totalitaire wijze aangestuurd door apps. De jonge Delaney heeft zich voorgenomen om The Every te vernietigen en daartoe heeft ze na enkele jaren voorbereiding gesolliciteerd bij het bedrijf. Ze wordt aangenomen en maakt kennis met de vele ins and outs. Ze lijdt onder de opdracht die ze zichzelf heeft gesteld, omdat ze nonens volens mee moet doen met het systeem. Haar vriend Wes steunt haar maar is zelf zo goed met het ontwikkelen van apps dat ook hij in dienst treedt. Van de ijzeren logica waarmee Eggers app na app introduceert en “vanzelfsprekend” verklaart, gaat een bijna hallucinerende werking uit; je denkt steeds: het zal toch niet en ja hoor: het kan (bijv. een app die de hoeveelheid lucht die je inademt meet, uitrekent hoeveel dat afwijkt van het gemiddelde en aanwijzingen geeft om meer of minder adem te halen … en dit is er maar één van de tientallen die Eggers bedacht). Tegen het einde van het boek zijn er enkele dramatische ontwikkelingen: een bomaanslag waarbij Delaney zwaargewond raakt en weken nodig heeft om te herstellen. Verder blijkt haar oude hoogleraar die zich zo verzette tegen The Every nu toch gezwicht voor de verleidingen en er in dienst te zijn getreden. En als klap op de vuurpijl probeert Delaney tijdens een wandeling in de bergen van Idaho de baas van The Every, Mae, over te halen het meest megalomane plan uit te voeren dat je maar kunt bedenken: alle maar dan ook alle facetten van het menselijk leven uitdrukken in één getal, openbaar voor iedereen en nog een stap verder dan wat de chinezen op dit gebied nu al doen. De dramatische ontknoping en de totaal cynische afloop zal ik hier niet onthullen. Wat een boek! Dystopisch … of toch (al) meer werkelijkheid dan ons lief is …

*Na het lezen van onderstaande pillen een iets minder dik maar toch altijd nog zo’n 450 pagina’s ter hand genomen: het wereldberoemde De meester en Margarita van Michail Boelgakov (1891-1940). Het stond al lang op mijn lijstje en nu er een mooie 10e druk-editie is verschenen, ben ik eraan begonnen. Het is een veellagig verhaal waarin de meester al in het 1e deel maar Margarita pas in het 2e deel opduikt. De meester is in dit geval een miskende literator (die ook niet in zichzelf gelooft) die een werk heeft geschreven, een hervertelling van de kruisdood van Jezus. (Deze hervertelling behoort voor mij tot de absolute hoogtepunten van de roman.) Maar het verhaal begint met een zekere meneer Berlioz die in het park wordt aangesproken door een vreemde – die later een magiër of de duivel? blijkt te zijn. Berlioz’ toekomst wordt correct voorspeld, zoals de magiër ook aanwezig was bij de al genoemde gebeurtenissen in het jaar 30. Daarna ontspint het verhaal zich in vele fantastische richtingen, met het leven in de jaren 30 in Stalin-Sovjet-Unie als decor. Een geweldig boek dat het waard is te herlezen.

*Na het lezen van onderstaande pil heb ik opnieuw een stevig boek (600+ pp) ter hand genomen om te herlezen: The Bone Clocks uit 2014 van de Engelse schrijver David Mitchell (van wie ik alles las, het meeste met groot plezier). Het epische verhaal van een honderden generaties omspannende strijd tussen de Anchorites en de Horologists, in zes delen ingedeeld, met steeds een andere ik-figuur. Een adembenemend intra-tekstueel geheel waarin personages voortdurend onder andere namen en in andere lichamen opduiken. Het verhaal speelt zich daarnaast over de hele wereld af, niet alleen in de UK maar ook in Z- en N-) Amerika, IJsland, de Cote d’Azur enz. Het is een mix van klassieke who-dunnit en fantasy, je moet erin willen meegaan, als je dat doet heeft het boek je heel veel te bieden. Verschillende personages en gebeurtenissen kwamen en komen in eerdere en latere boeken van DM voor. Het laatste deel is een grauwe, troosteloze dystopie, met toch een in bepaald opzicht ‘happy end’. Alles bij elkaar een fenomenaal boek.

*Ik herlas (1e x was in 2013) het fenomenale en vuistdikke (1070 pp) 2666 van de Chileense auteur Roberto Bolano (1953-2003). Het bestaat uit vijf delen die allemaal op de een of andere manier iets te maken met de persoon, het leven en het werk van de mysterieuze schrijver Benno von Arcimboldi. Achter dit pseudoniem gaat de Duitser Hans Reiter schuil. In het eerste deel gaan drie taalgeleerden op zoek naar de onvindbare Archimboldi, en komen daar onder andere in Mexico terecht. Het tweede deel gaat over een docent in Santa Terese, Mexico die bang is dat er iets met zijn dochter zal gebeuren. De reden hiervoor wordt in het derde en vierde deel duidelijk: in en rond Santa Teresa vinden gruwelijke moorden plaats, op jonge vrouwen en meisjes. Een journalist gaat op onderzoek uit maar bereikt niets. In deel 4 worden de moorden op een vervreemdend-abstracte wijze beschreven, geen pretje om te lezen; afgewisseld met scenes bij de politie en in de gevangenis. Het laatste deel, vooral spelend in, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog vertelt het levensverhaal van Hans Reiter alias Archimboldi, die als soldaat dienst deed. Op een gegeven moment komt hij in Mexico terecht. Het is een duizelingwekkende roman, met tientallen nevenplots, en honderden personages waarvan er vele je bijblijven. Bij eerste lezing noteerde ik: ‘Grandioos’ en dat is nog steeds mijn leeservaring.

*Even iets heel anders en ‘studieus’: ik las met veel interesse en plezier de studie Wij zijn ons lichaam, van filosoof Aldo Houterman (2019). Aan de hand van heel verschillende bronnen – filosofie, schilderkunst, sport en beweging – laat Houterman zien hoe verweven onze hersenen (tegenwoordig door iedereen ‘het brein’ genoemd) en ons lichaam zijn. Er is niet één centrale ‘instantie’ (het brein) dat al ons doen en laten aanstuurt. Wij zijn -al-bewegend-en-lichamelijk in-de-wereld. Ik leerde met name veel over het werk van de filosoof Michel Serres die over dit thema veel heeft geschreven. Houtermans boek is een mooie, breed opgezette studie, toegankelijk en navolgbaar geschreven en een helder pleidooi voor eenzelfde ‘brede’ kijk op de mens.

*Ik ben in een Engelse ‘mood’, zie onder en daarom lees ik nog in deze sfeer door. Nu herlas ik van een van mijn favoriete auteurs, Bill Bryson, diens Notes from a Small Island uit 1995 en de opvolger daarvan The Road to Little Dribbling uit 2015. De Amerikaan, tevens Brit, Bryson getuigt in beide boeken van zijn liefde voor het ‘kleine eiland, de landschappen en lieflijke dorpjes, monumenten en geschiedenis, aardige mensen, maar houdt ook geregeld filippica’s tegen de tegenovergestelden hiervan. Hij reist te voet en soms per trein, auto of bus langs de kustlijn (in Notes) en dwars door de UK (in Road). Wanneer de architectuur of de kwaliteit van het eten of het hotel hem niet aanstaat, scheldt hij iedereen de huid vol, maar daarna geeft hij zich weer over aan wat er wel geweldig is, en is gebleven, aan het land. Ook in deze boeken weer veel herkenning, want BB bezoekt plaatsen waar ik ben geweest, soms meerdere malen, waaronder uiteraard ook Londen, en daarnaast vele (kust)plaatsjes in het zuiden, het oosten en in Wales en Northumberland. Heerlijke kost.

*Aansluitend aan McEwan enkele “oudjes” herlezen: Van Jonathan Raban diens Coasting, uit midden jaren 80, het met veel autobiografie gelardeerde verslag van zijn bootreis rondom de UK, ten tijde van de Falklandoorlog en aansluitend Het drijvende koninkrijk van Paul Theroux, uit dezelfde periode. Theroux reist met trein, bus en benenwagen langs de kustlijn van datzelfde UK. Nog veel meer dan Raban bestaat zijn verhaal uit soms hilarische ontmoetingen met bewoners van dorpen en stadjes, die hij bewust pseudoniemen heeft gegeven. Leuke bijkomstigheid van beide boeken is dat de auteurs die bevriend waren elkaar ergens aan de kust in Zuid-Engeland ontmoetten. Het levert in hun resp. boeken geheel verschillende beschrijvingen op. De vriendschap was wat tanende en dat kun je uit beider woorden wel opmaken. In veel van de door hen beschreven plaatsen en plaatsjes, met name in Zuid-Engeland ben ik geweest, tijdens verschillende vakanties en dat geeft dan ook veel herkenning.

*Wat ziekjes op de bank, daarom veel lezen. Na Voskuil iets heel anders: de nieuwste Ian McEwan: Lessons (2022). Bijna 500 pp, het verhaal van Roland Baines die via de verteller terugkijkt op zijn leven, als zoon van een Britse militair in Afrika. Op zijn elfde wordt hij op kostschool geplaatst in Engeland; anders dan je zou verwachten heeft hij het er behoorlijk naar zijn zin, niet in het minst omdat hij op zijn 14e wordt verleid door de pianolerares (van 25). Hij leert overigens uitstekend pianospelen. Zijn ideaal is een onafhankelijk dichter te worden. Het begin van het boek is wat moeilijk inkomen omdat het voortdurend van heden naar verleden schakelt. In het heden van deze fase van het verhaal, hij is dan 37, is Rolands (van oorsprong Duitse) vrouw verdwenen, met achterlating van een kort briefje en hun zeven maanden oude zoon. (Die laatste geeft aanleiding tot vele mooie vader-zoon beschrijvingen.) McEwan houdt van zijpaden (ik ook!), zo beschrijft hij, via het leven van Rolands schoonmoeder, in detail de geschiedenis van de Duitse verzetsgroep Die weisse Rose. Naar het einde toe wordt het boek steeds beter. Het idee om van Rolands vrouw Alissa een na haar verdwijning supersuccesvolle Duitse auteur te maken is briljant. Het geeft IM de gelegenheid over haar boeken te vertellen en daardoor weer (blijkt vooral tegen het einde) te reflecteren op het schrijverschap. Daarnaast blinkt het boek uit door de terugblikken op steeds meer geschiedenis, verzoeningen en het uitblijven daarvan, nieuwe perspectieven op oude gebeurtenissen en steeds ingebed in de kleur van de periode. Als laatste de lockdowns in 2021; daarvoor was de inmiddels zeer extended family van Roland meerdere keren bij elkaar gekomen om lief en vooral leed te delen. Het boek is de ontwikkelingsgeschiedenis van een man (73 jaar oud in 2021) maar ook van relaties en van gezinnen en families, en meest omvattend van een land en een continent. Wat een geweldig boek! Zeer geschikt om te worden herlezen en waarschijnlijk nog verborgen draadjes eruit te halen.

*Inmiddels uitgelezen: Voskuils dagboeken, deel I (zie onder). Ik las wat kritische besprekingen, waarin wordt benadrukt dat vanwege het eruit knippen (uit de fysieke dagboeken zelf) van haar onwelgevallige passages door Voskuils vrouw Lousje, er eigenlijk niet zo veel te beleven valt in dit eerste deel (1939-1955). Pas het tweede deel, waarin niet geknipt is en waarin ook Voskuils intrede in Het Bureau (het Meertens Instituut) plaatsvindt, zou interessant zijn. Wat een onzin! De critici laten hierdoor het zicht verduisteren op de prachtige literaire kwaliteiten van deze aantekeningen, die deels al helemaal “vintage-“Voskuil zijn: zijn zelfanalyse, relativeringsvermogen, nihilisme en zoektocht naar een zinvol bestaan. En dat naast de beschrijvingen van mensen en gebeurtenissen en vooral: de natuur. Wat had hij al vroeg oog en oor voor de natuur in vele verschijningsvormen. Het is volop genieten, zelfs wanneer Voskuil op zijn narrigst is, omdat hij weer eens overhoop ligt met zijn vrienden (en vriendinnen, zoals Frida Vogels, nu natuurlijk met naam genoemd en niet onder haar pseudoniem Henriëtte). Ik kijk enorm uit naar deel II.

*Van Eduardo Mendoza las ik enkele boeken, twee met geweldig plezier, één vond ik niets aan (zie onder). Nu las ik achter elkaar De neergang van Madrid en zijn beroemdste boek De stad der wonderen. Beide de zeer de moeite waard, vooral de laatste, een vuistdikke roman (509 pp) over Barcelona in de periode 1888 tot 1929. Twee wereldtentoonstellingen en heel veel daartussen, gepresenteerd via het leven de arme jongen Onofre Bouvila. Deze groeit uit tot een van de machtigste en rijkste mannen van Spanje, maar helaas niet steeds op fraaie of eerlijke manier. Het is een meeslepend boek, met steeds Onofres persoonlijke geschiedenis gelardeerd met die van Barcelona, Catalonië, Spanje en Europa. (Mendoza moet karrevrachten literatuur hebben doorgeploegd…) Een onafzienbare stoet personages trekt door het boek, een aantal werkelijk onvergetelijk. Ik vond het een meesterlijk boek en ondanks de omvang geen moment vervelend.

*21 september 2022: de literaire gebeurtenis van het vandaag begonnen najaar: publicatie van het eerste deel van de dagboeken van J.J. (Han) Voskuil (1926-2008). Bijna een man. Dagboeken 1939-1955. Voskuil, een van de meest productieve auteurs ooit in het Nederlands taalgebied en vooral bekend van Het Bureau, hield in 160 schriften zijn dagboek bij (eigenlijk veel meer, want die van voor 1939 heeft hij zelf vernietigd). Ik ben méér dan benieuwd wat ik hier allemaal in ga aantreffen. Het begint al goed, namelijk in Den Haag, waar Voskuil in 1939 woonde in de Vruchtenbuurt.

*Gelezen: een klassieker: Madame Bovary van Gustave Flaubert (1857). Het verhaal van de jonge boerendochter Emma die zich, ongelukkig getrouwd met een dorpsarts, stort in amoureuze avonturen. In de stijl van die tijd (en van Flaubert) blijft geheel in het vage wat die avonturen concreet behelzen. Toch is het nog steeds een indringend en meeslepend verhaal; de verveling en vervreemding druipen van bijna elke pagina af, net als de antigodsdienstige stemming van de auteur (waardoor het lange tijd voor katholieken verboden was dit boek te lezen, tot 1960 aan toe).

*Las in de Volkskrant van 17-9-2022 een ****-recensie van de nieuwste van Ian McEwan: Lessons. Volgende week uit, in januari Ned. vertaling. Ik ben zeer benieuwd!

*In één adem uitgelezen: Boetekleed (Atonement) (2001/2017) van Ian McEwan. De setting is al meteen weer geweldig: een gezin met ‘aanhang’ in het Engeland van begin jaren 30, met als hoofdpersoon het meisje Briony van 13, met een levendige fantasie en een verlangen om verhalen te schrijven. In deel 1 wordt duidelijk wat er gebeurt wanneer, om vooralsnog duistere redenen, die fantasie met haar op de loop gaat, ten koste van het levensgeluk van haar oudere zus Cecilia en haar vriend Robbie. Deel 2 is geheel gewijd aan wat Robbie doormaakt als soldaat bij de terugtrekking van de Engelse troepen naar Duinkerken, in 1940. De beschrijving van de gruwelijke situatie daar hakt er behoorlijk in (en kan zich, op stilistisch niveau, meten met het werk van Paustovski en Babel, die over de Eerste wereldoorlog en de Russische revolutie schreven). Veel flashbacks, ook naar de scenes waarmee vijf jaar eerder de hele ellende begon. Deel 3 heeft Briony als hoofdpersoon, zij is nu 18 jaar en leerling-verpleegster in Londen. Alles wordt gereedgemaakt voor de terugkeer van de troepen uit Duinkerken. Ook de beschrijving van haar werk spreekt tot de verbeelding. Misschien verwacht de lezer dat Robbie en zij elkaar in het ziekenhuis ontmoeten maar dat is niet het geval. Dat gebeurt wel op de kamer van zus Cecilia; ook zij is verpleegster (hoofd- inmiddels) en ze woont samen met Robbie. Alhoewel Briony haar fout inziet en deze wil rechtzetten, het boetekleed uit de titel, valt haar geen vergeving ten deel. Het laatste korte deel is een terugblik uit 1999, van Briony op 77-jarige leeftijd, gevierd romanschrijfster, maar nu op de grens van alzheimer. Zij bezint zich, ‘namens’ Ian McEwan zou je kunnen zeggen, op haar/het schrijverschap en op de vraag waar feit en fictie in elkaar overlopen. Ik vond het een aangrijpend boek, een werkelijk onthutsende leeservaring.

*Met Ian McEwan heb ik de smaak te pakken en ik lees nu achter elkaar door. Nu Suikertand (2012), een dikke (500 pp) roman in de stijl van John le Carré, met als hoofdpersoon de zeer jonge Serena Frome die eind jaren 60 wordt ingelijfd bij de geheime dienst. Doel is schrijvers te werven voor de westerse zaak, als een factor in de koude (ideeën)oorlog. Dat lukt Serena bijzonder goed, maar eigenlijk vanaf dag 1 raakt ze verstrikt in bedrog-op-bedrog. Het is een meeslepend boek, in een geweldige stijl, rijk aan ideeën (zoals samenvattingen van de boeken die ‘haar’ auteur aan het schrijven is) en scherpe dialogen. Heel goed ook de context van de Koude oorlog enz. Het boek is geschreven vanuit Serena’s perspectief, maar … op de laatste pagina’s kantelt dit totaal. Een meesterlijke ingreep. Een geweldig boek, smaakt naar nog meer McEwan.

*Van Eduardo Mendoza las ik onlangs met veel plezier zijn Barcelona trilogie (zie onder). Ook hier de smaak te pakken hebbend, las ik nu ook twee korte romans: De wonderbaarlijke reis (2008) en Het jaar van de zondvloed (1992/1997). De eerste is het verhaal van een Romeinse edele die verzeild raakt in het Judea van circa 9 na Chr. Daar ontmoet hij ook daadwerkelijk Jezus, wiens vader, Jozef, beschuldigd wordt van moord en ter dood is veroordeeld. Vanwege allerlei intriges wordt dit steeds uitgesteld en dat geeft Pomponio én Jezus de gelegenheid uit te zoeken wat er werkelijk aan de hand is. Een echte schelmenroman, natuurlijk hevig geïnspireerd door de werkelijke (of werkelijk overgeleverde) gebeurtenissen, met veel humor en vaart geschreven. Heel erg goed. De andere, over de zondvloed, is een draak van een boek, over de liefdesrelatie van een jonge non met een rijke grondbezitter. De stijl is zo onbeholpen, het plot zo dun en voorspelbaar dat ik me afvraag of dit echt van dezelfde Mendoza is. Met tegenzin uitgelezen. Binnenkort zet ik me aan zijn Stad der wonderen.

*Van de beroemde Engelse schrijver Ian McEwan las ik verschillende boeken: De kinderwet vond ik tegenvallen, Machines zoals ik vond ik erg goed. Nu las ik een wat ouder werk, namelijk Aan Chesil Beach uit 2007. Het complexe verhaal van Edward en Florence, eind jaren 50, nog net voor de seksuele revolutie. Ze ontmoeten elkaar, zijn afkomstig uit zeer verschillende milieus, maar wat ze delen is een totaal gebrek aan kennis/inzicht in seksualiteit. Wanneer dan de huwelijksnacht daar is, in een hotel bij Chesil Beach in Dorset, loopt hun eerste lichamelijke contact volledig uit de hand. Het boek is een doorlopende, steeds van perspectief wisselende beschouwing van het vrijwel totale gebrek aan communicatie, of aan taal eigenlijk, om over dit taboe-onderwerp te spreken. Het laatste deel van deze korte roman verbaasde me wel: geheel geschreven vanuit de ouder wordende Edward, aan Florence worden geen woorden meer gewijd, anders dan dat ze een succesvol violiste is geworden. Dat slot is toch wat onevenwichtig gezien wat eraan voorafging.

*Van Tommy Wieringa las ik de korte, maar wel indringende roman Alles over Tristan (2002, 2013). Het verhaal van de wetenschapper Jakob Keller die probeert de biografie van de befaamde dichter Viktor Tristan te schrijven. Gaandeweg komt hij achter een geheim in het leven van de dichter, wat hem voor een enorm dilemma stelt: wel of niet hierover publiceren? Wanneer zijn assistent minder scrupules heeft, valt zijn leven aan diggelen. Het is een genre waar ik erg van houd: de fictieve biografie, in dit geval verstopt in een roman. Er zijn heel sterke passages, maar ook vreemde: Keller loopt bij een hoogleraar diens werkkamer in voor een gesprek, wat hem doet denken aan een andere hoogleraar en een ander gesprek. Over die laatste gaat het dan uitgebreid verder, maar waar is de eerste gebleven? Ook zijn de hoofdstukjes soms erg kort, hetgeen het verhaal een nogal schokkerig ritme geeft. Maar daar staat gelukkig veel moois tegenover. Met plezier gelezen.

*Al lang geleden signaleerde ik het boek Een soort Engeland, uit 2002, van schrijver Robert Anker. Winnaar van de Libris Literatuurprijs. Eindelijk heb ik het nu gelezen… Een vuistdikke roman over acteur David Oosterbaan die een carrière heeft met vele hoogte- en dieptepunten, vooral in het in de jaren 60 opkomende experimentele theater. Hij heeft een dochter van 31, die hij sinds haar eerste niet meer heeft gezien, omdat hij het gezin toen verliet (en een onafzienbare rij relaties heeft). Nu komt hij weer met haar in contact en wil haar, ondanks dat ze in feite een vreemde is, “redden”: ze is totaal doorgedraaid als verslaafde in Amsterdam. Het verhaal is een zo nu en dan hallucinante tocht door de onderbuik van die stad maar ook een soort geschiedschrijving van veertig jaar theater, daar en ver daarbuiten. Veel bekende namen daaruit duiken op, met hun eigenaardigheden en lotgevallen. Ik vond het een meeslepend boek, maar richting het einde wat te lang. De dochter met haar larmoyante gedrag verliest de sympathie, of eigenlijk: de zin om er nog veel leestijd aan te besteden. Als geheel echter zeer de moeite waard.

*Ian Buruma is een succesvol internationaal auteur, o.a. over Japan. Zoon van Nederlands-Engelse ouders en nazaat van Russische Joden heeft hij ook wel een brede blik. Ik lees nu met veel plezier zijn boek over Engeland (of Groot-Brittannië, dat is op zich al een kwestie) uit 2000: Anglomanie. Heerlijk door Europa en de UK dwalen vanaf de tijd van Voltaire, Goethe, Shakespeare en vele anderen; anglomanie, anglofobie wisselen elkaar af. IB bespreekt heel wat onderwerpen: de filosofie, de politiek, kunst en cultuur, onderwijs enz. Mooi uitgesponnen beschouwingen. Ik ben nu halverwege, op p. 180, maar zou nu al willen dat het boek twee keer zo dik was… Uitgelezen!

*Even een niemendalletje tussendoor (en toch winnaar van de Franse ‘hoofdprijs’ op literair gebied): de korte roman Ik ben weg (1999) van de mij verder onbekende auteur Jean Echenoz. Een soorten schelmenroman over de niet al te succesvolle galeriehouder Ferrer die een, wel geslaagde, expeditie naar de poolcirkel onderneemt, om daar uit een scheepswrak allerlei ‘native’ kunst te halen. Als hij weer terug is, wordt de hele handel dezelfde avond nog gestolen – en nog wel door een bekende van hem. De speurtocht neemt geruime tijd in beslag en de ontknoping is verrassend. Tussendoor kampt F met hartproblemen en problemen met vrouwen. De stijl is hier en daar ironisch, met leuke ingrepen van de auteur. Als het boek al bijna uit is, schrijft hij: ik moet nu toch de hoofdpersoon eens beschrijven. Maar verder een tussendoortje, niet meer …

*Gelezen (eindelijk..!) : een jeugdboekenklassieker: Momo en de tijdspaarders, van de Duitse schrijver Michael Ende. Het is uit 1975 en heeft niets aan kracht en actualiteit ingeboet. Binnen een paar bladzijden was ik in de ban van het mysterieuze meisje Momo, wiens belangrijkste vaardigheid aanvankelijk luisteren is. Later komt daar moed bij. De tijdspaarders die de mensen van hun ‘onnuttige’ tijd beroven (zodat ze tijd ‘uitsparen’ die aan werken en consumeren kan worden besteed) zijn in de afgelopen bijna halve eeuw nog pregnanter op de voorgrond gedrongen. Het derde deel van het boek gaat over de confrontatie tussen de tijdspaarders en Momo.

*Van Ali Smith las ik eerder haar geweldige seizoenen tetralogie: Herfst Winter Lente Zomer (zie onder). Nu heeft ze een soort vijfde deel geschreven, Gezelschap (de Engelse titel Companion Piece geeft niet alleen dat ‘gezelschap’ mooi weer, maar ook dat het de andere delen ‘begeleidt’). Bijna helemaal toegesneden op en toegeschreven naar het UK van nu, inclusief de pandemie plus -politiek (met o.a. de ‘curfew’). Daartussendoor, zo lijkt het, een verhaal over een jong meisje, in een onbestemde periode, in elk geval lang geleden, dat zich de vaardigheden van de meester-smid eigen maakt, maar voortdurend in de problemen komt door beschuldigingen van landloperij enz. Het boek is de moeite waard om nog eens zorgvuldig te herlezen.

*Ik las met veel plezier de Barcelona trilogie van de Spaanse auteur Eduardo Mendoza. Drie knotsgekke verhalen in romanvorm, over een kleine crimineel annex psychiatrische patiënt die gedwongen wordt allerlei misdaden op te lossen. Heerlijk ontspannen 600 pagina’s.

* Van nobelprijswinnaar Kazuo Ishiguro las ik diens Toen wij wezen waren uit 2000. Een intrigerend en uiteindelijk ook spannend verhaal, over de wees Christopher Banks die zijn jeugd in Shanghaj doorbrengt en een beroemde detective wordt, in de jaren 30. Sterke scènes in flashbacks en steeds weer nieuwe onthullingen stuwen het verhaal voort. Erg goed.

*Van de beroemde psychiater en auteur Irvin D. Yalom las ik lang geleden zijn boek over Spinoza. Nu las ik diens ‘Roman van een obsessie’, Nietzsches tranen (1992/2021 36e druk!). Het verhaal over de (fictieve) therapeutische sessies van de Weense arts Josef Breuer (een van de grondleggers van de psychoanalyse, Freud was zijn student en ze publiceerden samen, o.a. in 1895 over hysterie) en de filosoof Friedrich Nietzsche. Op een dag in 1882 komt Lou Salomé, toen begin 20, de spreekkamer binnen bij Breuer en draagt hem op Nietzsche, haar vriend, te redden. Maar hij mag niet weten dat Breuer op haar instigatie handelt. Breuer bedenkt een strategie om N over te halen zich te laten behandelen: hij, B, zal zich voordoen als patiënt, zodat N hem kan behandelen. Dit werkt en er gaat een serie praatsessies van start. Yalom beschrijft als expert op dit gebied met buitengewoon veel inlevingsvermogen hoe de mannen elkaar tot het uiterste uitdagen, grenzen overgaan en daardoor zichzelf ontdekken. Veel dramatische scenes, wanhoop, tranen. Meeslepend geschreven en naast psychologische portretten bevat het boek ook inkijkjes in fin de siècle Wenen, met zijn koffietentjes, man-vrouwrollen en niet te vergeten: antisemitisme. Erg goed.

*Van Pieter Waterdrinker las ik veel, maar zeker niet alles (bijv. geen enkele reportage, hij schreef ze voor een krant die ik niet lees). Maar wel nu zijn jongste: Biecht aan mijn vrouw (2022). Vintage PW zou ik zeggen: feit en fictie lopen weer heerlijk door elkaar, in het verhaal over de schrijver Pieter Waterdrinker en zijn vrouw Julia. PW mag de Schrijversresidentie op het Spui in A’dam gebruiken, maar komt tot niets. Behalve een reeks ontmoetingen met figuren van allerlei slag, onder wie een oud-klasgenoot. Door het hele verhaal heen spelen PW’s jeugd, de tijd als correspondent in Rusland, zijn romans, en de pandemie. Het boek is niet zijn “top”, dat is Tsjaikovskistraat 40, maar toch erg leuk om te lezen.

*Begonnen in de Verzamelde verhalen van Julian Barnes, een Engelse schrijver van wie ik meer las, zij het niet altijd tot tevredenheid. In zijn verzamelde verhalen staat in het eerste deel Frankrijk centraal en de verhouding tussen Engeland en Frankrijk in verschillende tijdperken. Soms buitengewoon serieus, zoals het verhaal over een zus van een in WO I gesneuvelde Engelse jonge soldaat, soms meer als pastiche zoals het verhaal over een conferentie die geen conferentie is (“de presentie is de presentatie”). Nog heel wat pagina’s te gaan…

*Onder maakte ik al melding van de eerste vijf delen van de detectivereeks rond Arsène Lupin, meer dan een eeuw geleden geschreven door Maurice LeBlanc, maar nu in Nederlandse vertaling. En een zesde deeltje is uit! (2022) Wederom complexe en aanvankelijk onbegrijpelijke verwikkelingen waar zelfs Lupin geen chocola van kan maken. Maar dat komt vast goed…. Titel De kristallen stop (die vanaf het begin een belangrijke maar zeer onduidelijke rol speelt).

*Sander Kollaard won met Uit het leven van een hond een grote literatuurprijs (2020). Ik las het nu en vind het in veel opzichten erg geslaagd. Het verhaal van Henk, 56, ic-verpleegkundige, gescheiden, en zijn hond Schurkje die hartfalen heeft. In een droge, soms zelfreflexieve stijl beschrijft SK een weekend uit hun leven. Daarin treden nog allemaal andere personages op, zoals de broer van Henk en diens dochter, die een klik heeft met haar oom; Henks ex; Mia, een vrouw die hij toevallig ontmoet en op wie hij verliefd raakt enz. Realisme, maar van het ingetogen soort. En met veel levenswijsheden die toch niet opdringerig zijn. Erg mooi dus, al merk je op sommige momenten dat de auteur heeft zitten denken: nu even een relativerende opmerking tussendoor. Dan overheerst de vorm een beetje, maar dat is weer snel voorbij.

*Ik was onder de indruk van de roman Hier zijn we (2020) van de Engelse schrijver Graham Swift, van wie ik eerder werk las. Het is het verhaal van drie jonge mensen, in de jaren 50 werkzaam in Brighton als spreekstalmeester, illusionist en assistente bij een revue. Met veel flashbacks ontwikkelt zich de dramatisch verlopen driehoeksverhouding. Je krijgt inkijkjes in het innerlijk van de drie waarbij steeds van perspectief wordt gewisseld. Erg goed.

*Ik had nog nooit iets van de Belgisch-Vlaamse veelschrijver Herman Brusselmans gelezen. Nu zag in de bieb liggen uit 2004/2007: Een perfecte koppijn, en dacht: ik probeer het eens. Het is het verhaal, met vele andere verhalen daarbinnen, van de populaire schrijver Muggepuut die helaas gestoten (gestuit) is op een writer’s block. Zijn leven bestaat op dit moment niet uit veel meer dan roken, biertjes drinken en de ene na de andere teleurstelling ondergaan. Het boek bestaat voor een procent of 95 uit flauwiteiten en meligheid. Soms moest ik heel hard lachen, soms kon ik een ‘glimlach niet onderdrukken’, om even een cliché uit de kast te halen. Het lezen zet me niet echt aan om nog meer van HB te gaan lezen, maar wie weet.

*Gelezen: Phoenix, van Bert Wagendorp (2022). Historische fictie in de ‘geest’ van Annejet van der Zijl, over een negenjarig jongetje dat met zijn ouders als ‘landverhuizers’ meegaat naar de VS. Bij een scheepsramp komen zij en zijn broertje en zusjes om. Hij moet een nieuw leven opbouwen en begint als jongeman als journalist. Mede dankzij de Amerikaanse burgeroorlog neemt zijn loopbaan een grote vlucht. Hij ervaart aan den lijve de invloed van de commercie (kranten verkopen!). Het is het eerste deel van een beoogde trilogie en ik ben benieuwd naar deel 2.

*De Nederlandse auteur Arie Storm was tot nu toe een onbekende voor mij. Dat veranderde met het lezen van zijn twaalfde roman Schoonheidsdrift (2021). Het is het in drie delen geschreven verhaal over een zekere Arie Storm (!) die in een soort fantasmagorisch proces wordt meegesleept waarin realiteit en fantasie/illusie voortdurend door elkaar heen lopen. Hij is gefascineerd door het werk van de Engelse dichter John Keats (1795-1821) die hij op een goede dag vlakbij Londen ontmoet… En wel in het gezelschap van de hedendaagse romancier Alan Hollinghurst. AS is helemaal gek van en op literatuur en heeft het plan opgevat een komedie te schrijven. Dat is dan deel 2 van het boek, inderdaad een lachwekkend verhaal, ook weer spelend in de boekenwereld, met een uitstapje naar het in de ogen van de hoofdpersoon, nu Tom van Santen geheten, verschrikkelijke eiland Terschelling. Het is een en al intrige en dubbele bodem en veel tongue in cheek-humor. Ik moest zo nu en dan erg lachen om de bewust-hulpeloze stijl. AS levert voortdurend commentaar op zijn eigen werk, wat op den duur een beetje vermoeiend wordt. Maar als pastiche is het erg geslaagd.

*Van Frank Westerman las ik een aantal boeken, waaronder het geweldige Ingenieurs van de ziel, El Negro en ik en De graanrepubliek. Nu las ik zijn bundeling Te waar om mooi te zijn (2022), meest reportages uit de voorbije ruim 20 jaar. Over kunst, mensen en natuur, in allerlei windstreken (FW heeft er in heel wat gewoond, soms als wetenschapper, soms als correspondent). Het zijn meeslepende essays over heel uiteenlopende onderwerpen: ijsberen, watervoorziening, de TT, vluchtelingen, Auschwitz. Vaak ook bezint FW zich op zijn eigen positie ten opzichte van zijn onderwerp en stelt zich vragen als: hoe had ik zelf in die of die situatie gehandeld? Erg goed.

*Van Pieter Waterdrinker las ik heel wat (zie onder) en nu de verhalenbundel Een dame uit Kislovodsk (2018). Meest sprankelende verhalen die in Rusland (e.o.) spelen, soms fictief, soms in reportagevorm. Deels eerder gepubliceerd. De kruitvaten die nu zijn ontploft, staan in sommige verhalen al te smeulen.

*Ik las nu ook het vervolg op Het zoutpad (zie onder): De wilde stilte (2020). Hoe verging het Raynor Winn en haar man Moth na terugkeer van hun wandeltocht? Aanvankelijk verblijven ze tijdelijk bij een vriendin, totdat een lezer van Het zoutpad hen woon- en werkruimte aanbiedt op een vervallen boerderij. Na een lange aarzeling doen ze het en een nieuw leven begint. Het boek bestaat voor een deel uit de beschrijving van hun nieuwe ‘landgoed’, met schitterende impressies van de natuur die weer opkomt na een lange periode van verdrukking. Een ander deel gaat over Raynors jeugdherinneringen, ook met veel natuur erin. En weer een ander deel gaat over het vorige boek, de blijdschap toen het werd geaccepteerd en gepubliceerd en wat het losmaakte. En ten slotte: de gezondheid van Moth had om onverklaarbare redenen baat bij het wandelen van ruim 1000 km pad. Zou een nieuwe wandeling hem helpen? Daartoe gaan ze met twee vrienden naar IJsland, in sommige opzichten een nog meer barre omgeving dan Zuid-Engeland. Het gaat goed met Moth daar, maar ik vind dat het boek hier enigszins ontspoort. De boodschap lijkt te zijn: als je nou maar één bent met de natuur, dan kom je je ziekte wel te boven. Op het eind van het boek is het overigens niet duidelijk of dit nu bij Moth het geval is. Net als in Het zoutpad toont RW zich een geweldig observator van zowel de natuur als haar eigen gevoelsleven, maar er zit nu toch ook iets van een obsessie met die natuur in.

*Ik las het inmiddels beroemde boek Het zoutpad van Raynor Winn (2021, zoveelste druk). Het aangrijpende verhaal van Raynor en haar man Moth die na een verloren rechtszaak hun huis uit moeten en in feite dakloos worden. Ze besluiten, ondanks dat Moth volgens artsen niet lang meer te leven heeft, het South West Coast Path, rondom Cornwall in ZW Engeland te gaan lopen. Een enorme onderneming want wat ze bezitten moet in hun rugzakken en per maand beschikken ze maar over circa 40 pond. En het ‘Path’ is in feite een soms woest slingerend bergpad, van 1014 kilometer, waarlangs ze noodgedwongen ‘wild’ moeten kamperen. En dan dat Engelse weer, vaak slagregens, storm enz. RW beschrijft het allemaal op een indringende manier, ook al omdat (in de UK) enorm op ‘daklozen’ wordt neergekeken. Ook de gezondheid van haar man is een voortdurende bron van zorg. Door geldgebrek eten ze soms maar een keer per dag. Het is in sommige opzichten een helletocht, en hier en daar zit de tekst op het randje van sentimentaliteit en toch word je als lezer echt meegesleept, dat pad op en over. Prachtige natuurbeschrijvingen, ontmoetingen met een enkele andere wandelaar en uiteindelijk de aankomst, na ruim 1000 km, met een onverwacht einde… Ik heb erg van genoten van dit verhaal.

*De aandacht voor het oprukkende gebrek aan … aandacht zie je terug in veel boeken (ook dat van mij over Cornelis Verhoeven, zie http://www.joopberding.com/Verhoeven). Een vuistdik boek over dit onderwerp verscheen in 2022 van de hand van de Schotse auteur Johann Hari: De aandacht verloren. Hij reisde zo’n beetje de hele wereld over om met wetenschappers te spreken over dit onderwerp, dat hij dan ook van veel verschillende kanten belicht. Eén daarvan, de teloorgang van het vrije spel, spreekt mij als pedagoog natuurlijk bijzonder aan, ook al omdat ik er recent een lezing over hield. Hari schrijft ook over technologie, platforms, reclame, versnelling en uitputting, voeding, ADHD, het verval van een leescultuur en nog veel meer negatiefs. Als uitweg pleit hij voor een Attention Rebellion en het strijden voor het verbeteren van de aandacht. (Dat ‘strijden’ is dan wel weer heel activistisch, iets wat me bij het schrijven van mijn boek over geduld [2019] ook al opviel: om de een of andere reden moet voor dit soort zaken altijd worden ‘gestreden’.) Maar alles bij elkaar een indringend boek.

*Voor een van de leesclubs lees ik De thuiszittersklas van Neerlandicus en leraar Martin Schravesande (2021). Ik ben behoorlijk onder de indruk van het verhaal van de moedige pogingen die hij, samen met anderen, onderneemt om kinderen en jongeren voor wie het reguliere en zelfs het speciaal onderwijs geen plek biedt, toch aan onderwijs te ‘helpen’. Indrukwekkende levens allemaal. Zichzelf spaart S allerminst – meermaals beschrijft hij zijn onvermogen of onmacht om iets te doen aan de schrijnende problemen van deze kinderen – en dat siert hem. Ik vind het ook bijzonder en ook toe te juichen dat het accent blijft liggen op het geven van onderwijs – het gaat (hier) niet om hulpverlening, maar om de verbinding met vakken, met leerinhouden en dus met de wereld.

*Eindelijk, mag ik wel zeggen, ben ik dan De meeste mensen deugen aan het lezen van Rutger Bregman (2019). Iets over de helft en het boek stelt niet teleur, in die zin dat het meeslepend is geschreven, met een sterk journalistieke inslag en getuigt van geïnteresseerdheid en belezenheid. Of al die theorieën over zo veel (deel)gebieden van de menselijke geschiedenis en beschaving allemaal kloppen, kan ik niet echt controleren, Bregman is er wel degelijk van overtuigd dat sommige daarvan beslist niet kloppen. Het viel me overigens meteen op hoe dik het boek is, toen ik het opende en het lettercorps zag, begreep ik waarom.

*Ik las Neven (2022) van Peter Middendorp die ik alleen kende van zijn geweldige columns op zaterdag in de Volkskrant. Het boek is een stomp in je maag: door het verhaal van inderdaad twee neven die in de drugshandel terechtkomen, wat niet goed afloopt, voor de een fysiek, voor de ander (de ‘ik’-figuur) mentaal – en door de stijl: direct, droog, bitter, ironisch en vaak een mengeling. Een nogal heftige leeservaring, dit boek.

*Jaren geleden was ik een echte thriller-verslinder, de hele wijkibliotheek heb ik leeg gelezen. Mijn belangstelling was wat weggezakt. Nu las ik bij toeval niet alleen de Arsène Lupin-reeks, zie onder, maar ook een actuele (politie)thriller van de bovenste plank: Tokyo Tapes nr. 6-4, van de Japanse auteur Hideo Yokoyama uit 2016, vert. 2017. Het vuistdikke (624 pp) verhaal over rechercheur Mikami, tijdelijk overgeplaatst als persofficier naar een ongenoemde stad, ergens in Japan. De loden last van de ontvoering van een meisje 14 jaar daarvoor sleept hij met zich mee, evenals de recente verdwijning van zijn eigen tienerdochter. Het verhaal is een amalgaam van verwikkelingen, met een bijna angstaanjagende beschrijving van de onderlinge strijd tussen politie-onderdelen en -bazen, gevechten met de (zeer militante) pers, nieuwe ontvoeringen en corruptiezaken en als klap op de vuurpijl het aangekondigde bezoek van de hoogste politiebaas uit Tokyo. Buitengewoon meeslepend verteld en met steeds de vraag: hoe blijf je fysiek en moreel overeind in een zo ingewikkeld en ook sterk hiërarchisch systeem, waarin de (mogelijke) corruptie van de meest onverwachte kanten op je afkomt? Ik hoop meer van HY te gaan lezen.

*Bij toeval vond ik vijf vertaalde detectiveromans van lang geleden – de reeks rond de Franse ‘gentleman-inbreker’ Arsène Lupin, van de Franse auteur Maurice Leblanc (1864-1941). Vanaf circa 1905 schreef hij deze romans en met veel succes! Nu zijn enkele deeltjes vertaald (2016 en later); heerlijk ontspannend vermaak, met hier en daar wat gedateerd taalgebruik en wat ‘over the top’- verwikkelingen (hele Duitse vorstenhuizen komen voorbij, evenals nutteloze politie-inspecteurs), maar de plots staan nog altijd als een huis.

*Twee behoorlijke stevige studieboeken gelezen. Ten eerste van de Duitse socioloog Helmuth Plessner (1892-1985) zijn uit 1924 stammende boek Grenzen aan de gemeenschap. Kritiek van radicale sociale bewegingen, 2021 vertaald door Jan Vorstenbosch. Een pleidooi voor “het politieke” dat in een aantal opzichten aan Arendts verdediging van het politieke doet denken. Net als Arendt meent Plessner dat het menselijk bestaan zich in verschillende domeinen of sferen afspeelt en dat mensen daarin verschillend optreden. Hij bekritiseert linkse en rechtse ideologieën die te veel de nadruk leggen op de “gemeenschap”, met zijn face to face relaties, vriendschappen enz. In de politiek staan die alleen maar in de weg.
Het tweede boek is een nog steviger pil (456 pp) van de Duitse existentiefilosoof (en -pedagoog) Otto F. Bollnow (1903-1991): Mens en ruimte, uit 1963, eveneens vertaald door Vorstenbosch. Een omvangrijke studie waarin werkelijk alle aspecten van de ruimte om ons heen onder de loep wordt genomen, incl. de ruimte die wij zelf, d.w.z. ons lichaam, zelf innemen, en zeer minutieus en op fenomenologische wijze wordt beschreven. Gelardeerd met veel inzichten en ervaringen uit belletrie en poëzie. Net als in zijn boek Een nieuwe geborgenheid (1958) waar ik eerder over publiceerde, in mijn boek over geduld, legt OFB de nadruk op de vertrouwdheid van de directe ruimte(s) om ons heen, met name het huis en het daarin wonende ‘huisgezin’. Soms doen B’s beschrijvingen wat kneuterig aan, maar in essentie is het een heel onderzoekend boek. Wel opvallend is dat de ‘politieke ruimte’ eigenlijk helemaal ontbreekt.

*Gelezen het vuistdikke boek Wanderlust van de Amerikaanse auteur Rebecca Solnit. Het is uit 2001, maar pas in 2019 in het Nederlands vertaald. Een pleidooi voor het voortbewegen op de voeten, gelardeerd met veel fragmenten van auteurs, o.w. filosofen, die daar ook over schreven. Rousseau, Wordsworth, Leslie Stephen (vader van Virginia Woolf), Dickens, Walter Benjamin e.v.a. passeren de revue – dat wil zeggen: de tuin, het landschap en de stad, want wandelen kun je overal! RS besteedt ook aandacht aan (historische) protestbijeenkomsten die al wandelend plaatsvonden. En een hoofdstuk is gewijd aan vrouwelijke auteurs over wandelen, een genegeerd onderwerp, stelt zij.

*Van Friedrich Nietzsche las ik niet zo veel, maar nu vond ik een boekje met vijf lezingen van hem uit 1872, onder de wat suffe titel: Over de toekomst van ons onderwijs. (Nl 1998) Achter deze titel verschuilt zich een in vijf etappes onthulde vlammende aanklacht tegen het (massa)onderwijs in Duitsland in de 2e helft van de negentiende eeuw. FN en een vriend raken in gesprek met een oude filosoof en diens begeleider en die filosoof houdt een ware filippica tegen wat hij beschouwt als de degeneratie van het gymnasiale onderwijs, dat helemaal van zijn antieke Griekse/Romeinse wortels is losgeraakt. Wat grote consequenties heeft voor het universitaire onderwijs: daar is geen enkel ‘genie’ meer te vinden. Aan werkelijke concrete voorstellen voor verandering komt de filosoof (c.q. FN) niet toe, maar het is wel duidelijk dat het onderwijs er primair op gericht zou moeten zijn de beste geesten te selecteren. De stijl van de voordrachten is effectief: schreeuwerig, polemisch, en de toen gangbare wetenschap (en -pers) niet ontziend. Op een gegeven moment weet je het wel en wordt het langdradig. De vertaler, Hajo Smit, schreef een verhelderende toelichting, waarin met name de biografische achtergronden van FN’s eigen student- en hoogleraarschap worden belicht.

*Inmiddels alle zes delen van Paustovski’s Verhaal van een leven ge(her)lezen (zie onder). En wat een leven! Een echte zwerver, niet alleen door Rusland/Sovjet Unie, maar ook door vele andere landen en gebieden in het Midden-Oosten, Azië en Europa. Soms als zeeman, soms als journalist. Ondertussen schreef hij aan zijn verhalen en romans. Meestal bezat hij niet meer dan zijn kleren en manuscripten en sliep hij op de meest onmogelijke en soms gevaarlijke plekken.
Ik ben nu begonnen aan het herlezen van zijn literaire herinneringen, getiteld De Gouden Roos. Hierin komt zo’n beetje iedere auteur die ertoe deed in de Russische 20e eeuwse literatuur aan bod en bovendien beschrijft KP hoe zijn eigen werken tot stand kwamen.

De zes delen van Verhaal van een leven

*Van Pieter Waterdrinker las ik eerder enkele romans, die veelal in en rond Rusland spelen. Nu ben ik bezig, en op de helft, van zijn vuistdikke schelmenroman De rat van Amsterdam (2020/2022). Het fantastische en opnieuw virtuoos vertelde verhaal van Ruben Katz, met zijn vader en moeder van Riga naar Nederland verhuisd, die zich gaandeweg ontwikkelt tot een ware ‘rat’: een oplichter van formaat. PW weeft verschillende verhaallijnen, waaronder Katz’ biografie, slim dooreen, zodat je voortdurend bij de les blijft. Leuke uitdrukkingen, zoals ‘het bloembollenkoninkrijk aan de zee’ (= Nederland…) en ironische beschrijvingen van het politieke en maatschappelijke leven in ons land, afgewisseld met sappige seksscènes, geven veel vaart aan het verhaal. De andere helft nog te gaan, waarin allerlei dramatisch schijnt te gebeuren (PW is erg goed in het oproepen van/vooruitkijken naar spanning). (Dat ‘dramatische’ blijkt een behoorlijk open einde te hebben….)

*Een van mijn favoriete auteurs is Konstantin Paustovski (1892-1968). Hij schreef een aantal romans, honderden verhalen én het Verhaal van een leven in 6 delen (7 als je de literaire herinneringen, De Gouden Roos, meetelt). Deze verhalen bestrijken een flink deel van de 20e eeuw, incl. de Russische revolutie(s) en twee wereldoorlogen. Hij werd geboren in Moskou, maar bracht zijn jeugd door in wat nu Oekraïne is… maar dankzij zijn familie die deels uit Rusland, deels uit Polen kwam, had hij al snel een internationale visie. Als kind was hij niet erg gelukkig, met zijn oma had hij nog de beste verstandhouding. Hij zat op het gymnasium in Kiev, ging daar tijdelijk af vanwege de scheiding van zijn ouders, kwam weer terug, deed examen en ging daarna studeren. Ondertussen had hij kennisgemaakt met het Russische landschap en de natuur, waarvan hij ongeëvenaarde beschrijvingen geeft. Je hoort, ziet, proeft, voelt Rusland. Hij is altijd een onrustige reiziger gebleven. Deel 1 heb ik nu weer herlezen. In deel 2 gaat KP als hospik mee, de gevechten van de Eerste Wereldoorlog in; in deel 3 volgt de Russische revolutie; de beschrijvingen daarvan behoren tot de meest desolate literatuur over dit onderwerp.

*Met Wij nihilisten (2021) schreef filosoof Hans Schnitzler een stevig pamflet tegen de dataïsering en platformisering van ons leven. Inhoudelijke beschouwingen wisselt hij af met dystopische toekomstvisoenen, waarin we als menselijke soort totaal overheerst worden door de genoemde verschijnselen. Wat we daaraan kunnen doen, maakt echter niet zo’n heel sterke indruk: het beoefenen van levenskunst en het verkennen van positieve vrijheid, een nogal psychologisch getinte oplossing voor een megagroot politiek en economisch probleem. Toch een essay dat aanzet tot nadenken, ook over eigen mediagebruik.

*Een bijzonder boek is De klank van de heilstaat (2021) van Ruslandkenner en -journalist Michel Krielaars. Het beschrijft in een aantal afzonderlijk te lezen hoofdstukken de levens van, deels wereldberoemde, Russische componisten en uitvoerend musici, tijdens het bewind van Stalin. Prokofjev, Chatsatoerijan, Vainberg en anderen en natuurlijk ook Sjostakovitsj komen aan bod, en het is nog steeds huiveringwekkend om te lezen hoe deze artiesten en intellectuelen aan de ene kant hun leven niet veilig waren, onder voortdurende dreiging van deportatie of de doodstraf en tegelijk door Stalins regime, en soms zelfs door hem persoonlijk, werden ingezet om de communistische heilsboodschap te helpen vertolken en verspreiden. Krielaars baseert zich op biografieën en documenten en ook op gesprekken, zowel met mensen in Rusland als in Nederland, vaak musici die op een gegeven moment uitweken naar Amsterdam. Door deze combinatie van bronnen, die elkaar soms tegenspreken of vragen onbeantwoord laten, is het een levendig en toegankelijk boek, ondanks de zware thematiek. Krielaars geeft afgewogen oordelen, er is geen sprake van zwart of wit.

*Ondertussen ook andere literatuur aan het lezen. Van de Franse filosoof Maurice Merleau-Ponty (1908-1961) las ik vertaalde radiolezingen uit 1948, onder de titel De wereld waarnemen (Ned. vert. 2003). Een mooie introductie in fenomenologisch denken over de wereld.

*Van Joshua Foer herlas ik diens Het geheugenpaleis (or. 2011), een geweldig verslag, wetenschappelijk en filosofisch onderbouwd, van zijn (geslaagde) poging om geheugenkampioen in de VS te worden.

*Van de beroemde Russische schrijver Nikolaj Gogol (1809-1852) herlees ik de prachtige Petersburgse vertellingen. Een bundel verhalen (en één dagboek, namelijk “van een krankzinnige”) in Sint-Petersburg spelend, rondom kunstenaars, ambtenaren en de aristocratie. Ongeëvenaard in dit genre.

*Mijn nieuwe leesavontuur gaat me een tijdje (1340 pagina’s) zoet houden: het boek Jozef en zijn broers van de Duitse schrijver Thomas Mann. Ik ben tot circa p. 250 gekomen… toen was ik er klaar mee…

*Als eerste boek van 2022 las ik De tirannie van verdienste, uit 2020, van de Amerikaanse politieke wetenschapper Michael Sandel. Van hem las ik eerder Niet alles is te koop. Verdienste is een scherp boek: het ontrafelt de opkomst en populariteit van het populisme die Sandel vooral toeschrijft aan het gebrek aan waardering en erkenning van de (hoger opgeleide) elites voor de (lager opgeleide) arbeiders- en middenklassen en het werk (Sandel spreekt over arbeid) dat mensen doen. Aan de hand van veel voorbeelden en cijfers laat hij zien hoe in zowel de VS, als in Europa als in China een tirannie van verdienste – een meritocratie – is ontstaan. Hierin worden successen, vaak ten onrechte, toegeschreven aan persoonlijke prestaties en mislukkingen, even onterecht, aan individueel falen. De voortdurende opwaartse mobiliteitsdruk heeft grote, negatieve gevolgen voor hele bevolkingsdelen, dus op grote schaal, maar ook op individueel niveau: cijfers wereldwijd van depressies, suïcides, middelengebruik enz. laten dit zien: velen voelen zich niet erkend en daarmee overbodig. Dat is, volgens Sandel, op den duur niet houdbaar in een democratie. Een goed, degelijk onderbouwd betoog om weer bruggen te bouwen enerzijds, en meer erkenning te geven aan het belang van toeval, geluk en dankbaarheid in het leven.

*Volgers van deze pagina weten wel dat Paul Theroux tot mijn absoluut favoriete schrijvers behoort, tot ver onderaan deze pagina kun je besprekingen van zijn werk lezen. Ik ben hem nu aan het herlezen en nam de bundel met drie novelles uit 2007 ter hand: The Elephanta Suite. Ze spelen alle drie in India en hebben steeds verschillende hoofdpersonen: een bemiddeld echtpaar dat in de Elephanta Suite van het Taj Hotel verblijft; een zakenman die valt voor de verleidingen van het nachtleven en een jonge vrouw uit de VS die op een spirituele zoektocht is en in de ashram van Sai Baba terechtkomt. Het echtpaar kan buitenechtelijke verleidingen niet weerstaan, maar vervolgens keert alles zich tegen hen; ook de zakenman maakt kennis met een cultuur die hij niet echt doorgrondt; de jonge vrouw overkomt iets ergs, en ze neemt op niet al te subtiele wijze wraak. In alle drie de verhalen botsen westerse en oosterse/Aziatische cultuur op elkaar. Een voortdurende onderhuidse spanning houdt de verhalen gaande, evenals de, soms vervreemdende, dialogen. IJzersterk.

*Van Kees ’t Hart (geboren in 1944) las ik een aantal romans, waaronder Hotel Vertigo, De keizer en de astroloog, Ter navolging en Teatro Olimpico. Een auteur met een heel eigen toon die me erg bevalt, soms ironisch, soms heel persoonlijk. Die twee komen erg mooi tot uiting in zijn nieuwste boek, geen roman, maar zoals hij het zelf noemt “verhalen en ontboezemingen”: Victorien, ik hou van je (2021). In het titelverhaal, maar ook in andere verhalen probeert ’t Hart delen van zijn jeugd, kinder- en jongemannentijd te reconstrueren, tastend en dwalend in zijn soms falende geheugen. Heerlijk ook, de (gefingeerde? ik denk het wel, maar je weet ’t bij ’t Hart nooit…) brieven van de auteur aan een promovenda (kennelijk door haar geëntameerd, haar brieven staan er niet in) die lichtelijk uit de hand loopt (althans zo blijkt uit zijn brieven). Het hoogtepunt van de bundel is voor mij “De lezing”, de (gefingeerde?) voorbereiding van een lezing over taal en auteurschap waarin zo ongeveer de hele westerse filosofie van de 20e eeuw voorbijkomt, aan de hand van wat hij in de kast heeft staan. Heel erg “tongue in cheek”. En wie schetst mijn verbazing als daar ineens, op p. 128, Cornelis Verhoeven opduikt! ’t Hart schrijft heel waarderend over hem, maar ziet tegelijk, met een woord dat veel voorkomt in dit hoofdstuk, dat deze denker wel erg “achterhaald” is (net als Heidegger… en nog heel wat filosofen)! Een heerlijke pastiche dus en wat leuk dat de filosoof met wie ik me op dit moment zo diep bezighoud hier naar voren komt. Dank aan Kees ’t Hart!

*Onder redactie van Robert van Putten verscheen bij het Thijmgenootschap de bundel De jacht naar rust. Het tegoed van het christendom (2021). Een interessante bundel beschouwingen over denkers over de (on)rust, zoals Augustinus, Meister Eckhart en Kierkegaard; over mogelijke bronnen van vertraging in het politieke en maatschappelijke leven en ten slotte over hoe we rust kunnen vinden (creëren?), ook in het actieve leven. Ik ben er met plezier ingedoken, ook al omdat in het werk van Verhoeven ook veel bespiegelingen staan over dit thema. En het was aardig om in een van de bijdragen van Van Putten een referentie te vinden naar mijn boek Opvoeding en onderwijs tussen geduld en ongeduld uit 2019.

*Op 22 december 2021 is het 50 jaar geleden dat schrijver Godfried Bomans overleed. Ik herinner me schok die door Nederland ging nog heel goed, ook al omdat we thuis zo’n beetje alles van hem hadden. In bepaald opzicht is hij een van de beste Nederlandse schrijvers van de 20e eeuw, maar het is ook duidelijk dat hij een ‘persona’ is geworden als tv-persoonlijkheid dat ten koste is gegaan van zijn naam als auteur. Toch, hij liet een aantal prachtige boeken na, die ik als kind al las, zijn Sprookjes bijvoorbeeld. Nu las ik de kolderieke Avonturen van Pa Pinkelman en het vervolg De avonturen van Tante Pollewop, aanvankelijk als feuilleton verschenen vanaf november 1945 in de Volkskrant en vanaf 1952 in boek, en in 1964 trouwens verfilmd voor televisie. Onzinnige humor, maar soms met een serieuze ondertoon. De politiek wordt stelselmatig op de hak genomen.

*Van de Amerikaanse schrijver Paul Theroux (*1941) heb ik op een enkel ding na alles verzameld en gelezen. Hij is, mag ik wel zeggen, een van mijn favoriete schrijvers, zowel waar het zijn romans en verhalen betreft als zijn (wereldberoemde) reisreportages. Zie onder voor heel wat besprekingen. Ik herlees nu verschillende boeken, namelijk My Other Life, en My Secret History. In beide fabuleert hij er lustig op los, het zijn een soort alternatieve of fictieve autobiografieën, met werkelijk gebeurtenissen als kern. Ik las ze nu voor de derde keer, maar nog steeds schrijf ik erbij: ‘Geweldig!’

*Om mijn leeswerk van en over Cornelis Verhoeven heen (zie https://www.joopberding.com/Verhoeven) lees ik heel andere boeken die soms toch grote raakvlakken hiermee hebben. Neem bijvoorbeeld de vraag: hoe reageer je op een kunstwerk? Verhoeven schrijft daar iets over, namelijk dat je in sprakeloze verwondering voor een schilderij kunt staan (of een aria horen, of …). Maar er zijn ook zeker andere reacties mogelijk. Die vond ik in het prachtig geïllustreerde boek van Antoon Erftemeijer (2016): Kunst is om te huilen. Heftige emoties bij het kijken naar kunst. Behalve sprakeloze stilte is er ook woede, vervoering, walging, vrolijkheid en zo nog e.e.a. Anders dan je zou denken zijn dit geen moderne reacties: ze waren er al in de antieke oudheid. In het boek staan honderden anekdotes, met de kunstwerken waar ze over gaan. Rembrandt, Van Gogh, Jeroen Bosch, allemaal vielen ze ten prooi aan negatieve, woedende reacties. Tot er een keer kwam, en ze werden gezien zoals we ze nu zien: grote kunstenaars en hun -werken.

*Een ander boek om Verhoeven heen gaat over tijd: van Rüdiger Safranski, Duits filosoof en historicus (en begenadigd biograaf van o.a. Heidegger) las ik Tijd. Hoe tijd en mens elkaar beïnvloeden (2014/2016). Prachtig geschreven, met hoofdstukken over verveling, tijd om te beginnen (natuurlijk over Arendt!), zorg, geëxploiteerde tijd en eeuwigheid. Zo’n beetje de hele westerse filosofie(geschiedenis) komt voorbij.

*In mijn boek over Verhoeven ga ik nogal wat aandacht besteden aan stilte als voorwaarde voor wat ik noem een ‘diepe praktijk’. In Verhoevens werk zijn daar heel wat aanknopingspunten voor. Hieromheen las ik van de Vlaamse filosoof Antoon Van den Braembussche het boek De stilte en het onuitsprekelijke (2016/2019). Een verkenning van stilte in zowel westerse als oosterse filosofie en de dwarsverbanden en overeenkomsten (en verschillen) daartussen. Bovendien aandacht voor muziek, architectuur en poëzie. Al in de oudheid was stilte een thema en dat duurt tot op de dag van vandaag voort.

*Van de Amerikaanse auteur Paul Theroux (*1941) heb ik vrijwel alles (en gelezen). Een van mijn absoluut-favoriete auteurs, zowel zijn romans en verhalen als reisboeken en essays. Voor besprekingen van zijn werk: zie hieronder. Ik herlees nu zijn My Other Life, uit 1996. Een fictionele autobiografie waarin hij zijn (schrijvers)leven navertelt. De grenzen tussen feit en fictie worden op het scherpst van de snede verkend. Ik las het boek in 2001 en in 2016 en herlezing is opnieuw zeer lonend.

*Inmiddels verder met mijn zesde Simsion-boek, uit 2016: Het beste van Adam Sharp. Net als de Rosie-boeken en de wandelboeken, zie onder, draait het om relaties, ingewikkelde schuldgevoelens en niet-vervulde verlangens. In dit geval om Adam met wie, na 20 jaar, zijn kortstondige vlam Angelina, weer contact opneemt. Een deels komisch, deels dramatisch verhaal ontwikkelt. Wat erg leuk is, is dat popsongs van allerlei slag een belangrijke rol spelen, Adam speelt piano en zingt verdienstelijk, naast zijn werk als consultant en Angelina zingt naast haar acteerwerk. (Later wordt zij advocaat.) Halverwege nu. Ontspannende lectuur, maar toch ook wel thema’s om over na te denken.

*En, zie onder, dat deel 2 heb ik nu ook gelezen, vers van de pers: Roadtrip (2021). Met deels dezelfde hoofdpersonen die weer bij elkaar komen, nu om vanuit Vézelay en Cluny naar Rome te lopen: de Franciscus-route. En het is opnieuw goed geschreven. Kern van het verhaal is nu dat Zoë met haar vriendin-van-lang-geleden Camille naar Rome gaat lopen, vooral voor Camille omdat deze boete wil doen voor een grote zonde: een abortus. Dit speelde 20 jaar geleden en het was Zoë die, ervan overtuigd dat dit het beste was voor Camille, haar naar de kliniek had gebracht. Maar het blijkt allemaal nog ingewikkelder te liggen, in de relaties. Het is dus beslist geen wandelboek maar zo nu en dan behoorlijk dramatisch, en over ‘diepe’ problemen. Zeer de moeite waard, ondanks hier en daar wat toevalligheden (door de auteurs handig ingeplugd).

*Van Graeme Simsion las en herlas ik de succesvolle “Rosie”-trilogie, zie onder. Nu las ik een heel ander boek, geschreven door hem en zijn vrouw Anne Buist: Camino (2018). Het gefictionaliseerde verhaal van twee hoofdpersonen, Zoë en Martin + heel wat bij figuren die vanaf Cluny in Frankrijk naar Santiago de Compostella lopen (de Camino). Erg goed geschreven, mooie innerlijke bespiegelingen en heel levendig, dankzij de landschappen, ontmoetingen enz. Heerlijke lectuur. En ik zag dat er inmiddels een deel 2 is verschenen!

*Van John le Carré heb ik vrijwel alles (gelezen). Alles bij elkaar een buitengewoon oeuvre, uniek en maatgevend in het genre (de spionagethriller). Le Carré overleed in 2020. Van zijn laatst verschenen boek, Spion buiten dienst, was ik niet zo gecharmeerd, ik vond het nogal slappe kost, met weinig intrige en ongeloofwaardige karakters en gebeurtenissen. Nu las ik het postuum gepubliceerde Silverview (2021). Dit dateert van direct na Een broze waarheid uit 2013, maar JLC heeft het in een la gestopt waar het door zijn jongste zoon nu is uit gehaald. Helaas lijdt ook dit boek aan oppervlakkigheid. De plot bestaat uit een terugblik op eerdere gebeurtenissen binnen de spionagedienst en daaromheen vinden veel dialogen plaats. Deze zijn overigens zoals vaker bij JLC messcherp. Maar het hele idee, het oprakelen van het verleden, komt om de een of andere reden niet echt uit de verf. Bovendien is, net als in Spion buiten dienst, er sprake van een zo grote naïveteit van de kant van een van de hoofdpersonen, de jonge Julian die afscheid neemt van “the City” en in een dorpje een boekhandeltje begint, waar dan de andere hoofdpersoon Edward, een spion, komt binnenlopen om wat te vragen enz., dat het ongeloofwaardig wordt. Al heel snel vervult Julian opdrachten – wil je deze brief even naar Londen brengen, naar een zekere Mary? – Ja hoor…. Waar de plot in eerder werk van JLC, denk al aan zijn eerste boeken, vaak ijzersterk was, is dat in zijn laatste helaas weggeëbd. Een avondje plezierig lezen, meer niet.

*De naam van de Oostenrijkse auteur Hermann Broch (1886-1951) kende ik alleen uit het intellectuele netwerk van Hannah Arendt. In haar bundel Men in Dark Times uit 1968 wijdt ze een beschouwing aan hem en zijn werk. Bovendien onderhielden ze van 1946 tot 1951 een correspondentie. Van Broch las ik nu het derde deel van zijn Slaapwandelaar-trilogie: Huguenau of de zakelijkheid uit 1931-32 (Nl vertaling 1988). Het verhaal van de scharrelaar, deserteur (in ’14-’18) en oplichter Walter Haguenau. Deze slaagt erin na zijn desertie in een of ander stadje onder valse voorwendsels een uitgeverijtje op te kopen. Ook weet hij zich in te likken bij de plaatselijke notabelen. Zijn houding en werkwijze roepen veel weerstand op, o.a. bij de plaatselijke commandant, de majoor. Tijdens oproer in november 1918, na het einde van de Eerste wereldoorlog, komt het tot een gewelddadige ontknoping. Dit beknopt weergegeven verhaal wordt gelardeerd met gedichten, zelfbespiegelingen en een flink stuk filosofie en cultuuranalyse (waarvan niet alles even boeiend is, maar wel getuigt van belezenheid). Meeslepende lectuur rondom een niet al te sympathieke hoofdpersoon (voorzichtig uitgedrukt). Misschien dat ik deel 1 en 2 ook eens ga lezen.

*Een van de beroemdste reisboeken van de 20e eeuw is De weg naar Oxiana van de Engelse auteur en reiziger Robert Byron, uit 1933-1934. Een titel/auteur die ik al vaak ben tegengekomen, o.a. bij Bruce Chatwin en Paul Theroux. Ik lees de vertaling uit 2007. Hij doet verslag van een reis die je nu waarschijnlijk niet kunt maken: vanuit Jeruzalem, via Syrië naar Afghanistan. Prachtige beschrijvingen van landschappen, steden en dorpen en personen. Ongelooflijk hoe enorme afstanden per truck, bus of aftandse taxi werden afgelegd. Chatwin noemt dit boek een ‘heilige tekst’. Ik kan me dat, na zo’n 100 pagina’s lezen, wel voorstellen. Heerlijk.

*Van de Nederlandse auteur Arthur Japin las ik enkele boeken, geen recente. Nu las ik toch diens Mrs. Degas uit 2020. Het verhaal over de wereldberoemde Franse schilder Edgar Degas en diens twee broers die het in de VS hadden ‘gemaakt’. De ‘Mrs. ‘ uit de titel is de vrouw van zijn broer, maar op wie Edgar heimelijk verliefd was. Het boek speelt deels tegen het einde van Edgars leven, wanneer hij noodgedwongen moet verhuizen. Een jonge vrouw komt hem helpen, maar met welk motief en wie is zij eigenlijk? (Dat wordt al snel duidelijk.) Het boek is vlot geschreven, goed gedocumenteerd (het doek dat E.D. maakte van het handelskantoor van zijn broers wordt heel goed beschreven, evenals andere werken). De dialogen zijn zo nu en dan wat onbeholpen, op een manier dat je denkt, zó praten mensen toch niet echt..? Tussen Degas en de jongedame knettert het in de gesprekken, dat is heel god gedaan. Al met al een onderhoudend boek.

*Zoals hieronder veelvuldig te lezen valt, ben ik een enorme fan van Philip Kerr, overleden in maart 2018. Zijn uitgeverij, Quercus, geeft een aantal van zijn boeken nu uit in een nieuw jasje (in de stijl van Kerrs superserie over Bernie Gunther). Nu las ik diens Prayer uit 2013, nieuwe ed. 2021. Eigenlijk voor het eerst ben ik niet helemaal overtuigd. Het idee is geweldig: kan men iemand doden door voor diens dood te bidden? Dat is wat er aan de hand lijkt te zijn met een stuk of wat wetenschappers die zich anti-godsdienstig hebben uitgesproken. FBI-detective Gil Martins, zelf katholiek, maar niet kerks en neigend naar agnosticisme, onderzoekt het. Dat brengt hem o.a. in contact met een sekte waarvan de voorganger inderdaad achter deze merkwaardige moorden lijkt te zitten. Ondertussen valt zijn huwelijk uit elkaar, omdat hij , i.t.t. zijn vrouw, grote geloofstwijfel heeft. Het verhaal heeft helaas vele losse eindjes die niet allemaal worden afgehaakt. Zo is onduidelijk hoe het moorden nu echt in zijn werk ging, wie uiteindelijk de dader is, hoe het komt dat sommige mensen opduiken in het verhaal, maar verder geen betekenis hebben enz. Misschien moet ik het nog maar ‘ns een keer lezen…

*Soms koop ik een boek en lees ik het meteen. Soms koop ik een boek en laat ik het een tijdje liggen. Dat laatste, een tijdje, is het geval met het boek dat ik nu aan het lezen ben: de vuistdikke (599 pp) roman Peter Doyle van de mij verder onbekende schrijver John Vernon (die blijkens de flaptekst nog meer heeft geschreven, maar niet op Engelse wikipedia voorkomt…). Dit boek kocht ik op de boekenmarkt op het Lange Voorhout in Den Haag op 23 juli 1998, zette het in de kast voor later… en daar haalde ik het deze week uit. Het is de moeite waard: het verhaal van relikwieën van Napoleon waar veel mensen achteraan zitten, tot in de VS aan toe, vermengd met de denkbeeldige correspondentie tussen de dichters Walt Whitman en Emily Dickinson. Whitman is bevriend met het titelpersonage. Peter blijkt uiteindelijk Peggy te zijn… In de confrontaties tussen de almaar naar het westen trekkende settlers en de oorspronkelijke inheemse stammen vloeit veel bloed. Ook tussen de figuren die allemaal achter Napoleon aan zitten, is dat het geval. Het is deels historische, deels schelmenroman en deels fantasierijke onzin. Uiteindelijk ben ik toch niet helemaal tevreden, het boek is gewoonweg te dik, vooral vanwege eindeloze beschrijvingen van landschappen. Vernon kan overigens wel schrijven, in levendige, bloemrijke taal, zoals dat dan heet, en heeft een enorme fantasie, maar hier en daar is het too much.

*Van de Duits-Joodse auteur Joseph Roth (1894-1939) had ik al wel eens gehoord, maar nog niets gelezen. Nu vond ik in de kringloopwinkel de Nederlandse vertaling van zijn debuutroman Vlucht zonder einde uit 1927, met een inleiding door Arnon Grunberg. Het is het verhaal van Franz Tulda, en diens avonturen als soldaat, bohemien en vrouwenversierder na de Eerste Wereldoorlog. In een sterk ironische stijl worden de wederwaardigheden van Tulda verteld, met prachtig rake observaties over mensen en situaties, in 34 korte hoofdstukken. 1,5 hoofdstuk is in dagboekvorm geschreven en er is ook nog een brief van T aan Roth. Kortom, het zal wel behoorlijk autobiografisch zijn. Het zwerven door zo’n beetje is dat in elk geval, want dat deed Roth aan het eind van zijn leven. en hij stierf verarmd in Parijs. Zeker voor een debuutroman is het een sterk werk, vol met diepzinnige overpeinzingen.

*Ik lees weinig actuele literatuur (fictie), zie onder, maar nu nam ik toch een recent boek ter hand: De Saamhorigheidsgroep van auteur Merijn de Boer (geb. 1982), 1e druk 2020. Het verhaal van een vriendengroep met als hoofdfiguur de diplomaat, later ambassadeur in o.a. de VS, Bernhard Wekman. Het verhaal speelt zich in vier delen af, New York 2018, Haarlem e.o., begin jaren 80, Jeruzalem 1984 en afsluitend New York 2019. Het Haarlem-deel is het langst en gaat over de genoemde groep. Het zijn idealisten, vooral waar het de Derde Wereld betreft; deels ‘bohemiens’, deels mensen met baantjes en/of (goede) banen. Eén vriend woont zo klein behuisd dat hij om 5 uur ’s ochtends opstaat om op de wc aan zijn proefschrift te werken, een tamelijk hilarische vondst. Er wordt eens in de maand strak vergaderd over ‘het goede doel’, altijd ver weg, voorafgegaan door een knuffelsessie. Wanneer Bernard via een vriend bij de groep komt, raakt hij direct verliefd op Liza. Die probeert zwanger te worden van haar man Tristan, maar dat lukt niet. Met Tristans goedvinden lukt het met Bernard wel, en Liza en Tristan erkennen het kind. Zij het dat Tristan een vlammende haat jegens Bernhard koestert. Dit komt tot ontploffing in het Jeruzalem-deel. Een aantal figuren is zeer raak getroffen door de auteur, het hele boek is sowieso beeldend/filmisch van opzet. Je ziet de personages zó voor je. Soms zijn de scenes en dialogen wat vlak, soms zijn ze heel sterk, deels door het gebruik van ironie. Of juist opgebouwde spanning die meer een anticlimax dan een climax krijgt. Als geheel erg geslaagd, een mooi tijdsbeeld, rake personages. En Jeruzalem ziet er nu nog hetzelfde uit als in 1984, zeker in de oude stad.

*Op mijn pagina over Virginia Woolf en andere ‘Bloomsberries’ houd ik sinds een aantal jaren een afzonderlijk leesdossier bij (zie https://joopberding.com/woolf/). Het afgelopen jaar heb ik wat minder op dit gebied gelezen, vanwege schrijfwerkzaamheden, maar ook omdat er relatief weinig nieuws verschijnt. (Nieuw in de zin dat het mij iets nieuws te bieden heeft.) Tot mijn verrassing vond ik laatst in zo’n boekenkastje op straat (Little Free Library) de twee delen van de Nederlandse vertaling van de brieven van Virginia aan haar vriendin (en geliefde) Vita Sackville-West (voor veel info over haar zie de al genoemde Woolf-pagina). Titel: Ezeltje West, een van de aanspreektitels van VW voor VS-W. De vertaling (overigens met vreemde spelfouten, vooral in de voetnoten) is van Han van der Vegt (1996). Alle brieven zijn genomen uit de in zes delen uitgegeven Letters van VW (plus 4 die afzonderlijk in 1992 werden teruggevonden). Het zijn heerlijke brieven, vol liefde, spot, af- en aanhankelijkheid, en één keer échte boosheid: VS-W had VW verweten dat deze feiten had verdraaid in haar pamflet ‘Three Guineas’, zonder dit toe te lichten. VW weigerde de nieuwe dichtbundel van VS-W te lezen, tot dit was opgehelderd.

Omdat ik nu hier toch weer ingedoken was, vervolgde ik met de (niet in het Nederlands vertaalde) Letters de andere kant op, van Vita aan Virginia dus. Alhoewel daar ook pareltjes onder zijn, is VW op alle fronten de betere brievenschrijfster. Overigens bleven in beider brieven, hoe openhartig ze soms waren, essentiële zaken toch onbeschreven.

En aansluitend lees ik nu de soms spannende correspondentie van Vita met haar man, de diplomaat, journalist, parlementariër en schrijver Harold Nicolson: Vita and Harold. The Letters … 1910-1962. Spannend omdat al snel na hun huwelijk, op 1 oktober 1913, bleek dat ze allebei de verleidingen van buitenhuwelijkse, zowel hetero- als homoseksuele relaties niet konden weerstaan, sterker nog: actief aangingen. Na de geboorte van hun twee zoons, Ben en Nigel, besloten ze dit te ‘formaliseren’. Vooral ten tijde van de stormachtige relatie van Vita met Violet Trefusis, in 1918-1920, stormt het ook in de brieven. Ondanks dat Vita veel voor Harold verborgen hield, en andersom, gaven ze beiden blijk van een onwankelbare liefde voor elkaar, een (h)echte vriendschap die draaide om literatuur, reizen, tuinieren en ‘parties’. Het is een van de meest bijzondere relaties van de (literaire) 20e eeuw die pas in 1973 werd onthuld in het door zoon Nigel geredigeerde Portrait of a Marriage. Veel meer hierover kun je lezen op mijn Woolf-pagina (zie https://joopberding.com/woolf/).

Nu ik de smaak te pakken heb, herlees ik de in drie delen uitgegeven Diaries and Letters, 1930-1964 van Harold Nicolson, ook deze geredigeerd en van informatieve voetnoten voorzien door diens zoon Nigel. Hij hield eerder een dagboek bij, o.a. tijdens zijn werk op de conferentie van Versailles in 1919 (en werkte dit om tot een van zijn bekendste boeken, Peacemaking) en pakt in 1930 de draad weer op. HN kende ‘iedereen’: in de politiek, de journalistiek en de literaire wereld. Zijn dagboeken en brieven, waarvan maar een heel klein deel in deze drie boeken staat, lezen als een staalkaart van de politieke, intellectuele en culturele netwerken van die tijd, niet alleen in Europa maar ook (ver) daarbuiten. Heerlijke lectuur.

*Van Louise O. Fresco, Nederlandse wetenschapper en schrijfster, las ik tot nu toe alleen haar roman De utopisten uit 2007. Nu las ik haar recente (2018) De idealisten en was behoorlijk onder de indruk. Het (dikke) boek (352 pp) speelt in een niet nader genoemd land in Afrika, op een kleine missiepost waar de arts Benjamin Marcus probeert te redden wat er te redden valt. Eén jongen, Ndidi, heeft hij in elk geval het leven gered, al moet deze verder gehandicapt, o.a. bijna blind, door dat leven gaan. Het verhaal speelt zich af op één à anderhalve dag waarin er grote veranderingen plaats vinden. Deze hebben te maken met verder niet ingevulde politieke en militaire krachtsverhoudingen in het land en zijn buurlanden. De inhoud wordt gevormd door veel interne monologen, flashbacks en indringende verhalen van en over de hoofdpersonen. Wat drijft mij om juist hier arts te zijn en te blijven, vraagt Marcus zich het hele boek door af. Alhoewel de gedachtespinsels soms iets te lang zijn uitgeschreven, is het boek als geheel een bijzonder krachtige en gebalanceerde tekst, die zich beweegt in een wereld vol spanningen en tegenstellingen. Heel bijzonder.

*Douwe Draaisma, de Groningse hoogleraar geschiedenis van de psychologie, is auteur van een aantal succesvolle boeken: Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt en Vergeetboek. Nu las ik van hem De dromenwever uit 2013. Een boek waarin de geschiedenis van het dromen en het onderzoek naar dromen tamelijk uitputtend aan de orde komt. Verschillende typen dromen zoals de examendroom, de vliegroom, de naaktdroom en de nachtmerrie passeren de revue, steeds met inkijkjes in droomjournaals en met data uit (soms grootschalig) wetenschappelijk onderzoek. Deze combi maakt het levendig lezen. Veel aandacht voor Freud (diens Traumdeutung is uit november 1899) en Frederik van Eeden die vanaf zijn 15e zijn dromen noteerde. Wat ontbreekt is het onderwerp van het (de) dromen van kinderen. Is daar onderzoek naar gedaan?

*Van Yann Martel las ik, naast het beroemde Leven van Pi, met veel waardering nog enkele romans, zie onder. Nu las ik een roman van hem uit 2010, Beatrice en Vergilius. Het is door de gelaagde thematiek en vorm een intrigerend boek. Een succesvol schrijver, Henry, dient een concept in voor een nieuw boek, dat handelt over de vraag hoe om te gaan met (de erfenis van) de Holocaust. Hij wil er een ‘flipover’-boek van maken, de ene helft een roman, de andere een essay. Het idee wordt neergesabeld door zijn uitgever. Niet lang daarna komt Henry in contact met een taxidermist, ook Henry geheten, die hem allerlei toneelteksten voorlegt, met als hoofdpersonen Beatrice en Vergilius, maar dan als ezel en brulaap. Er ontvouwt zich een steeds meer vervreemdend verhaal, waarin precies de thematiek die schrijver Henry voor ogen stond naar voren komt. Het einde is ronduit schokkend. Knap geconstrueerd en meeslepend. De zo nu en dan absurdistische toneelteksten doen denken aan Beckett.

*Van de beroemde Amerikaanse schrijfster Mary McCarthy (1912-1989) las ik tot nu toe alleen enkele essays, die ze schreef over het werk van haar vriendin Hannah Arendt (onder andere een verdediging van Arendts geruchtmakende boek Eichmann in Jeruzalem uit 1963). Nu las ik haar memoires uit 1957: Herinneringen aan mijn roomse jeugd (Nl. 1966/1979). Na de dood van haar ouders op jonge leeftijd werden Mary en haar drie jongere broertjes eerst ondergebracht bij pleegouders die hen mishandelden en voor het overige zeer slecht behandelden. Daarna ging Mary op een katholieke kostschool en leefde ze een tijd bij haar grootouders. Ze vertelt indringend over de katholieke opvoeding die ze kreeg, over haar leraren en over zowel haar grootmoeder als grootvader. Na elk hoofdstuk reflecteert ze daarop, ook vanuit de vraag: wat was ‘echt’, wat is ‘verzonnen’? Ze erkent dat ze gebeurtenissen heeft ‘bewerkt’ om er een ‘verhaal’ van te maken. Fascinerende literatuur, deels over een wereld die helemaal voorbij is.

*Na deze pil nam ik een iets dunner boekje tot me: van Marente de Moor: Petersburgse vertellingen, or. uit 1999, bijgewerkt 2016. Tamelijk hilarische verhalen (verhaaltjes van 1,5 à 2 pagina’s, oorspronkelijk columns in De Groene) over haar tijd als journalist in Rusland. Alle clichés van het Russische leven komen voorbij (clichés maar ze zijn waar…), zoals ik zelf ook heb meegemaakt in Sint-Petersburg, bijvoorbeeld dat de radiatoren van de cv niet door de bewoners zelf te bedienen zijn. Omdat ze staan afgesteld op 30+ graden, zet men de ramen dan maar open. Ook het gesjouw door de sneeuwhopen en -stormen kwam me bekend voor. Heerlijke tongue-in-cheek vertellingen, met soms een serieuze ondertoon (het van de jaren 90 bekende eindeloze wachten voor winkels en postkantoren).

*Ik ben begonnen aan het lezen van het bijna absurd dikke (900 pp) De Jacobsboeken (2014) van de Poolse, met de Nobelprijs voor Literatuur onderscheiden schrijfster Olga Tokarczuk. Het verhaal begint ergens in Oost-Europa in de achttiende eeuw, met het bezoek van een priester aan een rabbijn: hij wil boeken ruilen. Al binnen 20 pagina’s maken we kennis met de meest uiteenlopende figuren, van landlopers tot (would-be) aristocraten. Ik ben zéér benieuwd hoe het verder gaat, nog 800 pagina’s te gaan. (Gelukkig ben ik dol op dikke boeken!)
Uit! Wat een meesterwerk. In feite is het een aangevulde, verzonnen en geromantiseerde hervertelling van de opkomst en heerschappij van Jacob Frank. Deze Jood uit het midden van de achttiende eeuw beschouwde zichzelf als de Messias en verwierf aanhang in Oost-Europa. Onder zijn leiding/inspiratie lieten Joden zich (om)dopen tot christenen en namen christelijke voor- en achternamen aan. Zoals vaker ontspoorde deze aanbiddingscultus (Frank liet zich ‘de Heer’ noemen en organiseerde orgies.) Het boek beschrijft de zwerftocht van Frank en zijn getrouwen door Europa. In Offenbach am Main betrekken ze ten slotte een kasteel en daar overlijdt hij rond 1800. Tokarczuk maakt ontzettend knap gebruik van zeer uiteenlopende bronnen en het boek staat vol met beeldmateriaal uit zowel Joodse als christelijke bronnen.

*Voor een van de (twee) leesclubs waar ik lid van ben, las ik het filosofische boek Waar was ik toen ik er niet was? uit 2018 van psycholoog en filosoof Monica Meijsing. Het is een diepgravende studie, gebaseerd op een eigen ingrijpende ervaring (waar ben je eigenlijk tijdens volledige narcose?), met verkenningen van het denken van uiteenlopende filosofen als Descartes, John Locke, Daniel C. Dennett, Varela en vele anderen. Er komen veel ‘praktijkgevallen’ langs die ons aan het denken zetten over verschijnselen als aan- en afwezigheid, bijvoorbeeld fantoompijn, geheugenverlies enz. De ‘uitkomst’ van het denk- en onderzoeksproces van Meijsing leidt tot een opvatting over intersubjectiviteit die mij, uit heel andere bronnen, vertrouwd voorkomt: je bent en wordt mens (MM zegt: ‘persoon’) als je ingebed bent in een menselijke gemeenschap.

*Van de Amerikaanse sterauteur Paul Auster las ik (nog) lang niet alles, maar de zes boeken die ik las, vond ik goed tot erg goed, zie verderop. Nu heb ik een boek van hem uit 2009 gelezen: Onzichtbaar (Invisible). Zoals altijd bij PA heeft het meerdere lagen. Het eerste in de ik-vorm geschreven hoofdstuk over de belevenissen van een student in 1967 blijkt in hoofdstuk 2 het eerste deel van een roman die hij toestuurde aan een oude vriend. Deze gaat ermee aan de slag en dat leidt weer tot een derde en een vierde deel met steeds een andere verteller en invalshoek. Knappe constructie. Er blijven echter raadsels over. Zo vindt er een moord plaats, maar is deze nu wel of niet echt gebeurd? Wat is ‘echt gebeurd’ eigenlijk? is natuurlijk Austers achterliggende vraag. Alhoewel onderhoudend, vond ik het minder geslaagd dan andere boeken van hem; hier en daar, met name in de erotische scenes, ligt het effectbejag er nogal dik bovenop. Maar een geweldig auteur is het!

*Het werk van Philip Kerr komt hieronder heel veel voor; hij is dan ook een van mijn favoriete auteurs. Na zijn te vroege overlijden op 62-jarige leeftijd, in maart 2018, worden nu successievelijk boeken van buiten de beroemde Bernie Gunther-reeks in een nieuw jasje heruitgegeven. Daarvan las ik er al enkele, zie verderop. Nu bezig met Research, oorspronkelijk uit 2014. Een heerlijke pastiche op het genre van de thriller/detective, spelend in de boeken- en uitgeefwereld, met veel verwijzingen naar boeken en auteurs (en citaten en verhaspelde citaten) en heerlijke dubbele bodems. En als altijd bij Kerr: spitsvondige en bijtende dialogen. Ik ben benieuwd hoe het afloopt (who dunn-it…).

Mijn boeken van Philip Kerr

*Een van mijn absolute ‘helden’ waar het boeken betreft is Paul Theroux. Geboren in 1941 en dit jaar dus 80 geworden, is hij de auteur van meer dan vijftig boeken, waarvan een flink deel, maar zeker niet de meerderheid reisboeken zijn, waaronder heel beroemde, zoals De oude Patagonië-Express en Per trein door China. Meest recent maakte hij een roadtrip langs de Amerikaans-Mexicaanse grens: On the Plain of Snakes, en schreef er een onthutsend boek over: hele regio’s van het zuiden van de VS lijken op regio’s in ‘derde-wereld’-landen in Afrika (waar Theroux ook reizen maakte en over schreef). Het grootste deel van zijn werk bestaat uit romans en verhalenbundels met een sterk psychologische lading en vaak een thriller-achtige, unheimliche sfeer, alsof alles elk moment mis kan gaan (en dat gaat het dan ook op een gegeven moment). Voor veel besprekingen van Theroux’ boeken: zie onder. Ik heb nu zijn nieuwste gelezen, ruim 400 pagina’s: The wave under Waimea (2021), spelend in/op Hawaii, waar Theroux een deel van het jaar woont. En wederom: wat een razendknappe intrige rond de eens beroemde maar nu verlopen surfer Joe Sharkey. Deze veroorzaakt een auto-ongeluk met een fietser, wat tot een complexe zoektocht leidt. Los van dit detective-achtige element, is het vooral het verhaal van een leven: als surfer, als beroemdheid en als mens en wat het nu eigenlijk allemaal voorstelt. PT heeft zich grondig verdiept in het surf’gebeuren’ rond de hele wereld. Bovendien bevat het boek een liefdevol portret van de beroemde Amerikaanse auteur/journalist Hunter S. Thompson, met wie Joe bevriend is. PT schreef al eerder een prachtig essay-portret over Thomspon, opgenomen in de bundel Figures in a landscape (zie onder). Dit boek is ‘mijn’ 50e Theroux! (Hoeveel) zullen er nog volgen ..?

Mijn boeken van Paul Theroux (op een na, een groot fotoboek, dat staat elders)

*Voor de zesde, maar misschien is het de zevende keer lees ik nu één van de grote romans van mijn all-time schrijversheld Saul Bellow: Herzog uit 1964. Het verhaal van een tamelijk neurotische man, met twee mislukte huwelijken achter de rug, maar nog midden in het verwerken, ook financieel, van de gevolgen hiervan. Zijn tweede huwelijk liep op de klippen omdat/nadat zijn beste vriend hem had bedrogen door een relatie met zijn vrouw aan te knopen. Herzog is eenzaam, maar voortdurend in gevecht met zichzelf, met echte of nep-vrienden, advocaten enz. en dat alles in het Amerikaans-Joodse milieu dat in vrijwel alle boeken van Bellow zo dominant aanwezig is. Hij schrijft voortdurend fictieve brieven aan alles en iedereen, wetenschappers, politici, geestelijken enz. Net als vrijwel ieder ander boek heeft Bellow ook in Herzog zijn persoonlijke leven verwerkt: Bellow werd inderdaad door zijn beste vriend bedrogen – hij kwam er ongeveer als laatste achter… Hij nam geweldig literair wraak, het zijn genadeloze portretten. Veel hierover is te vinden in Bellows brieven en in de grootse tweedelige biografie door Leader, zie onder.

Mijn Bellows

*Ik las twee heel verschillende, maar beide licht-vervreemdende boeken. Het eerste, De gave, is van de Chinese auteur Mai Jia (geboren 1964) uit 2002, Ned. vert. 2015. Het is het verhaal van een jongen die uiteindelijk zal uitgroeien tot meester-crypto-analist die in staat is de moeilijkste vijandelijke codes te kraken – maar daar geestelijk helemaal aan onderdoor gaat. Tegelijk is het een familiesage, die meerdere generaties omspant. Het is in een vreemde vorm geschreven, alsof Jia zelf aan het woord is om het verhaal te vertellen. Vanuit chronologisch oogpunt gezien is het een ratje toe. Wat ook bijdraagt aan de geheimzinnigheid is dat nooit duidelijk wat die te kraken/gekraakte codes nu precies zijn; ze worden alleen aangeduid als PAARS en ZWART. Ook blijft onduidelijk wie de ‘vijand’ is, het is ‘land X’. Als who-dunnit wat onbevredigend, maar als coming of age-verhaal behoorlijk geslaagd.

*Daarna las ik een uit losse verhalen bestaande roman die niet veel meer is dan een aaneenschakeling van (bad) trips, alcohol- en andere orgies. Het boek is genoemd naar een van de verhalen: Yoga voor mensen die te beroerd zijn om eraan te doen (2003/1014) van de Engelse auteur/journalist Geoff Dyer. Het is eigenlijk over de hele wereld, incl. Amsterdam, in ieder stadje een ander schatje dat de rode draad vormt. Plus de toenemende depressiviteit van de auteur. Heel soms staan er mooie, puntige beschouwingen over het leven en de wereld, tijd en vergankelijkheid enz. in. Maar verder vond ik er niet veel aan.

*Jan Brokken (1949) is een geliefd auteur die prachtig werk op zijn naam heeft staan. Baltische zielen is een van mijn favoriete boeken, ook al omdat daar een heel goed hoofdstuk over Hannah Arendt in staat. De vergelding was een meeslepend (en daardoor succesvol) boek, spelend in Rhoon. Brokken is een Ruslandkenner, hij publiceerde meerdere boeken over het land en zijn inwoners. Nu verscheen De tuinen van Buitenzorg (2021), een zeer zorgvuldige reconstructie van het leven van zijn ouders in Indië (waar twee oudere broers van hem zijn geboren). Hij doet dat aan de hand van teruggevonden brieven van zijn moeder. Die gaan over haar leven en dat van haar man die als een soort wetenschappelijke zendeling contact moest leggen met de vele inheemse volken in Indië, o.a. op Celebes. Man en vrouw, vooral de laatste overigens, leren al die inheemse talen spreken én schrijven. Brokken bedt deze particuliere geschiedenis voorbeeldig in in het tijdsbeeld van het kolonialisme en het spirituele en culturele leven in Indië, met mooie uitstapjes naar onder andere de klassieke muziek. In de laatste hoofdstukken komt de Japanse bezetting en de internering van de (Nederlandse) bevolking aan de orde, het zijn schrijnende teksten. Je merkt op verschillende plaatsen in het boek dat dit onderzoek en deze ‘ontmoeting’ met zijn ouders Brokken zelf niet onberoerd heeft gelaten. Toch is het geen ego-document geworden en dat maakt het alleen maar sterker. Een prachtige nieuwe loot aan de toch al niet geringe schrijversboom van Jan Brokken.

*Konstantin Paustovski (1892-1962) is een van mijn favoriete schrijvers. Ik las zijn weergaloze autobiografie in zes delen, Verhaal van een leven, enkele jaren geleden en daarna de eerste twee delen opnieuw. Ook zijn literaire herinneringen las ik (De gouden roos) en twee romans, De romantici en De baai van Kara-Bogaz (waar Frank Westerman in diens Ingenieurs van de ziel ook uitgebreid op ingaat). Vijf jaar geleden verscheen een vuistdikke vertaling van verhalen, dagboeken en brieven onder de titel Goudzand. Alles even briljant en interessant en meesterlijk vertaald door Wim Hartog. Deze vertaalde nu ook een opnieuw vuistdik boek met verhalen: De muziek van de herfst. En opnieuw: grandioos! In vrijwel elke zin zet Paustovski al je zintuigen aan het werk: de kleuren, geluiden en smaak van het (veelal Russische) landschap en ook steden en dorpen. KP was een rusteloze zwerver, hij had tal van baantjes, hield van de zee en de onherbergzame gebieden in Azië en dit vind je allemaal terug in zijn verhalen. Dit is schrijfkunst op het allerhoogste niveau, fantastisch vertaald.

*Na de deconfiture met het boek van Weijts, zie onder, had ik zin in iets ontspannends en las een leuk boekje van Paulien Cornelisse, De verwarde cavia, 2016, over de belevenissen op kantoor van Cavia (‘Caaf’). Vrolijke gekkigheid, maar met herkenbare (kantoor)frustraties. En ik herlas van de nog altijd onverwoestbare Karel van het Reve (de geleerde broer van) zijn pastiche Nacht op de kale berg, uit 1961. Een heerlijke raamvertelling over een oplichter die door het oprichten van een nep-godsdienst met dito Alwaardige, Brieven van de Meester en een Handvest geld (een miljoen) weet los te peuteren van mensen, zogenaamd voor een tempel maar in werkelijkheid om een meisje in Frankrijk over te halen met óf hem óf zijn vriend te trouwen. Het verhaal is zowel naar vorm als inhoud een opeenstapeling van dubbele bodems, met de bij (deze) Van het Reve onvermijdelijke sneren naar godsdienst en levensbeschouwing.

*Ik lees de nonfictieroman Furore van Christiaan Weijts (2020), uitgegeven door de Arbeiderspers. Het is het verhaal, spelend in 2054, van een in technologie geïnteresseerde jongeman die in contact komt met het leven en het werk van een zekere Tom Schilperoort, geboren in 1882. Deze Tom had in Parijs kennisgemaakt met Picasso en die was op een gegeven moment naar Schoorl gekomen om bij Tom te logeren. Daar vinden allerlei (romantische) intriges plaats. Het verhaal in 2054 gaat over het gebruik (misbruik?) van technologie voor toeristische doeleinden (het trekken van Chinezen naar Noord-Holland) en wordt verteld door de ik-figuur (de jongeman). Tijdens een scout rijden hij en een vriend, de echte techno-whizzkid, een jonge vrouw, Safa, aan, zij behoort tot de Soefigemeenschap in Schoorl. Met behulp van slimme technologie weet de vriend de oorzaak van de aanrijding te verbloemen. Safa is echter zo goed als blind en wordt in het ziekenhuis opgenomen. Door dit verhaal heen, als een soort documentaire, maar dan in de je-vorm, gaat het over Tom en zijn avonturen en ook zijn journalistieke teksten, die Weijts dankzij zijn research op het spoor is gekomen. Het hele idee achter het boek is intrigerend, het tijdsbeeld van rond 1900 is goed gedaan, dat in 2054 minder overtuigend (2054 lijkt simpel gezegd veel te veel op 2020).

Maar waar ik werkelijk geschokt door ben, is het grote aantal spel- en typefouten in dit boek en bovendien de grammaticale fouten. Op een gegeven moment begon het me op te vallen en ben ik het gaan bijhouden: na lezing van het boek heb ik er minstens 30 fouten uitgehaald. Verkeerd gespelde namen (Derrain, moet zijn Derain); verkeerde afbrekingen aan het eind van de pagina; tegenwoordige tijd waar het verleden tijd had moeten zijn; het ‘sprankje hoop … die …’. ; ‘de schipper geef i.p.v. geeft’ (dit soort fouten komt vaak voor); in de ene zin ’60’, direct daarop: ‘zestig’. ‘Sierraden’ i.p.v. sieraden; vergeten lidwoorden; tot fouten in het Engels aan toe (Soefi is Sufi in het Engels). Klap op de vuurpijl: verassing in plaats van verrassing.

Ook interessante stijlbloempjes: ‘Safa stond beneden al te wachten. Ze droeg een lila rokje en een panty. Ze stapte achterin in …’ Zozo, van boven dus geen kleding… Ook merkwaardig: Safa is blind geworden door het ongeluk. Daarom moet ze bij alles worden begeleid na haar ontslag uit het ziekenhuis; de ik-persoon neemt dat op zich. Ze zijn samen in een Soefiklooster, er gebeurt iets zeer onaangenaams met Safa tijdens een danssessie, waarop ze in haar kamer ‘haar tas begon vol te gooien’ met ‘kleren, cosmetica, wat boeken, de vier schriftjes’. Maar ze was toch blind..? Tien regels verderop blijkt dat Safa in haar blindheid nog wel meer kan: ‘Ze liep de kamer uit, zonder haar tas.’ En verdwijnt dan ‘met haar tien procent zicht’ het dorp uit… Bijzonder.

En zo gaat het maar door. Dat een schrijver fouten maakt in zijn manuscript is begrijpelijk en helemaal niet erg. Maar dat (een redacteur van) de Arbeiderspers deze er niet uit heeft gehaald voor het boek naar de drukker ging, is ronduit schandalig. Dit is echt een smet op dit boek en ook ten nadele van het leesplezier.

*Voor de Boekenpost van maart 2021 vroeg Wim Huijser: hoe ziet jouw boekenbezit eruit? Ik stuurde een tekst in en daar kwam een klein stukje van in zijn artikel, met leuke ervaringen van anderen. Je kunt mijn hele tekst hier lezen. Over boeken, favoriete auteurs en hoe ik probeer overzicht te houden…

*Michel Faber, de Nederlands-Australisch-Schots-Engelse schrijver, is een van mijn favoriete auteurs, van wie ik alles, op een dichtbundel na, heb gelezen (zie onder). Zijn voorlaatste roman, The book of strange new things, die hij aankondigde als zijn laatste, bleek dat toch niet te zijn. In 2020 verscheen D. A Tale of Two Worlds, waaraan hij 35 jaar geleden al was begonnen. Het is een eerbetoon aan Charles Dickens (een verwijzing zit al in de titel) en een soort fantasy plus coming of age-roman. Hoofdpersoon is het circa 13-jarige meisje Dhikilo, dat in een Zuid-Engels badplaatsje woont; als baby was ze vanuit Somaliland naar de UK gekomen. Het is een ondernemend kind. Op school begrijpen ze haar niet goed. In het land is iets vreemds aan de hand: uit alle woorden met de letter D verdwijnt deze: uit de gesproken en de geschreven taal. Het is een mysterie wat er aan de hand is. Wanneer haar favoriete leraar (geschiedenis) overlijdt begint een avontuur. Hij blijkt namelijk niet dood, maar op de hoogte van de reden van het verdwijnen van de D. Hij stuurt haar en zijn hond (tevens sfinx) naar het land Liminus. Daar moet ze na veel gevaren de letters D zien te redden… Heerlijk geschreven, net niet echt spannend, maar wel met humor, vaart, rare types tot en met een een Trump-achtige dictator (“The Gamp”) aan toe. De door sommige bewoners van Gampalonië gebezigde taal doet denken aan de taal van de merkwaardige soort die “Strange new things” bevolkt.

Boeken van Michel Faber

*Ik las De onzichtbaren (2020, or. 2013) van de Noorse schrijver Roy Jacobsen. Het is het in 53 korte hoofdstukken vertelde verhaal van het barre leven op een eiland voor de Noorse kust. Daar woont slechts één gezin, vader, moeder, dochter, zus van vader en diens vader. Ze verdienen de kost met landbouw en vissen. Elk van hen wordt gedurende het boek mooi psychologisch getekend, met vreugde en verdriet. Ingrid, de dochter, groeit op, leert hoe zich te handhaven en een eigen positie te verwerven, gaat naar school op een ander eiland en ontwikkelt zich tot een onafhankelijk persoon. Een indringer vertoont zich opeens op het eiland, een rigoureuze onderbreking. Er wordt gebouwd aan huis, kade en haventje. Opa en vader overlijden en de anderen moeten het zien te rooien. Door de korte hoofdstukken komt het verhaal soms wat fragmentarisch over, maar als geheel is het toch meeslepend geschreven. Dit schijnt deel 1 van een trilogie te zijn, dus ik ben benieuwd.

*Herlezen: De leerlingfilosoof, een ‘klassieker’ van Iris Murdoch. Een hele pil (578 pp) uit 1981, vertaling uit 1984. De titel slaat op George die een leerling is van de beroemde filosoof John Robert Rozanov. Deze George is een mislukkeling, gewelddadig en onberekenbaar jegens zijn vrouw, met wie hij een zoontje had dat is overleden. Naast deze figuren spelen de (half)broers van George en hun moeder een belangrijke rol en daarnaast een aantal inwoners van het fictieve stadje Ennistone. Hiernaar is Rozanov teruggekeerd uit de VS en dat heeft een stroom geruchten op gang gebracht. George is totaal idolaat van de filosoof maar deze wijst hem af. Met Rozanov zijn ook diens kleindochter Hattie en haar ‘dienstmeisje’ meegekomen en de eerste speelt een sleutelrol in het hele en uiteindelijk dramatische verhaal dat zich stapsgewijs ontvouwt. De climactische gebeurtenissen vinden plaats in het Brongebouw, een zwembad annex dorpscentrum. Murdoch neemt veel ruimte voor vele beschrijvingen van mensen, gebeurtenissen en de omgeving, zeer gedetailleerd, zodat ze echt gaan leven. Deze worden afgewisseld met vlijmscherpe dialogen en soms wat lang uitgerekte intrapsychologische bespiegelingen. De vorm is ook bijzonder: het hele verhaal wordt verteld door een verteller die zichzelf “N” noemt en zo nu en dan opduikt. Een intrigerende roman, overigens vol met filosofische inzichten en debatten, en een waarvoor je het nodige geduld en concentratie dient op te brengen.

*Van Julian Barnes herlas ik het heerlijke Engeland, Engeland uit 1998. Ontevreden met het Engeland van ergens in de 21e eeuw (koningin Elisabeth is opgevolgd door een nietsnut van een zoon), besluit de steenrijke Sir Jack het eiland Wight te kopen en daar een soort kopie-Engeland (Engeland Engeland) te ontwikkelen, pretpark 3.0. Geholpen door een klein team onder wie Martha en Paul, wordt het een groot succes. Maar Jack heeft een geheim, dat wordt ontdekt door Martha en Paul, ze chanteren hem en nemen de zaak over. Jack laat zich echter niet zo maar opzij zetten… In het derde deel van het boek ‘Anglia’ is ‘het grote eiland’ (Engeland) terug naar de situatie van de 19e eeuw: dorpsfeesten, vervoer met paard en wagen, zelfvoorzienende landbouw. Martha heeft er, als ‘oude vrijster’ vrede mee. Een indringend en deels dystopisch boek over dat merkwaardige Engeland.

* Nu ik toch Bill Bryson aan het herlezen was, dacht ik: ik pak diens At Home uit 2010 maar weer eens uit de kast. BB woont in een oude pastorie uit 1851 ergens in een Engels dorpje en aan de hand van dat huis beschrijft hij een complete geschiedenis van het wonen. Op z’n BB’s weer zowel buitengewoon informatief – het duizelt je van de jaartallen, namen en gebeurtenissen – én vermakelijk tegelijk. Heerlijk!!

* Ik herlees het hilarische The road to Little Dribbling (2016) van een van mijn lievelingsauteurs: Bill Bryson. Het is het vervolg op het al even leuke Notes from a small island uit 1999 waarin hij lopend en met de bus de kustlijn van Engeland, Wales en Schotland ‘deed’. Nu volgt hij deels een heel anndere route. De beschrijvingen van de Engelsen, hun gewoonten, dorpen en steden, het platteland, de kustplaatsjes, musea en ruïnes etc etc zijn doorspekt met erg veel humor en een enkele keer veel boosheid om wat er nu weer verpest is. BB is van oorsprong een Amerikaan uit Iowa: de eerste zin van zijn eerste boek luidt dan ook: ‘I come from Des Moines. Someone had to.’ Hij schreef veel wandel/reisboeken en een aantal enorme hits, zoals ‘A short history of nearly everything’, waaruit zijn enorme kennis en eruditie spreekt. Overigens schreef hij ook boeken over taalkunde, erg handig, bv over verschillen tussen Amerikaans-Engels en Engels-Engels.

* Ik herlas van de Argentijnse auteur Patricio Pron zijn filosofische roman Het begin van het voorjaar uit 2011 (vert. 2016). Een jonge Argentijnse filosoof gaat in Duitsland op zoek naar de verblijfplaats van een Duitse, inmiddels bejaarde filosoof Hans-Jürgen Hollenbach, een student van Heidegger in de jaren 30. Hij kan hem evenwel niet vinden, ook al omdat hij door andere oude filosofen voortdurend op een dwaalspoor wordt gebracht, met o.a. onvolledige of verdwenen teksten. Het is een erg complex maar wel onderhoudend geschreven boek, de auteur heeft zich goed ingelezen in Duitse filosofie en de politiek-culturele omstandigheden in die periode.

* Misschien wordt Paul Auster wel een van mijn lievelingsschrijvers (in dat geval heb ik nog een en ander in te halen…). Over de vorige boeken die ik las, was ik heel enthousiast, zie onder, en ik denk dat hetzelfde gaat gelden voor Orakelnacht, uit 2003, waar ik nu aan begonnen ben. Opnieuw een spel van verhalen-binnen-verhalen.

* Op 12 december 2020 overleed John le Carré (geboren in 1931), een van de, zo niet dé belangrijkste auteurs van spionagethrillers en -romans van de 20e eeuw. Ik heb vrijwel alles van hem gelezen, maar het hoogtepunt blijft toch wel zijn boeken over George Smiley en ‘het Circus’ en natuurlijk misschien wel zijn absolute en eigenlijk onovertroffen Koude Oorlog-meesterwerk The spy who came in from the cold (verfilmd met Richard Burton). Zijn laatste boek, Agent running in the field van vorig jaar vond ik niet heel goed, zie onder, misschien was het gewoon ‘op’.

Mijn Le Carré’s

* Vanwege wat oogproblemen las (en schreef) ik minder dan ik gewend ben. In de afgelopen weken las ik van Wim Huijser het informatieve en amusante In Luiletterland, 2018, een verzameling beschouwingen over mensen en gebeurtenissen in de (Nederlandse) literatuur, o.a. over Buddingh’ en Voskuil . Ook las ik van Jeroen Windmeijer zijn nieuwste thriller, De Genesis Sleutel, 2020, over de
fantastische geheimen in en achter (en onder!) de zgn. Nazca-lijnen in Peru. Van good old Murakami las ik een wat ouder boek, dat ik al eens had gesignaleerd en dat me toen niet aansprak (nu wel): Waarover ik praat als ik over hardlopen praat (2009, or. 2007), met toch wel mooie beschouwingen over dit onderwerp, maar vooral over zijn schrijverschap (en ná 2007 zou hij nog heel wat schrijven! zie onder…).

* Van Paul Auster las ik tot nu toe diens geweldige 4 3 2 1 en verder Travels in the
scryptorium
 en de New York Trilogy. Nu las ik een wederom geweldig boek van hem: Het boek der illusies, uit 2002. Het verhaal van professor David Zimmer die bij toeval het vergeten stomme-filmwerk van een zekere Hector Mann op het spoor komt. Hij schrijft daar een boek over. Nadat zijn vrouw en kinderen bij een vliegtuigongeluk om het leven
zijn gekomen, stort hij zich op vertaalwerk (van de Franse auteur Chateaubriand). Dan ontvangt hij geheimzinnige brieven en telefoontjes over deze Mann. Deze was in 1929 spoorloos verdwenen en duikt nu op in New Mexico. Er ontvouwt zich verder
een dramatisch verhaal. Het knappe is dat PA het complete leven van deze Mann verzonnen heeft, tot in de kleinste details. Maar het zit ook vol (zelf)bespiegelingen over verlies, angsten en de betekenis van woorden en beelden. Ik las het in (bijna)
één adem uit …

* Vanwege de tiende sterfdag (30 oktober 2020) van Harry Mulisch las ik diens Voer voor psychologen, uit begin jaren 60. Voor een belangrijk deel is het een autobiografie, alhoewel je bij het biografische gehalte bij Mulisch altijd een korrel(tje) zout moet voegen. Het is in elk geval een reflectie op zijn leven tot dan toe, inclusief scenes uit zijn vroege jeugd die ook wel publiek bekend zijn geworden. Bijv. die waarin toen HM 3 jaar was zijn vader hem vroeg een pakje sigaretten te gaan halen, hij dat vol trots deed en toen hij terugkwam was zijn vader verdwenen. Ook over zijn fascinatie voor het oude Egypte, natuurwetenschappen en het occulte getuigt het boek.

* Na The Shot van Philip Kerr, zie onder, alweer een heruitgave van een ouder boek aan het lezen, ditmaal al uit 1992: A Philosophical Investigation (2020). De titel is ontleend aan een werk van Ludwig Wittgenstein en zo luidt ook de codenaam van een moordenaar in deze dystopie, gesitueerd in het Londen van 2013. Computersystemen hebben de ‘profiling’ van mensen, met name van in potentie gewelddadige mannen, geheel overgenomen.
Toch slaagt een van hen erin een serie moorden te plegen. Aan de (vrouwelijke) detective Jake de taak ze op te lossen. Het verslag hiervan wordt afgewisseld met dagboekfragmenten van de moordenaar, waarin hij laat zien zijn Wittgenstein, en andere filosofen, te kennen (net als Kerr dus). Net als in het volgende boek blijft het vooralsnog onduidelijk hoe het gaat aflopen… (ik ben iets over de helft nu).

* Opnieuw een heruitgave van een boek van Philip KerrThe Shot (1999). Dit keer een totaal andere Kerr dan ik ken van de Bernie Günther-reeks (zie onder). In een rauwe, ‘Amerikaanse’ thrillerstijl geschreven verhaal over een mogelijk scenario rond de moord op Kennedy (22 november 1963). Voorafgaand daaraan veel moord en doodslag, ontwikkelingen en afrekeningen in het gangstermilieu en de geheime diensten, samenzweringen om Castro om zeep te helpen enz. (enz.). Meeslepend, maar hier en daar wat ‘over the top’. Ik vermoed dat het voor Kerr (als geboren Schot) vooral een stijloefening in dit hard-boiled genre was. Ik nader het einde van het boek maar nog altijd is onduidelijk hoe het gaat aflopen of wat er überhaupt gaat gebeuren en dat is knap (schrijf)werk.
Inmiddels uitgelezen en wat een ontknoping!

* Gelezen: Zomer, het slotstuk van de tetralogie van Ali Smith (2020) en wat een meesterwerk is dit! Absoluut het beste van de drie die ik tot nu toe las. De covis-pandemie komt er schrijnend in naar voren en daarnaast, net als in eerdere delen, de Brexit. Twee parallelle verhalen, over twee broers-twee zussen en hun ouders, in het nu en ten tijde van de jaren veertig en de detentie van ‘ongewenste vreemdelingen’, meest met een Duitse naam/achtergrond in Engeland. Het boek is geschreven in een mix van stijlen: brieven, dialogen, dromen en hallucinaties, alles buitengewoon meeslepend. Overdonderend.

* Aan het herlezen het schitterende To the Hermitage (2001) van de Engelse auteur Malcolm
Bradbury
. Deels het verhaal van de Franse filosoof Denis Diderot, de man van de ‘Encyclopédie’, die alle kennis over wat dan ook zou bevatten en diens reis naar het hof van tsarina Catherina de Grote en deels het verhaal van een groep wetenschappers van diverse pluimage die in 1993 een studiereis onderneemt naar Sint-Petersburg, in de voetsporen van diezelfde Diderot (maar dan dus 220 jaar later). Heerlijke lectuur, door de overdadige, barokke stijl, de vele spitse dialogen en het op de hak nemen van wetenschappelijke literatuur, congressen etc. (‘Wat is nu eigenlijk een “paper”?’) Toen ik het boek in 2005
voor de eerste keer las, was ik nog niet in ‘Piter’ geweest, daarna twee keer, in 2007 en 2010 en beide keren in de Hermitage, waar flinke stukken van beide verhaallijnen zich afspelen. Nog steeds herken ik heel veel. NB Als je héél ver naar beneden scrollt, kom je mijn eerste bespreking tegen… Ik besprak het boek destijds ook heel lovend in Inkt!.

* Van de betreurde Philip Kerr (maart 2018) las ik al zijn Bernie Gunther-thrillers
en vorig jaar herlas ik ze ook allemaal, zie onder. Nu is een ouder boek van hem, niet over
Bernie maar wel over een thema waar deze midden in zat – de Tweede Wereldoorlog – uit 2005 heruitgegeven (2020) met de kenmerkende BG-reeks omslag. De titel is Hitler’s Peace
en het gaat over een uiterst complexe plot met o.a. plannen om Churchill, Stalin en Roosevelt te vermoorden in Teheran, tijdens een topontmoeting in november 1943. Daartussendoor de plannen van Hitler zelf om hetzij met deze drie, hetzij met hen afzonderlijk vrede te sluiten. En daar weer tussendoor de gebeurtenissen in Katyn, Polen waar in april mei 1940 circa 4400 Poolse officieren zijn geëxecuteerd door de Sovjets. Rapporten hierover werden verdoezeld en/of de schuld werd de nazi’s in de schoenen geschoven, tot aan de Neurenberg tribunalen na de oorlog aan toe. In 2013 zou Kerr zijn Bernie deze gebeurtenissen laten onderzoeken in zijn A man without breath, een van de beste in de hele reeks. Maar in 2005 had PK zich dus al in deze materie verdiept. De hoofdpersonen zijn een Amerikaanse hoogleraar filosofie, teven agent van een geheime dienst (OSS) en een Duitse generaal, Walter Schellenberg. Beiden hebben hun opdrachten,
beiden lopen regelmatig grote risico’s en gevaar en/of worden tegengewerkt. De intrige is zoals gezegd uiterst ingewikkeld en dat heeft te maken met hét handelsmerk van Kerr: ongelooflijk goede research, gecombineerd met persoonlijke drama’s en messcherpe dialogen (alhoewel niet zo scherp als in de beste Bernie’s). Grote klasse. Ik ga nu de rest van het oeuvre van Kerr ook maar eens ontdekken.

* Van Annejet van der Zijl las ik ooit Sonny Boy, wat ik geweldig vond en het jongste
boekenweekgeschenk, over Juliette, hoewel beknopt erg mooi. Nu las ik een boek uit 2005,
De Amerikaanse prinses, in hetzelfde geromantiseerde historisch-biografische genre.
Een heel mooie geschiedschrijving van een meisje uit een onbetekenend plaatsje in de VS
dat dankzij huwelijken en andere verbintenissen uitgroeit tot een (schat)rijk lid van de
internationale jetset en tot de intimi van o.a. het Nederlandse koningshuis (-familie) gaat
behoren. Vlot geschreven, goed gedocumenteerd, maar op een gegeven moment wordt het een beetje gladjes allemaal. Wel een indringend inkijkje in een bepaald milieu.

* In juli fietste ik rond in de provincie Groningen. Daar, in het oosten, speelt zich ook het
prachtige boek De graanrepubliek van Frank Westerman af, van wie ik al eerder
mooi werk las, o.a. El Negro en ik en Ingenieurs van de ziel. Dit boek uit 1999, ik las de
geïllustreerde editie uit 2005, is een reconstructie van het leven en de (enorme) veranderingen in dit deel van Nederland, deels aan de hand van officiële bronnen maar interessanter nog aan de hand van gesprekken met bewoners. Ook het zwalkende beleid inzake de land- en veeteelt komt uitgebreid aan de orde, meest pregnant in de persoon van Sicco Mansholt, hereboer, minister en eurocommissaries. Ook komen de plannen voor ‘De blauwe stad’ boven Winschoten aan de orde, vele jaren later gerealiseerd (ik heb eromheen gefietst…). Mooi historisch-biografisch werk.

* Een Murakami op de kop getikt die ik nog niet had: Na de aardbeving. Een mooie bundel
verhalen in HM’s bekende stijl, die zich allemaal afspelen in relatie tot de aardbeving in Kobe, een aantal jaren geleden.

* Van de Franse auteur Daniel Pennac las ik al het een en ander, zie onder. Nu vond ik op de boekenmarkt het derde deel van zijn trilogie over enfant terrible Benjamin Mallaussène: De woordenverkoopster, 1989. Opnieuw meeslepend geschreven, over BM, een jonge vent, met veel zusjes en half-zusjes e dito broers, een vreemde half- of heel criminele vriendenkring, die na het mislukken van zijn carrière als ‘zondebok’, zie deel 1, nu bij een uitgeverij werkt waar succesvolle boeken van ene “J.L.B.” worden uitgegeven. Er ontspint zich als in een detective een ingewikkelde intrige, met veel moord en doodslag en Benjamin die bijna het loodje legt. In een geweldige stijl, afwisselend monologues interieurs, dialogen, scènes etc. Nu wil ik het middendeel wel te pakken krijgen….

* Herlezen: De toverberg van Thomas Mann, eerste keer was in 2014. Deel 1 uitgelezen.
In 2014 vond ik het ‘meeslepend’, nu had ik toch een andere ervaring: langdradig… Deel 2 laat ik maar even liggen…

* Na het lezen van het onderstaande boek van Jeroen Windmeijer zag ik in de bieb toevallig een boek over hetzelfde onderwerp: de Pilgrim Fathers, maar dan een historische studie: Pilgrim Fathers. Van Leiden naar het beloofde land, 1620 van Amerika-deskundige Frans Verhagen (2020). 2020 is het Pilgrim-jaar, 1620-2020. FV geeft een beknopt historisch overzicht waarin hij en passant een aantal mythes ontkracht. Zo ging het de Pilgrims niet per se om een geheel en al in godsdienstig opzicht pluralistische nieuwe wereld, maar meer om het verlangen hun eigen, in zekere zin orthodoxe godsdienst in alle vrijheid en in eigen kring te kunnen uitoefenen. De samenwerking én de confrontaties met de inheemse bewoners, de ‘indianen’- in feite veel elkaar beconcurrerende stammen – lieten de Engelsen niet onberoerd.

Jeroen Windmeijer is een Nederlandse auteur van thrillers in de ‘traditie’ van Dan Brown. Ik had nog niet iets van hem gelezen maar ben heel enthousiast over zijn laatste (2018), Het Pilgrim Fathers Complot. Een lijvig boek dat als thrillerelement de moorden op een aantal belangrijke figuren in de wereld van de vrijmetselarij heeft, onder andere in Leiden (de ‘loge’ is gevestigd aan de Steenschuur).Het serieuze element wordt gevormd door de geschiedenis van de Pilgrim Fathers, een kleine Engelse religieuze groepering die verjaagd uit Engeland onderdak vond in Nederland, eerst in Amsterdam en daarna in Leiden (waar ook een museum aan hen is gewijd). Vandaar uit vertrokken ze ongeveer in 1620, eerst naar Plymouth (Eng.) en toen de grote oversteek naar de VS, waar ze zich vestigden. Het boek draait om een mogelijke, maar dit is uiterst speculatief, connectie tussen de Pilgrim Fathers en de vrijmetselarij. Het brengt de hoofdpersoon, de docent Peter de Haan in grote problemen, eerst in Leiden, daarna in Boston en ten slotte in Egypte waar een deel van het raadsel wordt opgelost. Alhoewel de personages en de dialogen soms een beetje van bordkarton zijn, is de intrige erg goed en de afwisseling tussen de
verschillende hoofdstukken, vaak met cliffhangers, goed gedoseerd. Twee ‘vechtscenes’ zijn sterk beschreven. Ik ga nu eerst zijn eerdere boeken maar eens lezen, en ik zag dat in oktober 2020 een nieuwe uitkomt, De Genesissleutel. Ben benieuwd, want het boek Genesis neemt ook in Pilgrim Fathers een centrale positie in.

* Van de Noorse auteur Johan Harstad las ik al heel wat, zie onder en tot genoegen. Nu las
ik zijn vervreemdende verhaal Heterdaad uit 2018. Een serie ultrakorte ‘romans’ (soms vijf pagina’s) , met als hoofdpersoon privédetective Heterdaad. Het is een zogenaamd dor een Noorse auteur nagelaten werk, bezorgd door een ‘annotator’. Een derde van het boek bestaat dan ook uit ‘noten’, oftewel volkomen uit de duim gezogen informatie, toelichtingen, auteurs en hun boeken etc. ect. Kortom, een pastiche, van het soort waarin in ons land Atte Jongstra uitblinkt. Ingenieus maar op den duur een beetje melig
en vermoeiend. Als experiment zeer geslaagd.

Rob van Essen won met De goede zoon (2019) de Libris Literatuurprijs. Of dat terecht is,
kan ik niet beoordelen, maar ik vond het een geweldig boek dat ik nu pas las. Van Essen schept een heel eigen sfeer in dit boek, op het oog losjes, bijna ‘parlando’, maar het zit ingenieus in elkaar. Een flink deel van het boek betreft een overpeinzing van de hoofdpersoon, een zestiger, over zijn zojuist overleden moeder van bijna honderd.
Een soort ‘afrekening’ maar met melancholieke ondertonen. Daardoor heen een echte afrekening, in het criminele ‘circuit’, als nabrander van de ontvoering van een biermagnaat (‘Batavier’) en de diamanten die als losgeld in het spel waren. Het boek lijkt in de (nabije?) toekomst te spelen, met zelfrijdende en pratende auto’s en verbindingssystemen (‘palio’s’) die alles registreren. De zorg is deels overgenomen door ‘robo’s’. Een zorgvuldig
gecreëerde dystopie dus waarin de lezer gelukkig (ook) veel kan lachen.

* Het fijne blad Boekenpost wijdde in zijn juli-augustus-nummer een artikel aan het thema ‘herlezen’. Ik mocht kort ingaan op mijn ervaring met het herlezen van de romans van J.J. Voskuil, zie onder.

In hetzelfde nummer een korte bespreking van mijn hand van het meesterlijke Beschavingen van Laurent Binet.

* Van David Mitchell las ik al zijn romans, waaronder de meesterwerken WolkenatlasDe niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoet en The Bone Clocks. Nu, juli 2020, is zijn nieuwste verschenen: Utopia Avenue. De Volkskrant wijdde er al een recensie aan (17-7-2020). Het is het verhaal van de Britse popband Utopia Avenue die halverwege de jaren 60 min of meer
toevallig ontstaat door vier muzikanten die elkaar ontmoeten.
Allemaal hebben ze hun eigen muzikale inbreng en hun (dramatische) achtergrond. DM wisselt verhalen over mislukking en succes af met flash-backs, dromen, orgies, cameo’s van in die tijd bekende artiesten (van de Hollies en Pink Floyd, tot Francis Bacon) en verschijnselen als de pop-pers en groupies. Pas over de helft komt er (eindelijk) een beetje spanning in het boek, wanneer zowel de anti-Vietnam- protesten in Londen als een trip naar Rome, waar een van hen in de gevangenis terechtkomt, worden beschreven. Na weer een bekende popsong uit die tijd en het zoveelste gemekker over wie nu de credits krijgt voor een bepaald nummer, heb ik er eigenlijk een beetje genoeg van.
Ik heb uiteindelijk het boek uitgelezen, maar eigenlijk met tegenzin. Dit kan echt niet tippen aan zijn bovengenoemde écht prachtige werk.


Boeken van David Mitchell, met bovenaan Utopia Avenue.

* Na alle voorgaande, zie onder, las ik dan uiteindelijk voor de derde keer het magnum opus van Murakami1q84, wat je kunt uitspreken als q 10 84 en in die zin refereert het aan Nineteen eighty four van Orwell. Een heel aantal lijnen uit HM’s eerdere boeken komen in dit meesterwerk bij elkaar: parallelle werelden, eenzaam opgroeiende jongeren,
het verstrijken van de tijd, dood en leven, de vraag naar identiteit(en) enz. enz. Magistraal in vorm gezet aan de hand van het wonderlijke verhaal ‘Een pop van lucht’, geschreven door de 17-jarige Fuka-Eri, dat, na stevige bewerking door de jonge schrijver Tengo, een prijs wint. Maar hoe fantastisch dit verhaal ook is, het blijkt meer dan fantasie. En dat
brengt een aantal dramatische ontwikkelingen op gang, met als derde hoofdpersoon Aomame, een jonge martial arts-instructrice, die wordt ingezet bij de afrekening met vrouwenmishandelaars. Het boek als geheel is een grandioze prestatie en een absoluut
hoogtepunt in de moderne literatuur.

* Begonnen aan Dans dans dans, het vervolg op ‘het verloren schaap’. Daarna het geweldige Hard-Boiled Wonderland en het einde van de wereld, een dystopische roman over een totaal gedigitaliseerde wereld.

* Na onderstaande Murakami’s ging ik lekker door: De jacht op het verloren schaap is
een vroege Murakami in een soort fantasy stijl. De hoofdpersoon, een jonge man die op een reclamebureau werkt, krijgt de merkwaardige opdracht een bijzonder schaap te achterhalen, ergens in Noord-Japan. Dat leidt tot een reeks aburde avonturen en ontmoetingen, o.a. met de ‘Schaapman’. Een van de meest vrolijke boeken van HM.

* In After Dark speelt het hele verhaal dat weer veel mysterieuze elementen kent, zich af in nachtelijk Tokio. Als vaker bij Murakami gaat het om moeizame en/of verloren liefdes, in dit geval tussen een jonge trombonespeler en een ‘vaag’ meisje. Zij wordt te hulp geroepen wanneer in een ‘liefdeshotel’ een jonge vrouw wordt mishandeld. De dader hiervan volgen we in verschillende andere hoofdstukken. Sterke scenes.

* In mijn herleessessies van Murakami, zie onder, de verhalenbundel Mannen zonder vrouw, uit 2014 gelezen.

* Na onderstaande boeken van Murakami herlas ik diens vrij korte roman Spoetnikliefde,
oorspronkelijk uit 1999. Het verhaal van de 22 jarige Sumire, bevriend met de verteller, K.
Sumire wordt op een gegeven moment verliefd op een oudere vrouw, Mioe, en gaat met haar naar Griekenland. Daar verdwijnt ze spoorloos. Mioe vraagt K om naar het Griekse eiland te komen, dat doet hij en hij beleeft er een soort spookachtig nachtelijk avontuur. Sumire wordt niet gevonden en K gaat weer terug naar Japan. Wel heeft K dagboeknotities van S gevonden, met oa het verhaal van iets gruwelijks dat Mioe is overkomen, zo’n 20 jaar geleden. K ziet Mioe later nog ’n keer in een auto voorbijrijden en Sumire alleen in een soort droom. Het verhaal kent een aantal losse eindjes, wat het alleen maar krachtiger maakt. Over het verhaal heen ligt voortdurend de suggestie van iets bovennatuurlijks, iets wat we niet kunnen bevatten maar dat niettemin zeer reëel is. Erg goed.

* Ik had zin om meer Murakami’s te gaan herlezen en nam als eerste ter hand De kleurloze
Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren
, een schitterende roman uit 2013. Hoofdpersoon is de,
in zijn eigen ogen, kleurloze Tsukuru die onderdeel uitmaakt van een vriendengroep van vijf, allen getooid met kleurennamen: Witje, Zwartje, de Rooie en de Blauwe. Op een gegeven moment wordt T uit deze groep gegooid, niemand wil hem meer zien of spreken. 16 jaar later probeert hij erachter te komen waarom. Een vriendin van hem dringt daarop aan, zodat hij ‘vrij’ kan zijn voor haar. De speurtocht brengt hem behalve naar verschillende plaatsen in Japan ook naar Finland. Het is een wat melancholiek boek, over verloren liefde en de tijd die niet meer kan worden ingehaald of ‘goedgemaakt’. Als altijd bij HM een mengeling van verschillende stijlen, dromen en filosofie.
En niet te vergeten: muziek. Ik las het nu voor de derde keer en vond het wederom een prachtig boek.

* Herlezen: De moord op Commendatore, het tot nu toe laatste grote werk van sterauteur
Haruki Murakami, uit 2018. Twee dikke delen, waarin zich stap voor stap een verhaal ontvouwt dat steeds op de grens van geloofwaardigheid verkeert. Een 36-jarige portretschilder wordt door zijn vrouw verlaten, toert daarna eerst een tijd door Japan en betrekt daarna het huis van een vriend, bovenop een berg. Deze vriend is de zoon van een beroemde Japanse schilder. De hoofdpersoon ontdekt op zolder een schilderij van diens hand. Dan klinkt er op een nacht een belletje, ergens… Hierna komt het verhaal op stoom.
Met de meest simpele stijlmiddelen trekt HM je het verhaal in. ‘Simpel’ is hier beslist niet denigrerend bedoeld, het is eerder razend knap om zo’n fantasieverhaal te schrijven dat ook nog eens vol zit met vreemde wendingen, beschouwingen over leven en dood, menselijke relaties etc etc en met volkomen toegankelijke, en tegelijk zeer complexe personages. Ik vond het de eerste keer al een erg goed boek, en nu eigenlijk nóg beter.

* Nu aan het lezen van Harry MulischDe elementen, een niet al te dik boek (novelle)
uit 1988. Had ik om de een of andere reden nog niet gelezen. Mwah…

* En weer eens aan het herlezen, ditmaal het geweldige Betrayals van de Engelse auteur Charles Palliser, van wie ik overigens al een tijd niks meer heb gehoord, misschien is hij uitgeschreven. Hoe dan ook, dit boek uit 1994 is een geweldig voorbeeld van volkomen fictionele who-dunnits, biografieën, briefwisselingen en dagboeken, over in eerste instantie heel verschillende gebeurtenissen en mensen, maar gaandeweg blijken ze
allemaal iets met elkaar te maken te hebben. Ook een geweldige persiflage op het gekrakeel der filosofen en de machtsspelletjes in de universitaire, politieke en literaire wereld. Erg leuk.

* Lekker lezen in een boek over het ‘nieuwe’ Berlijn, van de Duitse journalist Peter Schneider, 2014. Veel daarvan in november 2018 gezien (en ook al eerder). Leuk en herkenbaar hoe hij de strijd om werkelijk elke vierkante centimeter grond in de stad beschrijft, die vooral na de val van de Muur (9-11-1989) plaatsvond.

* Als je van het lezen van dikke boeken houdt, en dat doe ik, dan is Het achtste leven (voor Brilka) van de Georgisch-Duitse schrijfster Nino Haratischwili een aanrader, 1200 pp ruim … en wat een geweldig boek is dit! De hele 20ste eeuw in (Oost) Europa wordt in zeven generaties voor het voetlicht gebracht, in een even realistische als romantiserende stijl. Alle figuren en dat zijn er heel wat komen levensecht over in al hun diepte en ervaringen. Brilka is het nichtje van tante Nitsja (de verteller/ik), en een nogal losgeslagen meisje. Aan het begin van het verhaal wordt tante gevraagd haar verdwenen nichtje terug naar huis,
in Georgië te brengen. Dat geeft aanleiding tot het overdenken en beschrijven van de familiegschiedenis, startend al voor 1900. Van dan af maken we alle grote gebeurtenissen mee, steeds door de ogen van de desbetreffende hoofdpersoon en diens familieleden en hoe ze de dingen beleven (en dat is ontzettend veel, in allerlei opzichten). Op het eind
wordt de draad van tante en nichtje weer opgepakt, een behoorlijk dramatische ontknoping volgt. Indrukwekkend.

* Aan het herlezen: Kinderjaren van Tolstoi. Groot inzicht in de kinderziel.

* Van de jonge Noorse auteur Johan Harstad (*1979) las ik twee érg goede boeken: Hässelby en het magistrale (en vuistdikke) Max, Mischa & Tet-offensief (zie onder). Nu las ik een boek van hem uit 2008 (2e druk NL 2019), getiteld Darlah. 172 uur op de maan. Het is het onwaarschijnlijke en in de loop van zijn 370 blz. steeds spannender wordende verhaal van een maanmissie waaraan drie jongeren, uit Noorwegen,
Japan en Frankrijk, via loting mogen deelnemen, samen met vier echte astronauten. In het begin kabbelt het verhaal een beetje, ik vermoed bewust om het steeds meer te laten ontsporen. En dan wordt het écht spannend… Rondom de missie en op de maan zelf is het allesbehalve pluis, zoals ze al snel ontdekken. En dan komt JH ineens met het
dubbelganger-motief op de proppen… Sommige hoofdstukken zijn duidelijk geïnspireerd door het werk van Murakami, met dezelfde sfeer; een van de personages heet Haruki en er is pop-muziek (Talking Heads). Verder is het een hommage aan SF en horrorfilms. En een leuke verwijzing naar de ‘flux capacitor’ (p. 206) uit de Back to the future films.
Verluchtigd met ‘net echt’-foto’s. ’n Page-turner van jewelste!

* Een erg mooi boekje dat goed aansluit op mijn eigen boek over geduld is van de Engelse leraar Jamie Thom. De (veelzeggende) titel is: A quiet education (2020). Thom gaat stelselmatig na wat er aan de hand is met stille en introverte kinderen/leerlingen in ons onderwijs. Zijn stelling: het onderwijs is zó ingesteld op actieve, participerende en zich makkelijk mondeling uitende leerlingen dat we de eerste categorie uit het oog verliezen. Het boek bevat veel praktische inzichten (wijsheid zelfs), en daarnaast dagboekfragmenten van leraren en leerlingen en veel didactische tips. Meer aandacht voor stilte,
reflectie en contemplatie zou inderdaad zeer welkom zijn. Een belangrijk boek over een verwaarloosd onderwerp.

* Facinerende lectuur: van de Vlaamse filosoof Marc De Kesel een bundel essays met de prikkelende titel Het münchhausenparadigma. Waarom Freud en Lacan ertoe doen (2019). Het is enerzijds een introductie – en een erg goede – in het denken van Freud en vooral diens ‘volgeling’ Lacan en anderzijds een poging (geslaagd) om hun denken te betrekken op actuele verschijnselen zoals racisme, beeldcultuur e.d. Centraal staat het begrip ‘identiteit’. Freud en Lacan (en MDK) deconstrueren dit in feite: het begrip zegt niet, zoals vaak gedacht, niet wie we zijn maar duidt alles wie of wat we niet zijn, en dus naar verlangen.
Verlangen is dé grote bepaler van de menselijke existentie. Subject-zijn = verlangen. Dat leidt tot de (onthutsende) hypothese dat als het verlangen bevredigd zou zijn, er geen sprake meer van subject zou zijn, van ‘niemand’ dus. Daarom blijven we ons leven lang dromen achternajagen… Erg goed geschreven en navolgbaar.

* Gelezen: De grote boekenroof (Ned. vertaling 2017) van de Zweedse auteur Anders Rydell
Het fascinerende en onthutsende verhaal van hoe vanaf de jaren dertig de nazi’s overal in Europa hele bibliotheken leegroofden, opvallend genoeg vaak van de zgn. gedegenereerden zoals Joodse instellingen en van de vrijmetselaars. Er waren, deels ook gerealiseerde, plannen om geheel nieuwe bibliotheken en universiteiten in te richten, waar aan de hand van de geroofde boeken kon worden “bewezen” dat er sprake
was van een grote Joods-bolsjewistische samenzwering. Rydell reist van plaats naar plaats om te onderzoeken wat er met de boekenverzamelingen (waaronder soms unica uit de 15e eeuw…) is gebeurd. Hij bezoekt ook Amsterdam en Den Haag waar zich een paar van de belangrijkse collecties ter wereld bevinden (resp. op het gebied van het Jodendom en de vrijmetselarij). In totaal zijn miljoenen boeken geroofd waar maar een klein deel ooit is teruggevonden c.q. geretourneerd. (Overigens werd Hannah Arendt na de oorlog door de Jewish Reconstruction belast met de taak specifiek Joodse bibliotheken op te sporen en terug te brengen naar de oorspronkelijke eigenaren. Zie hierover de correspondentie van Gershom (Gerhard) Scholem. Zie mijn Arendt-pagina op deze website.)

* Toen ik in november 2019 naar Jeruzalem en Tel Aviv ging, had ik eigenlijk vooraf het boek Jerusalem The Biography van Simon Sebag Montefiore (2011). Dat was toen niet
leverbaar. Nu wél, en ik las het (650 pp) in bijna één adem uit. Overdonderend, indrukwekkend, ontroerend. En, waar het gebouwen en straten en ‘instituties’ betreft, ik herkende veel van wat ik in die paar dagen had gezien. (Maar het meeste van de 3000 jaar oude geschiedenis van de stad is natuurlijk helemaal niet zichtbaar.) SSM geeft een chronologisch overzicht van de oudste geschiedenis, tot aan circa 2006. Het is een geschiedenis van een bijna permanente strijd, soms vreedzaam, soms zéér gewelddadig, om wie ‘de baas’ was (is) van de stad. Joden, Palestijnen, Christenen, Arabieren, Grieken, Romeinen, Parthe, Hunnen et etcetera, en de vele vele subgroepen daarbinnen: allemaal wilden ze, om heel uiteenlopende redenen, grip op de stad of delen ervan. Overigens was Jeruzalem het grootste deel van zijn geschiedenis niet meer dan een klein stadje maar maar een paar duizend inwoners. Pas in de 21e eeuw omvat de regio Groot-Jeruzalem rond de 800.000 inwoners. Wat SSM’s verhaal ook duidelijk maakt, imo, is dat er geen sprake
is van good guys versus bad guys. Alle genoemde groepen maakten/maken zich schuldig aan soms ongelooflijke wreedheden, oorlogsmisdaden en schendingen van mensenrechten. Hét grote pijnpunt is de Tempelberg, waar zich de Dome of the Rock / Al-Haram al-Sharif bevindt. Deze plus de westelijke muur, de ‘Klaagmuur’ en de Kerk van het Heilig Graf vormen door de eeuwen heen de grote strijdpunten. (In de moderne tijd zijn
de nederzettingen daar nog bij gekomen.) SSM maakt zijn verhaal soms iets abstract, soms heel concreet, door families van nabij te volgen. Daaronder ook zijn eigen familie. Alles bij elkaar fascinerend van begin tot eind en een bronnenboek om nog regelmatig naar terug te keren.

* Om eens heel wat anders te lezen, nam ik de bundel Moderne Russische verhalen ter hand, een kloek boek (630 pp) met een keur van korte en langere verhalen van Russische auteurs uit de 20e eeuw. Van Boenin tot Solsjenitzin, het duo Ilf & Petrov, Nabokov en Izaak Babel. Soms hilarische, soms schrijnende verhalen.

* Begonnen aan Finse dagen van Herman Koch (2020). Geschreven in de ik-vorm (dus oppassen geblazen: is de “ik” en de “Herman” van wie sprake is de “echte” Herman Koch?) is het het verhaal, verteld in zowel flashbacks als in het heden van “Herman” die op zijn 17e een half jaar naar Finland ging om “erachter te komen wat hij wilde”. Zijn moeder overlijdt, een ingrijpende gebeurtenis. Hij heeft vriendinnetjes, zowel in Nederland als in Finland.
Tot nu toe, en ik ben bijna halverwege, ben ik niet echt onder de indruk. Het kabbelt een beetje voort, en de structuur is voorspelbaar: hoofdstukken in 1973 resp. 2012 resp. nu wisselen elkaar af. Ik ben benieuwd of de tweede helft meer oplevert.

Inmiddels het boek uitgelezen en toch wel meer plezier aan de delen 2 en 3 beleefd dan aan het eerste. Gaandeweg gaat Koch steeds meer een spel spelen met de lezer, door zich bijvoorbeeld bezig te houden met eerdere boeken (wat was daarin “waarheid”,
wat was “fictie”?) en zichzelf al sprekend in interviews en zaaltjes op te voeren. Het verhaal wordt steeds rapsodischer , hij springt heen en weer tussen 1973, 2012, 2016 enz., de hoofdstukken worden ook steeds korter. HK daagt je als lezer uit de lijn te blijven volgen. Het is een erg “postmodern” (of eigenlijk postpostmodern) boek. Dat wil zeggen dat je nooit weet of wat er staat nu serieus of ironisch of ? bedoeld is. Er staan bijv. passages in over het overlijden van zijn ouders die zondermeer aangrijpend zijn. Maar zijn ze het ook werkelijk? Of zijn dit allemaal maar verzinsels om een bepaald gevoel, een
bepaald effect bij de lezer teweeg te brengen? Wat naar mijn gevoel niet helemaal klopt is dat HK (althans de ik-persoon) bij heel veel gebeurtenissen en personen beweert dat hij ze zich niet meer goed herinnert of niet voor de geest kan halen , maar evenzo goed op bepaalde momenten de dingen tot in de kleinste details weet te herinneren. Hier rekent HK dan wel erg op de welwillendheid van de lezer. Al met al gemengde gevoelens. Ik had nog nooit iets van HK gelezen (behalve gebundelde columns uit de jaren 90 en ik heb door dit boek niet het gevoel gekregen, van “dit is een schrijver die ik (alsnog) moet lezen”. (Wat ik bij andere schrijvers wel degelijk had.)

* Wat een fenomenaal boek schreef de Franse auteur Laurent Binet met Beschavingen (2019/2020)! Zijn debuut, HhhH was al geweldig en daarna kwam het humoristisch-absurdistische (en door en door filosofische De zevende functie van taal,
maar Beschavingen gaat daar flink overheen. In vier episodes, twee korte en een zeer lange en afsluitend weer een korte vertelt Binet het “what-if”- verhaal van de Inka’s die Europa “ontdekken” en gaandeweg veroveren. Het is een combinatie van sagen, mythen, brieven, verhalen en dagboeken, steeds met een inherente logica die buitengewoon overtuigend is. Bijv. hoe de Inka’s na veel gevaren in Portugal aankwamen en daar als aanbidders van
de Zon in aanraking kwamen met aanbidders van een “vastgespijkerde god” en daar versteld van stonden. Overigens arriveerden ze in Lissabon, kort na de aardbeving op 1 november 1755, een gebeurtenis die de westerse wereld ook op zijn (filosofische) grondvesten deed schudden. Binet heeft zich buitengewoon goed ingelezen. Ik kan het niet controleren maar volgens mij kloppen alle historische feiten en het bijzondere is dat hij er heel veel nieuwe historische “feiten” aan heeft toegevoegd. Ik las het boek van bijna 400 pp ademloos, werkelijk een van de beste boeken die ik de laatste tijd las.

* Voor de leesclub lees ik een Amerikaans boek uit 2013: The smartest kids in the world van journaliste Amanda Ripley. Ik begon er met wat tegenzin aan – weer zo’n Amerikaans boek met een lofzang op dit of dat – maar gaandeweg begon ik het steeds beter te vinden.
Om te beginnen is de vorm origineel: AR volgt drie Amerikaanse jongeren die in een buitenland gaan studeren: in Finland, Korea (Zuid) en Polen. Hun ervaringen met het leren aldaar en het schoolsysteem legt ze steeds naast de stand in de USA. Waarom skoren genoemde landen torenhoog in de PISA rankings, vooral op wiskunde? In Finland bv. omdat je pas wiskundedocent kan worden na een universitaire opleiding en omdat
niet sport maar onderwijs het hoofddoel van de school is. In Korea omdat kinderen daar ná schooltijd naar “extra” school gaan, soms wel tot 12 uur ’s nachts, om zich klaar te stomen voor een van de prestigieuze universiteiten. En, in het algemeen, omdat in die landen de leerstof op een hoger, moeilijker niveau is dan in de USA. Daar is het gewoon allemaal te makkelijk, stelt AR, wat desinteresse, verveling en drop out en underachievement tot gevolg heeft. Een toegankelijk boek. En een aantal kritische vragen kan je er ook bij stellen: waarom toch die fixatie op PISA skores bijvoorbeeld? Ik ben benieuwd naar het gesprek in de leesclub (15 april is dat, hopelijk gaat het door…).

Koning van Katoren van Jan Terlouw is aan zijn 65e druk toe, nu als boek van de jaarlijkse leesactie (€ 2). Ik had het nog nooit gelezen, nu wel; prachtig! Fantasievol, veel tongue-in-cheek humor, in namen en gebeurtenissen en daarnaast spannend: zal de jongen Stach erin slagen de zeven opdrachten te vervullen en koning worden?

* Van de Franse romancier en docent Daniel Pennac (1944) las ik twee non-fictieboeken: het geweldige In een adem uit… Het geheim van het
lezen
 en het al even geweldige Schoolpijn, beide hartstochtelijke pleidooien voor gedegen (taal- en literatuur) onderwijs. En ik las een roman, het even hilarische als aangrijpende Zondebok van beroep, over een man die in een warenhuis alle klachten van
klanten op zich neemt (en het is ook een semi-autobiografische geschiedenis). Nu las ik een boek van Pennac uit 2003: De dictator en de hangmat. Het is een ingenieus verhaal over dubbelgangers, met als hoofdpersoon een Zuid-Amerikaanse dictator en zijn dubbelgangers die op Charley Chaplin lijken die op Rudolph Valentino lijken die op hun tweelingbroers lijken etc. Veel over CC en RV en daarnaast tussen de regels door beschouwingen over auteurschap, familieverbanden etc. Erg goed.

* Van de Engelse auteur Ali Smith die bezig is aan een “vier-seizoenencyclus” van romans las ik eerder Autumn. Dat vond ik niet zo geweldig. Nu ben ik Lente (2019) aan het lezen en dat is geweldig om niet te zeggen magistraal. De teloorgang van Groot-Brittannië aan de hand van verschillende, elkaar kruisende levensgeschiedenissen: een bewaakster in een asielzoekerscentrum (door Smith consequent detentiecentrum genoemd), een filmregisseur op zoek naar nieuwe ideeën, diens overleden vriendin en een geheimzinnig
meisje, genaamd Florence. En daar doorheen verweven de (gefantaseerde) relatie tussen de dichter Rainer Maria Rilke en de Nieuw-Zeelands-Engelse schrijfster van romans en korte verhalen, Katherine Mansfield (zie ook mijn Woolf-pagina, want er is een connectie!).
Ik heb het soms ademloos gelezen, zo goed – meeslepend is het geschreven.
Om recht te doen aan Smiths eerdere boek Autumn, zie boven, herlas ik dat. Ik vond het nu veel en veel beter dan de eerste keer. Zo zie je maar weer: herlezen “loont”.

* Vanwege de toneelvoorstelling ‘Oblomov’ in theater Branoul Den Haag herlas ik de gelijknamige, vuistdikke gelijknamige roman van Iwan Gontsjarow uit 1859. Wat een pil en wat een intriges en verwikkelingen… een beetje vermoeiend soms en dan ging ik maar even liggen…

* Zoals onderstaand te lezen, ben ik een groot fan van Bill Bryson, meest recent nog diens The body. Nu lees ik een ouder werkje (1991) over de Engelse taal: Mother tongue. Uiteraard weer vol met honderden, zo niet duizenden weetjes over de geschiedenis, ontwikkeling, verspreiding en differentiatie van deze wereldtaal. Puur genieten
en daarna gewoon weer vergeten…

* Van de mij onbekende Tsjechische auteur Karel Capek (1890-1938) las ik een meesterwerk: de roman Een doodgewoon
leven
, uit 1934 (Nl. vertaling 2008, ik las de 6e druk 2017). Een man blikt terug op zijn leven waarin hij van timmermanszoon ‘opklom’ tot rijksambtenaar,
met tussenposten als hulpje en later stationschef op verschillende spoorwegstations. De scenes uit het kinderleven zijn groots,
wat een rijkdom als je het vergelijkt met dat kille wetenschappelijke onderzoek naar kinderen. Gaandeweg het schrijven
van deze memoires doen steeds meer andere ‘ikken’ hun intrede: de invloed van zijn (zeer verschillende) vader en moeder
doet zijn intrede, evenals de hypochonder, het bedelaartje, de dichter, zijn alter ego (zijn geweten?) en zo nog meer. Uiteindelijk blijkt zijn leven uit
heel veel ‘ikken’ bestaan te hebben dan aanvankelijk in dit ‘doodgewone’ leven leek. Sleutelzin: ‘Het leven van een mens is een massa verschillende, mogelijke levens,
waarvan er slechts één, of slechts een aantal, werkelijkheid wordt, terwijl die andere enkel onvolledig, kortstondig of helemaal nooit tot uitdrukking komen.
Zo ongeveer stel ik me de geschiedenis van élk mens voor’ (p. 167). Een beknopt meesterwerk in een prachtige deels reflexieve, deels directe stijl.

* Van de Oostenrijkse schrijver Stefan Zweig (1881-1942) las ik alleen diens autobiografie De wereld
van gisteren
, een indrukwekkend relaas over het verdwijnen van het “oude” Europa in het interbellum,
geschreven vlak voordat Zweig en zijn (tweede) vrouw zelfmoord pleegden in Brazilië. Nu las ik een
heel ander boek, Ongeduld, oorspronkelijk als Ungeduld des Herzens verschenen in 1934.
Het verhaal van luitenant Toni die op een feestavond een ongewilde, verschrikkelijke vergissing begaat:
hij vraagt het aan haar benen verlamde meisje Edith ten dans. Daarna ontvouwt zich een enorm drama,
met vele hoofd- en zij-intriges, personen en gebeurtenissen, als ware het een 19e eeuwse Russische roman.
(Geschreven in 1934 speelt hij vlak voor de Eerste Wereldoorlog.) Je merkt dat Zweig met genoegen
die vele zijpaden inslaat, als rasverteller maar bij de lezer heeft dat wel het effect: schiet nou eens op!
En dat is precies waar Ongeduld óók over gaat… Niet alleen het ongeduld bij het meisje (en haar vader)
om te genezen (wat niet mogelijk is, maar iedereen doet alsof) maar ook bij de lezer. De auteur neemt bewust
de omvang van een roman voor wat hij inhoudelijk in een novelle of zelfs in een kort verhaal had kunnen doen.
Daarmee is dit zowel qua inhoud als vorm een intrigerend boek – en overigens hier en daar behoorlijk meeslepend.

* Van Yann Martel las ik, zoals iedereen The life of Pi en daarnaast
het minder bekende The high mountains of Portugal, een prachtige
vertelling (zie onder). Nu begonnen (of liever her-begonnen, want teruggevonden) aan
zijn debuut Zelf, een autobiografisch coming of age relaas van een well to do
jongen (zoon van een ambassadrice) die geleidelijk de wereld en zichzelf ontdekt,
in landen onder de hele wereld (waaronder Portugal). Meeslepend en bloemrijk qua taal.


* In mijn rijtje favoriete schrijvers neemt Paul Theroux een vooraanstaande
plaats in. Hij nadert de 80 nu (2021) en schrijft sinds 1967. Het eerste wat ik
van hem las is zijn psychologische roman Chicago Loop, uit 1989,
maar die las ik pas in mei 2000. Sindsdien kocht en las ik al zijn boeken (op één na,
een literair-kritisch essay over Naipaul; zijn verslag van de vriendschap met N las ik wel).
En dan is er nu zijn nieuwste boek: On the Plain of Snakes (2019), verslag van
een (auto)reis langs de grens USA – Mexico en diep dat laatste land in. Ongelooflijk weer,
hoe PT de kern van het leven langs die grens weet te pakken. Veel stadjes liggen op
50 m van elkaar langs de grens, het een in de USA, het ander in Mexico, maar met
een totaal ander bestaan: in de USA de grote fabrieken en andere bedrijven, in
Mexico de werkers die dagelijks de grens oversteken om er te werken, vaak tegen
een loon van onder de tien dollar per dag. En dan de vele pogingen om de grens
illegaal over te komen, over de muur (muren) of zwemmend via rivieren en meren.
PT geeft een aantal indringende portretten van mensen die dit probeerden, mislukten
en in detentie of opvang kwamen. Een aantal werkte lang in de USA, legaal of illegaal
en werden bij terugkeer opgepakt. PT verbindt zijn observaties met geschiedenis,
literatuur en de actualiteit. Hij gaat in op de alles verzengende drugscriminaliteit
(30.000 moorden in het land in 2017) en corruptie. Maar hij weet ook te genieten:
van de natuur, de mensen, het eten. Een van de hoogtepunten in het boek is zijn
bezoek aan de Zapatista’s, de vreedzame verzetsbeweging van inheemse volkeren,
onder leiding van commandant ‘Marcos’. PT wordt uitgenodigd een lezing te geven en
dat doet hij, met enige schroom maar toch met veel overtuiging. Alles bij elkaar
weer een geweldig boek van Theroux, met maar één puntje van kritiek: op ongeveer
twee-derde van het boek gaat hij opeens allemaal boeken uit en over Mexico bespreken,
als een nogal uit de hand gelopen boekbespreking. Daar heb je als lezer die al
die auteurs niet kent en hun boeken niet heeft gelezen, niet zo veel aan. Heb
ik dan ook geskipt. Voor het overige: diepe buiging.

* Een van mijn favoriete auteurs is de Amerikaanse Engelsman Bill Bryson. Zijn veelzijdige
oeuvre bevat boeken over taal, reizen en dingen die je kunt weten, zoals wat er in de zomer van 1927
allemaal gebeurde of hoe ons bestaan in elkaar zit. Nu schreef hij 454 pagina’s over een
onderwerp dat iedereen zeer nabij is: ons lichaam (ik las de Engelse editie The body. A
guide for occupants
, 2019). Een werkelijk duizelingwekkende hoeveelheid feiten en inzichten,
vragen en raadsels over ons lichaam passeert in dit boek. De meeste ben je zo weer vergeten,
maar dat geeft niet, het gaat hier puur om het plezier van het lezen en kennisnemen van…
Ons lichaam “doet” dingen in enen (een hart), in tweeën (2 nieren) en in triljarden (epitheel).
Alle lichaamsdelen en hun functies passeren de revue, van huid en haar, via de hersenen, de binnenkant en
alle organen tot en met het einde van ons lichaam. Het gaat ook over medische behandelingen en medicatie
plus het onderzoek daarnaar. In veel hoofdstukken verluchtigd met historische terugblikken,
belangrijke uitvinders en ontdekkers en hoe zij soms werden genegeerd of weggemoffeld
uit de geschiedenis. Hij spreekt met vele onderzoekers van nu en bezoekt hun laboratoria
en een keer een mortuarium. Tegen het einde bespreekt BB kanker(s) en de behandeling en in
dat kader bracht hij een bezoek aan het Prinses Maxima Centrum in Utrecht waar kinderen
met kanker worden behandeld. De toon van het boek is, anders dan in veel andere boeken van BB,
behoorlijk serieus. Sporadisch, meestal aan het begin en eind van de hoofdstukken (23 in totaal)
veroorlooft hij zich een kwinkslag. Blijkens de noten en de literatuurlijst heeft hij zich (ook)
voor dit boek goed ingelezen.

* Om af te kicken van Voskuils niet altijd vrolijk stemmende universum, zie onder, begonnen aan de
nieuwste John Le CarréAgent running in the field (2019). Le Carré heeft al sinds begin jaren 60
een imposant oeuvre op zijn naam van vnl. (spionage)thrillers. Hij schrijft onverdroten door,
altijd met een scherp oog op de actualiteit, in dit boek is dat, niet vreemd: Brexit. De 47-jarige
spion Nat krijgt de opdracht een geheime locatie, The Haven, te leiden. Tegelijk wordt hij
benaderd, op zijn badmintonclub, door een jongere man die dolgraag met hem wil spelen. Vanaf het begin zijn er intriges
en dubbelzinnigheden, er duiken figuren op, en onder, maar wie zijn ze eigenlijk? Na lezing van het boek
kwam ik tot de conclusie dat JlC weliswaar goed en sterk inspeelt op de Brexit-ellende maar dat dit boek
daardóór niet per se beter is geworden. Het is nogal een kabbelend boek, met zo nu en dan een scherpe
antiBrexit (en anti-Trump) uithaal en zeker sterke dialogen (sowieso een handelsmerk van JlC) maar
de echte scherpte van zijn eerdere werk ontbreekt. Daarnaast: zou een zéér ervaren spion als Nat nu
werkelijk niet al zijn antennes uitsteken wanneer hij out of the blue wordt benaderd door iemand
die zo graag wil badmintonnen ..? Ook het einde is onbevredigend, een ontsnapping buiten alle observatie,
camera’s etc.? Alles bij elkaar gemengde gevoelens dus. Moet de grootmeester zijn pen maar eens neerleggen?


* Op 16 december 2019, precies twee maanden nadat ik was begonnen aan Bij nader inzien, zie onder, heb ik
de laatste bladzijde van het laatste deel van Het Bureau van J.J. (Han) Voskuil herlezen. Een indrukwekkende leeservaring,
misschien nog wel meer dan bij lezing 20 jaar geleden. Het is een echt universum dat Voskuil heeft
gecreëerd, in ca. 7.100 pagina’s. De beschrijvingen – van mensen, gebeurtenissen, landschappen en vooral
van zichzelf, en niet te vergeten zijn vrouw ‘Nicolien’ – zijn soms hilarisch, soms stuitend, soms melancholisch-stemmend
en soms ronduit triest-makend. Het Bureau is dankzij de locatie van ‘Het bureau’ een Amsterdams boek, zeker, maar veel, héél veel, speelt
zich ook daarbuiten af: in de provincies Overijssel, Groningen, Drenthe; in het buitenland, Münster, Edinburgh, Wenen,
Visegrad etc. en – voor mij als Hagenaar en Vruchtenbuurt-bewoner, niet in de laatste plaats precies daar. Mijn
eigen Vruchtenbuurt, met zijn Appelstraat, Vlierboomstraat, Amandelstraat (waar ‘Nicolien’ woonde) en Pomonaplein
komen vaak voor in Het Bureau, vooral in de delen 5 en 6. De Konings winkelen er, wandelen er, soms op weg naar ‘de stad’ en
halen er herinneringen aan ‘vroeger’ op. Voskuil is zelf geboren in de Irisstraat (nr 193) maar woonde later in
de Vruchtenbuurt (zie zijn jeugdherinneringen). Het herlezen van dit deel van zijn oeuvre heeft me er weer
van doordrongen wat een geweldige schrijver Voskuil was, een van de groten van na W.O.-2. Overigens viel me nu
nog meer op hoe snel hij schreef: deel 6 bijvoorbeeld, 700 pagina’s, in krap vier maanden. Waarschijnlijk,
vermoed ik, op basis van zijn meticuleus bijgehouden dagboeken. Maar wat een triest deel is het laatste, zevende.
Alles wat hij dacht te hebben opgebouwd in 26 jaar hard werken, blijkt helemaal niets waard en wordt verkwanseld waar
hij nog ongeveer bij staat.
Voskuil schreef nog veel meer, enkele romans, jeugdherinneringen en essays en boekbesprekingen. Misschien dat ik
die ook nog eens ga herlezen. Maar nu even afkicken en wat andere lectuur …



* En nu ben ik dan echt begonnen aan het herlezen van J.J. Voskuilmagnum opusHet Bureau, 5000 pagina’s liggen
klaar … Dankzij herlezing van Bij nader inzien en Binnen de huid – zie onder – ben ik goed voorbereid …

Inmiddels de eerste drie delen uit. Nog net zo overdonderend als toen ik ze meer dan 20 jaar geleden voor het eerst las.
Deel 4 (het dikste, bijna 1000 blz.) ook uit en begonnen aan deel 5. Verslavend … en deel 6…

* Herlezen: Binnen de huid, het postuum (2009) gepubliceerde boek van J.J. Voskuil, zie ook onder. Een werkelijk
genadeloze zelfreflectie op de permanente onvrede van alter ego Maarten Koning met het bestaan, de voortdurend onder druk staande vriendschappen,
in dit boek met name met Paul en Rosalie Dehoes en ook de grote problemen met zijn vrouw Nicolien. Ik las het boek direct
bij verschijnen in april 2009 en herlas het nu en was nog meer onder de indruk.

* Naast belletrie lees ik ook “studieboeken”; veel verslagjes daarvan staan op de pagina’s over Arendt, Korczak, Dewey en “geduld”. Hier het vermelden
zéér waard is een recent boek van Hans Alderliesten, onder de titel Augustinus voor mensen van nu. Wij zijn de tijden (2019).
Augustinus is in dit geval de grote kerkheilige Augustinus van Hippo die leefde van 354 tot 430. Hij was een van de grote
figuren van het Christendom en ook de brug van het platonisme (uit Griekenland) naar dat Christendom. Een van
zijn beroemdste boeken is Belijdenissen dat wel de eerste westerse autobiografie wordt genoemd, een diep
zelfonderzoek naar wat hem bewoog en hoe hij leefde, tot hij zich bekeerde tot het Christendom. Alderliesten heeft uit
dat boek en uit ander werk in totaal 52 citaten genomen, zeg maar voor elke week van het jaar één en daarop reflecteert hij:
“Wie ben je?”, “Waar spaar je voor?”, “Is straffen nog wel iets nú?”, “Hoe ga je met onrecht om?”, “Wat is een
goede vriendschap?” en zo dus 52 vragen in totaal. Na de reflectie volgt steeds een stukje uit de actualiteit,
een uitspraak van een BN-er, of iets uit de krant of van facebook, het ‘gewone’ leven dus. Alles bijeen een zeer geslaagde
manier om Augustinus voor een breed voetlicht te brengen. Ik las zelf eerder de genoemde Belijdenissen en
ben nu bezig met de Engelse editie van De Magistro (On the teacher), een tweegesprek over kennen en kennis
tussen Augustinus en zijn dan 16-jarige zoon Adeodatus.

* Voor ik verder ga met het herlezen van Voskuils oeuvre lees ik wat boeken die al klaarlagen, waaronder Het meten van de wereld
van de Duitse auteur Daniel Kehlmann (geboren in 1975). Van hem las ik eerder (het recentere en geweldige) Tijl.
Dit boek is uit 2005 en gaat over de avonturen van en later de ontnoeting tussen twee grootheden uit de negentiende-eeuwse Duitse
wetenschap: Alexander von Humboldt en Carl Gauss (van ‘de kromme van’). Een fantastische reconstructie waarin niet alleen
de avonturen, ontdekkingen en wederwaardigheden van beiden aan de orde komen, maar ook hun eigenaardigheden (en dat waren
er heel wat). Von Humboldt (een van twee broers, de ander is Wilhelm, van de ‘Bildung’) was een echte wereldreiziger en ontdekker,
vooral in en van Zuid-Amerika. Eerder las ik een fascinerende biografie over hem van Andrea WulfThe invention of nature (zie
onder). Gauss is een van de grootste wiskundigen/sterrenkundigen uit de geschiedenis. Het boek is een prachtige hervertelling,
met (terecht) weinig eerbied voor de afbakening tussen feit en fictie. Meeslepend, ik las het in één adem uit.

* Na het herlezen van Voskuils voettochten, zie onder, had ik de smaak van deze auteur te pakken. Ik besloot om meer
te gaan herlezen, om te beginnen zijn debuutroman uit 1963: Bij nader inzien. Het 1207 pagina’s dikke verhaal
van het Amsterdamse studentenleven (Neerlandistiek) van direct na de oorlog. Een boek dat in soms korte,
soms wat langere, steeds van een datum voorziene fragmenten messcherp de vriendschappen ontleedt tussen de studenten (en
studentes). Persoonlijkheden maar ook politieke visies, visies op de wetenschap en op het vak botsen voortdurend op elkaar.
Hoofdpersonage is, net als in JJV’s magnum opus Het bureau, ook hier Maarten Koning, diens alter ego.
Veel personen uit de wetenschappelijke en literaire wereld die later naam zouden maken, komen onder
pseudoniem voor (het is dus een sleutelroman). Ook bij herlezing een geweldig boek!

* Ik herlees de drie delen Voettochten van mijn lievelingsauteur J.J. (Han) Voskuil. Het eerste deel
is uit 2004 en bestrijkt de periode 1957 – 1973 waarin het echtpaar Voskuil (han en Lousje) tien wandeltochten
maken in Zuid-Frankrijk (er staan tien verslagen in het boek, waarschijnlijk maakten ze meer tochten). In een zakelijke,
droge stijl beschrijft J.J.V. wat hij om zich heen ziet en hoort aan landschap, dorpjes, mensen en niet te vergeten:
dieren. Het is zo beschrijvend dat het bijna hallucinerend werkt. Zo nu en dan ‘popt’ de Voskuil van Het bureau en
Bij nader inzien (in mijn visie twee van de grootste naoorlogse Nederlandse romans) naar boven: dan is hij boos,
of liever ‘woedend’ over iets of iemand, of vindt hij een landschap of dorpje ‘mieters’. Ook zijn hoofdpijn en
algemene gevoel van tekortschieten komen zo nu en dan voor. Met zijn vrouw maakt hij soms ruzie, vooral omdat zij
een bepaald gedrag van hem niet kan uitstaan (wat hij trouwens heel goed kan begrijpen).

* Van de beroemde Amerikaanse auteur Paul Auster las ik enkele werken, zoals zijn recentste 4 3 2 1
(zie onder) en de New York Trilogy, beide geweldige boeken. Nu vond ik een wat ouder boek (2008): Sunset
Park
, een roman over een jongen/jongeman, Miles Heller, wiens oudere stiefbroer door zijn toedoen, zo
ervaart hij dat althans, bij een ongeluk om het leven komt. Hij ontvlucht het ouderlijk huis en
maakt zich zeven jaar onvindbaar voor vader en (stief)moeder. Het verhaal belicht deze en andere gebeurtenissen
vanuit een aantal verschillende perspectieven: Miles zelf, diens (stief)ouders, en vrienden en vriendinnen.
De titel heeft betrekking op een door Bing, vriend van Miles, gekraakt pand in de wijk Sunset Park,
waar ze met een aantal een tijd wonen. Mooi getekende levens, veel innerlijk denkwerk en een tot
de verbeelding sprekende schets van leven in New York.

* Ondertussen heb ik alle 14 delen herlezen van de onvolprezen Bernie Gunther-reeks van
de op 23 maart 2018 overleden Britse auteur Philip Kerr, zie onder voor besprekingen. Een aantal vind ik
bij herlezing beter dan de eerste keer (een teken dat herlezen ‘loont’). Als geheel is
de reeks een geweldige ‘prestatie’, erg jammer dat het bij deze 14 blijft…



* De Oostenrijkse auteur Stefan Zweig (1881-1942) kende ik alleen van naam, ik
had niets van hem gelezen. In een ‘Little Free Library’ vond ik een (ongelezen) editie
van een werk van hem: De wereld van gisteren, een terugblik op zijn leven,
geschreven vlak voordat hij zich samen met zijn vrouw in Brazilië van het leven beroofde.
En wat een leven was het geweest! En hoe hij het beschrijft in de context van het
opgroeien aan het eind van de 19e eeuw in het Habsburgse Oostenrijk, de teloorgang
van (eeuwen)oude waarden, de enorme ontwikkelingen in techniek, vervoer, cultuur en
dan… de Eerste Wereldoorlog, met zijn vernietiging van zo’n beetje heel het oude Europa.
Alleen al om de beschrijving hiervan is het boek het lezen meer dan waard. Maar het
is ook een Bildungsverhaal: de wording van een jonge auteur die bijna nonens volens
een van de beroemdste wordt in het Duitse taalgebied. Hij reisde door heel Europa, India
en Afrika; wie hij allemaal kende en met wie hij bevriend was, vormt een staalkaart
van Europese kunst en cultuur van de 20e eeuw. Maar in 1933 staat alles op zijn kop:
de machtsovername door Hitler en vervolgens worden zijn boeken verboden (en verbrand).
Daar ben ik nu aangeland in Zweigs verhaal. Er volgen nog tien ongewtijfeld zware jaren.
Een van de indrukwekkendste boeken die ik de laatste tijd las.

* Van de Engelse auteur C.J. Sansom las ik eerder Winter in Madrid dat speelt
in de nadagen van de Spaanse burgeroorlog. Ik was er wat verdeeld over, vanwege de nogal
bordkartonnen personages. Nu las ik zijn tweede grote hit: Mist over Londen (2013),
dat een originele insteek heeft: het VK heeft vrede gesloten met het almachtige nazi-Duitsland.
Het is 1952 en het VK/Londen zucht onder de door het nazibewind gecontroleerde kabinet-Beaverbrook.
Churchill leidt het verzet. Het verhaal verloopt langs verschillende lijnen: de ambtenaar David
die onder medeweten van zijn vrouw actief wordt in het verzet, een oude vriend van hem, Frank,
die via zijn broer kennis heeft over atoomgeheimen maar zit opgesloten in een gesticht, en ten
slotte de intriges binnen het regerings- en spionage-apparaat, waar Engelsen en Duitsers
elkaar bevechten om informatie. Veel uitgesponnen gesprekken, flash-backs en herhalingen bepalen
de stijl van het boek. En opnieuw houterige dialogen en figuren die niet tot leven lijken te komen
ofwel karikaturaal zijn. Het ‘what if’-idee is goed gevonden, maar de uitwerking is zwak.

‘Hendrik Groen’ is een fenomeen dankzij zijn ‘dagboeken’ (en de verfilming daarvan).
Ik las de nieuwste, een wat afwijkend format: Een kleine verrassing (2019). Het speelt
in december 2004, zo tegen Kerst. Op een school wordt een kerstviering opgevoerd,
het is niet helemaal een succes. Een baby wordt even achtergelaten in de garderobe
en daar komt per ongeluk Hendriks vriend Evert terecht. Deze neemt kinderwagen +
baby mee naar Hendriks flat. En dan ontrolt zich een uitgesponnen verhaal/intrige,
die tegelijk totaal ongeloofwaardig is en behoorlijk spannend wordt verteld. Steeds
op een andere locatie – de school, de flat, het stadhuis, de politie enz. en met
bijbehorende (vecht)gesprekken en gebeurtenissen. Is er sprake van
ontvoering of …? De slimme OvJ heeft het al snel door, maar wordt genegeerd en
komt met een eigen oplossing. Leuke, maar
op den duur ook vermoeiende karikaturen van de burgemeester, de commissaris enz.
Een pageturner van een uurtje…
Vreemd is wel het vertelperspectief: de ik-figuur is Hendrik, maar gebeurtenissen
die elders, zonder hem plaatsvinden worden toch verteld alsof hij er bij is.

* Inmiddels een paar Bernie Gunther-boeken verder. Wat een geweldige reeks is het toch!

* Na het lezen van de laatste ‘Bernie Gunther’ van Philip Kerr, zie onder, herlas ik
de allereerste, Maartse viooltjes uit 1989 (waarin niet verwonderlijk
BG zijn ‘vorm’ nog moet krijgen) en daarna een van de beste uit de reeks Als
de doden niet herrijzen
 (2009). Speelt eerst in 1934 in de aanloop
naar de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn, geweldig hoe de corruptie
binnen en buiten nazikringen wordt beschreven en dan 20 jaar later in Havana, Cuba,
waar oude rekeningen worden vereffend. Dit deel is niet alleen zo goed

vanwege de research maar ook vanwege de messcherpe dialogen en de niet al
te lang uitgesponnen (ideologische) beschouwingen waar andere delen, ook
het laatste, wel eens mank aan gaan. Niet voor niets thriller van het jaar in 2010.
Ik ga successievelijk maar eens alles herlezen, te beginnen met deel 2 van de Berlijnse
trilogie: Het handwerk van de beul.

* Vorig jaar maart overleed Philip Kerr, Engels auteur van onder andere de geweldige Bernie Gunther-reeks,
een serie van in totaal 14 detectiveboeken, spelend vanaf de jaren twintig/dertig tot na de Tweede Wereldoorlog,
vooral in Berlijn en Duitsland maar ook daarbuiten. Fantastisch geresearched, met ingenieuze plots en spannende
dialogen en situaties. Ik besprak er hieronder een aantal. In juni verscheen Kerrs zwanenzang: Metropolis (2019) waarin we
teruggaan naar de jaren 20, de jaren van Gunther als nieuwbakken detective bij de Berlijnse moordafdeling.
Het zijn al de jaren waarin het nazisme opkomt en ook de politie steeds ‘politieker’ wordt. Bernie
is nog bezig zijn ervaringen als soldaat in de loopgraven van de Eerste W.O. te verwerken. Hij wordt
lid van de moordafdeling en onderzoekt de moorden op enerzijds een aantal prostituees en anderzijds
een aantal gehandicapte oorlogsveteranen. Deze zaken hangen (uiteraard) samen. De sfeer in het Berlijn
van de jaren 20 is (weer) meesterlijk getroffen, de dialogen zijn vaak puntig (maar er zijn delen waarin
ze nog beter zijn), hier en daar zijn scenes iets te lang uitgesponnen. Deze laatste behoort niet tot mijn top drie,
maar is wel een waardig afscheid van een van de mooiste detectiveseries ooit.

* Van de Engelse auteur Ian McEwan kende ik alleen diens roman De kinderwet (The children act, maar daar was
ik niet bijster enthousiast over, te gekunsteld en onwaarschijnlijk. Maar over zijn nieuwste, Machines zoals ik
(Machines like me) (2019) ben ik zéér positief. Een dystopische roman over vleesgeworden kunstmatige
intelligentie, in de belichaming van de hypercognitieve plus -gevoelige proefrobot “Adam”, een van de 13 geproduceerde
(er zijn ook 12 Eva’s). Werkloze Charlie die samen met Miranda in een Londens flatje woont, koopt er een en
dat zijn zijn / hun leven op zijn kop. Verschillende verhaallijnen lopen door elkaar, waar IMcE flink zijn
fantasie heeft gebruikt. Het is 1982, Thatcher is (nog) aan de macht, verliest de Falklandoorlog met Argentinië.
Alan Turing, de geniale “vader van de computer”, kraker van de Enigma-code in de Tweede Wereldoorlog en vanwege
zijn homoseksualiteit gemarginaliseerd, leeft in dit boek nog en is de “vader” van het Adam en Eva programma.
De auteur husselt namen, gebeurtenissen en feiten heerlijk door elkaar (zelfrijdende auto’s in 1982…), wat
bewust vervreemdend werkt. Daarnaast speelt een verkrachtingszaak, de adoptie van een misbruikt kind, speculeren
op de beurs, wel of niet samenwonen enz. Adam maakt er soms een zootje van, maar is aan de andere
kant zeer gevoelig voor wat moreel gezien noodzakelijk is. En daar gaat het boek voor een deel ook over:
over moraliteit en daarnaast ook over het aloude lichaam-geest probleem. Een geweldig boek, meeslepend en
onderhoudend. In één adem uit…

* Een van mijn favoriete auteurs is en blijft Paul Theroux (1941). Een buitengewoon productief auteur,
meer dan veertig boektitels, die ik, op één na, allemaal heb. Hij is vooral bekend als reisboekenschrijver, maar schreef
in feite meer romans en korte verhalen (later gebundeld). Recent, 2018, verscheen zijn derde essaybundel, Figures in a landscape,
met essays uit de periode 2001 tot 2016. Ook in zijn essays toont PT zich een scherp denker en analyticus.
Hij buigt zich over ‘levens’ (van auteurs, reizigers en ‘gewone’ mensen), hobby’s (ganzen kweken,
wat hij zelf doet op Hawai), boeken – puike boekbesprekingen, en zelfbeschouwingen, over zijn eigen reizen, avonturen, ontmoetingen en
boeken en over zijn familie. Bijv. een prachtige lange ‘ode’ aan zijn vader (‘ode’, want het is een gemengd beeld). De 350 pagina’s
zijn voorbij voor je het weet – jammer, dit soort boeken mag van mij twee keer zo dik zijn.
Ik lees net dat er in oktober 2019 al weer een nieuwe Theroux uitkomt: On the Plain of Snakes: A Mexican Road Trip. Ik ben benieuwd …
Zie boven ….

* Iedereen, ik ook, kent auteur Yann Martel van zijn geweldige en verfilmde boek The life of Pi. Bijna tien jaar later
schreef hij opnieuw een betoverend boek: The high mountains of Portugal (2016). Het bestaat uit drie op elkaar
aansluitende delen die spelen in (en naar) de hoge bergen van Portugal. In het eerste vindt een jonge geleerde een boekfragment
waarin wordt verwezen naar een zeer bijzondere crucifix, beschreven door een oude priester. Dit speelt in 1904. Hij krijgt
van zijn puissant rijke oom een auto te leen om op onderzoek uit te gaan
naar een vondst in een kerk, ‘ergens’ in die hoge bergen. Hij doet er dagen over om daar te komen, maar zijn missie mislukt.
In het tweede deel, in 1938, maken we kennis met een patholoog-anatoom die een wel heel bijzondere vondst doet
die te maken heeft met de crucifix. Dit is een hallucinerend deel. In het derde deel in de jaren tachtig gaat opnieuw iemand op pad, een bankier die er genoeg van heeft, maar wel met een bijzondere kameraad: een door hem vrijgekochte chimpansee. Ze bereiken samen dorp en kerk
waar het kruis zich zou bevinden… (ik verklap niet hoe het afloopt). Wat een geweldig boek! Fantasievol, in
prachtige taal, mooi hoe de drie delen aaneen worden geregen, echt een groot genot om te lezen.

* Heerlijk gelezen en genoten van de nieuwste van Ilja Leonard PfeijfferGrand Hotel Europa (2018).
Wat een grootmeester van de taal en van de tongue-in-cheek taal is ILP toch! Een fantastische vertelling over (o.a.) liefde
in Genua maar vooral Venetië (en helaas de mislukte liefde daarna), een zoektocht naar een verdwenen Caravaggio, op
Malta, een ware filippica tegen het massatoerisme dat de steden verwoest enz. enz. (enz.) En niet te vergeten: een lofzang,
ondanks alles, op ons werelddeel.

* Vanwege de leesclub las ik van de jonge Amerikaanse auteur Tara Westover haar memorie Educated (2018).
Een insnijdende persoonlijke en familiegeschiedenis, pijnlijk op vele plaatsen maar met een groot
psychologisch inzicht. Je vraagt je af hoe een kind en jonge vrouw de vele beledigingen en mishandelingen
die ze onderging kon volhouden. Opgegroeid in een Mormoons gezin gaat ze niet naar school, moet
in het schrootbedrijf van haar vader werken (waar ze meermalen gewond raakt) en weet zich
na enorme inspanningen en een toenemende vervreemding van dat gezin toch ‘omhoog’
te werken naar uiteindelijk een doctoraat. Het boek bestaat uit relatief korte verhalen en
scenes, afgewisseld met flash backs en soms reflecties en zelfs opmerkingen in eindnoten.
De tweede helft van het boek vond ik subliem.

* Eindelijk gelezen van Joke Hermsen: haar roman Rivieren keren nooit terug (2019, 3e druk).
Met een oude bekende in de hoofdrol: Ella Theisseling, kunsthistorica, ze was ook aanwezig
in onder andere Hermsens vorige roman Blindgangers. Ella gaat terug naar (Zuid) Frankrijk,
waar ze ooit een vakantieliefde beleefde en dat is tegelijk een zoektocht naar haar
familie, en uiteindelijk ook zichzelf. Geen gemakkelijke tocht. Hermsen wisselt het heden en
het verleden af, dat laatste door dagboekfragmenten, een beproefde methode om verschillende
verhaallijnen te construeren en uiteindelijk ook bij elkaar te brebgen. Dit boek is minder
‘explosief’ dan het vorige (ook letterlijk, zie het slot van Blindgangers), misschien omdat
alles om één persoon draait en niet om zoals eerder om een groep vrienden. Sommige
figuren blijven een beetje vlak daardoor. Het boek is ook beduidend minder filosofisch
dan de voorganger(s), het is vooral beschrijvend en persoonlijk-reflectief. Het thema,
Hermsens ‘vaste’ thema: het verglijden van de tijd, is opnieuw mooi uitgewerkt.

* Van de Australische (inmiddels) sterauteur Graeme Simion las ik de eerste twee delen van zijn
Rosie-boeken (zie onder), ik was er heel enthousiast over. Nu las ik het derde deel van
wat wel een trilogie is: Het Rosie Resultaat (2019) en het is opnieuw een geweldig boek,
in sommige opzichten nóg beter dan de eerste twee. Rosie en Don hebben een zooon, ze wonen en
werken in New York maar wanneer Hudson een jaar of zes is verhuizen ze terug naar Melbourne. Wanneer
de jongen elf is begint het verhaal echt. Wat maken ze een hoop met hem mee: op school, in de familie
en in het kleine gezin. Een van de rode draden is: is Hudson, net als zijn vader, autistisch? Op
een buitengewoon respectvolle en zeer goed geïnformeerde manier beschrijft Simion wat er allemaal
rond deze vraag gebeurt. Soms lachwekkend, soms dramatisch. Het is een humoristisch boek, zeker,
maar met een aantal snijdende randjes. Als geheel vind ik de trilogie een wonder van vertelkunst,
fantasie én inlevingsvermogen in anderen.

* De Italiaanse auteur Paolo Giordano werd wereldberoemd met zijn De eenzaamheid van de priemgetallen,
inderdaad een meesterwerk. Vorig jaar (2018) schreef hij wederom een relatieroman, De hemel verslinden, met
ditmaal als hoofdpersoon het meisje, later jonge vrouw Teresa. Samen met een vreemd groepje vrienden, halfbroers,
beleeft ze allerlei relationele en seksuele avonturen. Het verhaal speelt deels op het platteland, in
een soort alternatieve coöperatie die echter uiteen valt. De geliefde van Teresa komt op een wel
heel merkwaardige manier in IJsland aan zijn einde die nogal gekunsteld aandoet. Levert wel mooie beschrijvingen
van IJsland op. Ik vond het boek wat te dik, met hier en daar uitweidingen die je eigenlijk wel kunt overslaan.

* Van de mij onbekende jonge Franse auteur Guillaume Musso (1974) las ik de literaire thriller Het grote gemis (2006/2007).
Een intrigerende plot: een jonge arts komt plotseling oog in oog te staan met zijn dertig jaar oudere zelf. Dit brengt een keten
van gebeurtenissen op gang met verloren liefdes, een dochter, een verbroken vriendschap enz. Alhoewel hier en daar wat gekunsteld
qua taal, toch een zeer lezenswaardig boek, hier en daar meeslepend geschreven.

* In één adem uitgelezen: Kruistocht in spijkerbroek, het beroemde jeugdboek van Thea
Beckman
 uit 1972. 94e druk (!) vanwege de (jaarlijkse) actie ‘Geef een boek cadeau!,
waarbij je voor slechts 2,50 een boek kunt kopen. Wat een geweldig boek! Over de jonge
Rudolf uit Amstelveen die d.m.v. een ‘transitiemachine’ wordt getoverd naar begin 13e eeuw. Maar in
plaats van bij een riddertoernooi komt hij terecht in een van de kinderkruistochten
richting het Helig Land die tot doel hadden om daar de ‘Saracenen” te verjagen uit Jeruzalem. Er ontwikkelt
zich een heroïsch en aangrijpend verhaal over moed, trouw, doorzettingsvermogen en opofferingsgezindheid en van
doortrapt bedrog. Hoewel de taal hier en daar wat gekunsteld aandoet, heeft het boek niets van
zijn zeggingskracht en urgentie verloren. Een echte klassieker!

* Eindelijk gelezen: Hoe ik talent voor het leven kreeg (2016), van de inmiddels
meermalen bekroonde auteur Rodaan al Galidi. Met dit boek over een (zijn) leven
als asielzoeker neemt hij zonder twijfel een plaats in tussen de sterauteurs van dit moment. Met het
onthutsende verhaal van het leven in een OC en een AZC, met zijn procedures, regels en niet
te vergeten ‘vogels’ van allerlei pluimage (zowel bij de medewerkers als bij de bewoners)
zet hij een onvergetelijk verhaal neer over een werkelijkheid die we liever niet kennen.

* Uitgelezen: Wees onzichtbaar, de gelauwerde roman van Murat Isik (2018). Het levens- en ‘coming of age’-
verhaal van de jongen Metin, van Turkse oorsprong, die opgroeit in de Bijlmer en daar kennismaakt met het rauwe leven.
Het boek bestaat uit veel, meestal korte hoofdstukken, van enkele bladzijden. Het krijgt daardoor iets brokkeligs. Een aantal thema’s komt steeds
terug: de niet-aflatende strijd van moeder, dochter en zoon met hun man en vader, de vriendschappen en
verliefdheden, het leven in de Bijlmer, de vele moeilijkheden op school, tot complete veldslagen aan toe enz.
Als (letterlijke) klap op de vuurpijl is er de Bijlmerramp die tot onvoorziene gevolgen in het leven van Metin leidt.
Na lezing heb ik gemengde gevoelens over het boek als geheel. Zoals gezegd geven de korte en meestal niet
samenhangende/opeenvolgende hoofdstukken het een brokkelig karakter (“volgende verhaaltje”) maar daar staat
tegenover dat een (flink) aantal ervan goed of ronduit geweldig goed en meeslepend zijn geschreven. Misschien
is het boek te dik en had er kunnen worden “bezuinigd” op de zoveelste confrontatie tussen vader en zoon. Voor mij
is de ontwikkeling van de moeder tot een (min of meer) zelfstandige vrouw, met eigen verantwoordelijkheden
en een eigen inkomen, de tweede hoofdlijn in het boek, naast de ontwikkeling van het jongetje tot student.
Sowieso is de moeder een veel interessanter personage dan de vrij eendimensionele vader (alhoewel, dat moet
gezegd, die ook probeert zich te ontwikkelen en een opleiding tot Maatschappelijk werker begint en afrondt,
maar uiteindelijk door zijn eigengereidheid mislukt in een baan in die sector). Van het gezin is de oudere zus
het personage dat het minst uit de verf komt, vele hoofdstukken is ze afwezig en duikt dan ineens weer op. Al met
al dus een niet geheel geslaagd boek, maar wel een met vele mooie momenten.

* Vanaf 8 januari 2019 deed ik mee aan de #BookCoverChallenge op twitter: elke dag
een boekomslag laten zien, zonder verder commentaar of toelichting. Ik begon met

Plaats voor Gino, van H. Diessel, een jeugdboek dat ik zeker al vijftig jaar heb;
daarna volgden nog vele geliefde boeken….

* Begonnen aan Obsessie, de niet geheel adequate vertaling van Posession, a Romance, van de
gelauwerde Engelse schrijfster A.S. Byatt. Zij won er in 2009 de Booker Prize mee. Het is
een ingenieuze roman waarin het leven en de liefdes van de fictieve 19e eeuwse dichter Randolph Ash
uit de doeken worden gedaan, compleet met briefwisselingen, gedichten en biografie. Alhoewel hier
en daar wat langdradig is het knap om zo iets compleet uit je duim te zuigen. Toch heb ik het uiteindelijk
niet uitgelezen: de langdradigheid en vele zijwegen en uitweidingen begonnen me op een gegeven moment
te irriteren; ik had het gevoel dat de auteur steeds meer liet zien: kijk eens hoe goed ik nu weer
iets heb bedacht. Ik heb het boek in een Free Little Library gelegd …

* Tussendoor gelezen: het tweede deel van Hendrik GroenZolang er leven is (2016), dat
op dezelfde voet verder gaat en op humoristische en soms ontroerende wijze de belevenissen beschrijft
van een aantal bewoners van een verzorgingstehuis in Amsterdam-Noord.

* Ik vond Hässelby, zie onder, zo goed, dat ik me nu op het magnum opus van Harstad heb
gestort: Max, Mischa en het Tet-offensief (2015/2017), 1230 pagina’s maar liefst… en wat een ge-wel-dig boek is dit!
Bijna niet samen te vatten deze avonturen- en ook wel schelmenroman maar vooral een coming of age-verhaal van Max (16)
en zijn onmogelijke liefde voor Mischa (23) en dat is maar één aspect van dit duizelingwekkende en fantastisch
goed vertelde verhaal. 30-12: nog maar 80 pagina’s te gaan en ik wil het eigenlijk niet uitlezen want dan is het uit …
Wat een fenomenaal boek is dit, een van de beste die ik de afgelopen jaren las. En dan toch op 2 januari 2019 uitgelezen….


* Gelezen van de Noorse sterauteur Johan Harstad zijn tweede roman: Hässelby. Het demonteren is begonnen
uit 2011. Het relaas van een jongeman die maar niet kan loskomen van zijn oude vader en op wiens pad voortdurend allerlei demonen komen.
Erg goed verteld.

* Tussendoor gelezen: het eerste deel met belevenissen van Hendrik Groen. Herkenbaar, hilarisch en op
een aantal plaatsen erg ontroerend.

* Lezing van onderstaande onderbroken voor, wat mij betreft, dé literaire gebeurtenis van 2018: deel 2 van de biografie
van Saul Bellow, door (literatuur)historicus Zachary Leader. De titel is Love and Strife. 1965-2005,
goed gekozen want SB was inderdaad enorm ambitieus, een echte ‘vechtjas’ en bovendien een rokkenjager van de ergste
soort. ZL heeft in dit deel een scoop: een vrouw die anoniem haar verhaal doet over een jaar ‘verkering’ met SB. Diens
leven is inderdaad een aaneenschakeling van huwelijken en affaires op allerlei gebieden: amoureus, financieel, als
lid en later voorzitter van het Comittee on Social Thought [waarvan Hannah Arendt ook lid was, ze konden elkaar niet
uitstaan overigens] en met uitgeverijen enz. Boeken die onder andere worden besproken zijn: HumboldtSammler en verhalen(bundels)
als ‘Him with his foot in his mouth’. In 1976 ontving SB de Nobelprijs voor de Literatuur. En wat er daarna allemaal nog zou volgen …
Bijvoorbeeld The Dean’s December, in het Nederlands met een knipoog vertaald als De decaan en diens
december
, waarin ook alweer een echtgenote, ditmaal Alexandra, ‘verwerkt’ is. Net als de andere romans heb ik deze meermalen
gelezen en blijf ik er nieuwe dingen in zien. Na Alexandra kwam Janice, zijn laatste echtgenote met wie SB nog een dochter kreeg, Rosie.
Tot in zijn 80-er jaren had SB een druk en intensief programma van college geven, lezingen en veel reizen, ook naar Europa. Zijn laatste jaren
stonden in het teken van dementie en uiteindelijk is hij in een mist verdwenen, 5 april 2005 overleed hij. Direct bleek hoe verdeeld
zijn familie was, zijn drie zonen en nog levende ex-en hadden het moeilijk met elkaar. Overigens was in 2000 al een grote biografie
verschenen, van James Atlas (in mijn bezit), waarop Leader ook uitvoerig ingaat. Deze was met veel gedoe tot stand gekomen en vooral echtgenote
Janice moest niets van Atlas hebben. Net als deel 1 is dit tweede deel een ongelooflijk goede en interessante biografie van een van de allerbeste
schrijvers van de 20e eeuw (maar niet de allerbeste mens …).

* Ondertussen – zie hier onder – heb ik deel 2 uitgelezen en ben aan deel 3 van De man zonder eigenschappen begonnen.
Dit deel opent met de ontmoeting, na vele jaren, van de hoofdpersoon met zijn zus. De aanleiding is het overlijden van hun,
niet erg geliefde, vader. Broer en zus hebben vele ‘geladen’ gesprekken. Daarna keert zij niet terug naar haar echtgenoot
(haar tweede, die ze verafschuwt) en hij gaat terug naar de beslommeringen van de grote actie. Ook in dit deel is het
genieten vooral van de messcherpe dialogen en van het bloemrijke, vaak ironische taalgebruik.

* Ik lees stug verder aan wat wordt beschouwd als een van de hoogtepunten van 20e eeuwse Europese literatuur (en sinds lang
op mijn “nog te lezen”-lijst stond): De man zonder eigenschappen van Robert Musil die er vanaf 1922 tot zijn dood in
1942 aan werkte. De Nederlandse vertaling (die ik voor een spotprijsje op de Haagse boekenmarkt vond) is in vier delen,
waarvan het vierde de door RM teruggetrokken hoofdstukken bevat. Inmiddels heb ik deel 1 uit en ben ik gevorderd in deel 2.
Het is het hilarische verhaal van een initiatief om het zo veel jarig jubileum van Zijne Koninklijke/Keizerlijke
Hoogheid van “Kakanië” (d.w.z. de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie) groots te vieren. Een comité wordt opgericht
en er ontspinnen zich talloze intriges (te veel om hier te beschrijven). Tussendoor beschouwingen over politiek,
economie, literatuur, liefde enz. enz. Alles doortrokken van een heerlijke ironiserende (ondert)toon. Alhoewel een dik boek en soms
lang uitgesponnen passages een genot om te lezen.

* Wie (iets) ouder is en het tijdperk van zwart-wit televisie nog heeft meegemaakt, kent ongetwijfeld de verhaaltjes van Paulus de Boskabouter.
Over diens schepper, Jean Dulieu, verscheen een intrigerende biografie (2012) door zijn dochter, Dorinde van Oort. ‘Jean Dulieu’ was de verfransing van
zijn echte naam, Jan van Oort. Tijdens zijn kindertijd in de jaren 30 bleek zijn muzikale talent, helaas zou je bijna zeggen, want zijn vader, zelf een
begenadigd (opera)zanger, stimuleerde dit talent op maniakale wijze. Uiteindelijk bracht het Jan tot in het Concertgebouworkest (2e violen…), maar
zijn andere, ‘eigenlijke’ talent: fantasievolle verhalen schrijven en de bijbehorende poppen zelf maken, er bijna aan onderdoor. Van Oort/Dulieu liep
in zijn kinder- en jongelingentijd veel krassen op en had toen en later moeite om relaties te vormen en in stand te houden. Hij zwierf graag door
Europa (naar Rome op de scooter…) maar liet daarvoor zijn jonge gezin (2, 3, 4 kinderen) in de steek. Hij werkte noodgedwongen met andere mensen
samen maar kon het eigenlijk als ultieme individualist niet. Zijn Paulus-verhaaltjes eerst in het Parool, later ook in boeken en daarna op televisie (en weer later herfilmd door
anderen) maakten van hem een bekende kunstenaar. Hij verwerkte persoonlijke ervaringen in. Hij schreef ook niet-gepubliceerde romans, waaruit
zijn biograaf veel citeert; vaak een pijnlijke verwerking van traumatische gebeurtenissen en moeilijke vriendschappen. Het boek is prachtig uitgegeven,
met veel illustraties. Het is een insnijdende biografie geworden, hier en daar echt pijnlijk om te lezen en de gedachte bekroop me dan ook: wie
had dat gedacht, de man achter die ‘aardige’ verhaaltjes over een boskabouter (en een uil, een mol en .. niet te vergeten een heks; in al deze
figuren stopte Dulieu eigenschappen van familieleden en vrienden). Hij overleed in 2006.

* Om in de Berlijnse stemming te blijven (zie onder) herlas ik het grote Berlijn-boek van Philippe RemarqueBoze geesten uit Berlijn (2006).
Een heerlijk verslag van de vele debatten en conflicten over wat de stad (en het land) aan moet met zijn (oorlogs)verleden. Over elke
bouwkundige ingreep wordt jaren vergaderd. PR citeert, net als Maclean, zie onder, de uitspraak dat Berlijn nooit ‘is’, maar altijd ‘wordt’.


* Soms lees ik een boek pas lange tijd nadat het een ‘hit’ was, zo ook nu Het Rosie project, van de Australische schrijver Graeme Simsion
uit 2013. Een megahit, gezien het aantal herdrukken. En een erg leuk boek, over de met autisme behepte geneticawetenschapper Don Tillman die bezig is
met (o.a.) zijn ‘Echtgenote Project’, dat dankzij de komst van Rosie in zijn leven het ‘Rosie Project’ wordt. Geestig en fantasievol, met ook
een serieuze ondertoon.

* Met veel interesse gelezen: Berlin. Imagine a city, van de Amerikaanse auteur Rory Maclean (2014). Een geschiedenis van de stad in ‘portretten’ (van
mensen en van de stad zelf), vanaf 1469. Meesterlijk geschreven en ‘levende’ geschiedenis. Maclean was zelf nauw betrokken bij de opnames van de ‘Berlijnse’ albums
van David Bowie.

* Ik las het geweldige The invention of nature (2015/2016) van de Indiaas-Engelse auteur Andrea Wulf. Het levensverhaal van een
van de meest invloedrijke, allround geleerden van de 18 en 19e eeuw: Alexander von Humboldt, de jongere broer van de al even
beroemde Wilhelm (van de Bildung) en beiden naamgevers van de Humboldt-Universität in Berlijn. Na een ongelukkige start als
jongeling werd hij dankzij een studie een van de grote experts in Duitsland op mijnbouw- en geologisch gebied. In de 80 jaar daarna
bouwde hij dat, dankzij (soms levensgevaarlijke) expedities naar o.a. Zuid-Amerika en Rusland, uit tot één omvattende ‘ecologische’ visie, een manier van kijken naar
en denken over de natuur, m.n. het ‘organische’ (i.p.v. het mechanistische), daarin. Een ongelooflijk invloedrijk en toch vrijwel
vergeten man die velen inspireerde, zoals Simon Bolivar (Zuid-Amerikaans revolutionair), Charles Darwin, Henry Thoreau en tot bijna eind 20-ste eeuw
vele natuurliefhebbers en -beschermers en daarnaast kunstschilders, dichters (Goethe!), architecten enz. Zijn tijd zéér ver vooruit. Een
prachtige biografie zowel over leven als werken en invloed.

* Hieronder schreef ik over een van mijn favoriete auteurs: Philip Kerr, overleden op 23 maart 2018. Ik dacht dat Greeks bearing gifts
(2018) zijn zwanenzang was, maar nu blijkt dat er in april 2019 toch nog een aller-, allerlaatste aankomt. Daar kijk ik dan alvast naar uit!

Inmiddels, juni 2019, is deze verschenen: Metropolis, ik las hem en bespreek hem hierboven!

* Van de Franse auteur Laurent Binet las ik, net als honderdduizenden anderen, zijn boek HhhH, over nazikopstuk Heydrich (op
27 mei 1942 in Praag vermoord door Tsjechische verzetsstrijders). Na dit megasucces schreef hij een heel ander boek: De zevende functie
van taal
, 2015/6. Het is een pastiche met in de hoofdrollen alle filosofische en politieke kopstukken van de jaren 80 in Frankrijk
en de VS. Het begint ermee dat Roland Barthes bij een ongeluk om het leven komt; is het inderdaad een ongeluk of moord? Het wordt uitgezocht
door commissaris Bayard die al gauw in contact komt met genoemde kopstukken: Foucault, Derrida, Sollers, Kristeva, Eribon en later in de
VS Searle en Chomsky. Tussen de bedrijven door de politieke strijd om het presidentschap van Frankrijk: Mitterand, Fabius, Jack Lang en Giscard.
Er lijkt een document over ‘de zevende functie van taal’ te zijn verdwenen. Een heel plot met Bulgaren en Japanners,
met moord en doodslag, geheime genootschappen (Eco!) ontvouwt zich. LB heeft zich duidelijk goed ingelezen want hij strooit
met namen en citaten. Tussendoor ‘meta’-opmerkingen over auteurschap, de romanschrijver enz. En er is een ‘ik’ in het
verhaal, maar wie is dat? De plot is uiteraard heel dun maar desalniettemin heb ik me kostelijk vermaakt. (438 pp …)

* Van de Nederlandse filosoof Cornelis Verhoeven (1928-2001) las ik een aantal boeken maar beslist niet alles (hij schreef er 80 plus nog duizenden
artikelen). Hij was een scherpzinnig denker en een groot stylist. Op de 2e handsmarkt kwam ik zijn herinneringen tegen: De glans van oud ijzer uit
1996. (De herinneringen lopen tot 1982.) Prachtige herinneringen aan zijn boerenjeugd in Brabant, zijn jaar op het seminarie
(voorafgegaan door een intrigerende beschouwing over het begrip ‘priester’), daarna studie filosofie en leraarschap en ten slotte
zijn hoogleraarschap en toekenning van de PC Hooftprijs. Eerlijke beschouwingen en overpeinzingen, met een goed

gevoel voor wat een ‘echte’ herinnering is en wat je via via wordt aangereikt en beklijft. Tegen het einde wordt het wat zwaar op de hand, niet vreemd want CV’s huwelijk liep in 1979 op de klippen. Gelukkig wel schitterende observaties van
zijn twee kinderen en als uitsmijter een lofzang op het leraarschap.

* Ik kwam een leuk ouder boek tegen: De avonturen van Henry II Fix, van Atte Jongstra (2007). Het is de geheel
verzonnen (auto)biografie van deze Henry uit begin 19e eeuw, aan de hand van talloze bronnen, archieven en afbeeldingen over
allerhande onderwerpen. Henry is een enorme parvenu, onder de plak van zijn moeder en miskend door zijn vader, en hij
tracht zich hieraan te ontworstelen door allerlei ‘avonturen’ te beleven, ‘adressen’ aan het gemeentebestuur van zijn
geliefde stad Zwolle te schrijven en zich met van alles te bemoeien waar hij geen verstand van heeft. Het boek
bevat meer dan 500 eindnoten die veelal nergens op slaan maar het geheel een ‘verantwoord’ karakter geven. Idem
de indrukwekkende literatuurlijst. Kostelijk.

* De Israelische historicus Yuval Noah Harari maakte furore met zijn boeken Sapiens en Homo Deus. Ik las beide
boeken en was zeer onder de indruk. Met een onwaarschijnlijke helderheid en overzicht presenteert hij in Sapiens de
geschiedenis van de mensheid vanaf de vroegste tijden en laat hij zien hoe deze (onze) soort de aarde ging be- en overheersen. Hij
schrijft dat toe aan ons vermogen tot samenwerken over hele aarde heen. In het tweede boek kijkt hij vooruit. Het liberalisme/kapitalisme
is de sterkste ideologie gebleken, mens: wat nu? Zijn zoals de goden is wat ons nog te wensen overblijft. Onsterfelijkheid is
het centrale thema van dit boek. Volgens YNH ligt deze dankzij razendsnelle technologisch/biologische ontwikkelingen eindelijk
binnen handbereik, althans voor een bepaalde elite. YNH heeft een bijzondere schrijfstijl: hij kan je pagina’s meeslepen met
een bepaald inzicht, bijv. de zegeningen van het kapitalisme, om er vervolgens vele, vooral ethische kanttekeningen bij te plaatsen.


* Uitgelezen: Building and Dwelling. Ethics for the City (2018) van de beroemde Amerikaans-Engelse socioloog Richard Sennett. Het
derde boek in een trilogie over “maken”, die begon met De ambachtsman (2008) en daarna Samen (2012). Nu dus
een omvattende studie over de sociologie (en de politiek, de cultuur, de psychologie, …) van de stad, zowel de ‘ville’ als de ‘cité’. Met
casussen van steden over de hele wereld en uit de moderne geschiedenis. En met veel ‘petites histoires’, wat het een leesbaar boek maakt,
geen droge kost. Helemaal aan het eind komt Arendt aan bod met haar visie op privaat versus publiek (pp. 299-300).

* Ik las Terug naar Reims (2009) van de Franse filosoof en socioloog Didier Eribon, een (autobiografisch) verslag van de politieke en sociologische veranderingen sinds de jaren 60/70 in Frankrijk, een openhartige terugblik op zijn jeugd. Een om meerdere redenen indrukwekkend boek. Ten eerste vanwege het onthutsende relaas van de teloorgang van “links” (in Frankrijk). Verder vanwege de indringende beschrijving van de ontwikkelingsgang van een jongen uit de arbeidersklasse, wiens broers na hun 14e gingen werken, maar hij mocht naar de middelbare school. Op deze ontwikkeling zijn (impliciet en uitdrukkelijk) allerlei politieke, sociologische en economische processen werkzaam en DE beschrijft de interactie tussen biografie en processen werkelijk voorbeeldig. De theorieën van (o.a.) Foucault en Bourdieu gaan voor je ogen leven. Ten derde is het ook de ontwikkelingsgang van een jonge homoseksueel die door zijn geaardheid op nog een andere manier dan de sociaal-economische werd achtergesteld en buitengesloten. In de reconstructie van zijn leven ziet DE het zo dat hij, door zich ‘vrij’ te maken als homo, de negatieve sociaal-economische condities te boven kon komen. Ten slotte laat het boek/verhaal ook mooi de rol van toeval zien, dat speelt een paar keer een doorslaggevende rol: hij ontmoet iemand wiens vriendin bij een krant werkt en die vraagt hem om een artikel. Dit geeft de aanzet tot zijn loopbaan waarin hij vervolgens ontmoetingen/interviews heeft met zijn filosofische en sociologische helden. Uiteindelijk wordt hij zelf hoogleraar (sociologie). Een indrukwekkend boek dat vraagt om herlezing. In juni bespraken we het op een bijeenkomst van de Leerschool Leidschendam.

* Hieronder schreef ik over de laatste roman/thriller van Philip Kerr. Het was (bijna) inderdaad zijn laatste want op 23 maart 2018 overleed hij. Zonder twijfel een van de meest interessante (thriller)auteurs van de laatste jaren (of eigenlijk decennia) met als onvergetelijke hoofdpersoon politie-inspecteur Bernie Gunther, die zich staande probeert te houden tijdens het nazi-tijdperk (en lang daarna). Altijd fantastisch geresearchte boeken, bijtende dialogen en bijna onontwarbare intriges. Echt een verlies. In april verscheen zijn allerlaatste: Greeks bearing gifts. Ditmaal speelt het verhaal in 1957 en zoals de titel al aangeeft in Griekenland. Het komt wat langzaam op gang, zo lijkt het, met het in dienst treden van Bernie bij een verzekeringsmaatschappij, waarvoor hij wat schadeclaims uitzoekt. Later blijkt dat hier meerdere dubbele bodems aan de orde zijn. Het echte verhaal betreft een gezonken (Duitse) boot, die zo op het oog werd gebruikt om antieke Griekse kunstschatten op te duiken, maar in werkelijkheid op zoek was naar een ander gezonken (Duits) schip waarin zich voor miljoenen geroofd Joods goud zou bevinden. Hierom heen spelen de rol van Duitsland in het “nieuwe” Europa van de EEG (1957!), de herstelbetalingen aan Griekenland, ontsnapte nazi’s en nazi’s die een prominente rol in de regering-Adenauer speelden, enz. enz. Een bijna niet te overzien netwerk van personen en gebeurtenissen. Er wordt ook flink gemoord… Het boek is ruim 500 pp, maar had dunner gekund, er staat (te) veel in over Bernies eigen zieleroerselen en hier & daar vliegt het uit de bocht met zijn amoureuze gevoelens voor een Griekse juriste. Niet alle dialogen zijn even scherp (één van de sterkste aspecten van de hele reeks zijn juist die dialogen). Toch is het mede dankzij de research een intrigerend en tot nadenken stemmend boek. Een waardige apotheose.

* Zoals hieronder vermeld, wilde ik me voorbereiden op lezing van de nieuwe Joke J. Hermsen: Rivieren keren nooit terug en daartoe las ik De profielschets en Blindgangers. Maar wat ik me daarna realiseerde is dat het hele verhaal begint met Hermsens debuut (literair) uit 1998: Het dameoffer. Dat had ik al een keer gelezen maar nu voor de gelegenheid herlezen. Een erg goed boek, met als hoofdpersoon Det van Vliet (die in de latere boeken dus ook zal optreden) die in haar huisje in Frankrijk het dagboek van haar moeder ontdekt, waarin deze onverbloemd schrijft over haar relatie met haar man (c.q. haar vader). Al in dit debuut is de grens tussen fictie en filosofie dun en komen we vertrouwde thema’s als ‘stilte’ tegen. Erg mooi om te zien hoe in JJH’s oeuvre deze thema’s als lange lijnen steeds weer opduiken. En dan binnenkort echt maar eens aan ‘Rivieren’ beginnen!

* Tussendoor herlas ik Kafka op het strand, van Murakami, gewoon omdat dit nu eenmaal een van mijn lievelingsboeken is.

* De Engelse sterauteur Ali Smith schreef wat wordt genoemd de eerste Brexit-roman: Autumn. Het gaat over de vriendschap tussen de 100 jarige Daniel en de 30 jarige Elizabeth, een kunsthistorica. De roman kent meerdere lijnen en lagen: die relatie over een periode van een kwart eeuw; de herontdekking van een vergeten Britse kunstenares, Pauline Boty; het verhaal van callgirl Christine Keeler dat in de jaren 60 de UK deed schudden en zo nog wat. In een nogal springerige en ‘hip’ aandoende stijl, non-lineair en steeds wisselende (tijds)perspectieven. Het boek is overladen met lof maar ik vond het zo-zo, ondanks een aantal bijzonder mooie en aangrijpende passages.

* Ik las vrij snel achter elkaar een aantal actuele Nederlandse romans: Aantekeningen over het verplaatsen van obelisken, van Arjen van Veelen, gaat over de zoektocht naar het graf van Alexander (de Grote, in Alexandrië) maar vooral over de verwerking van de plotselinge dood van een goede vriend van de auteur. Hij noemt deze “Tomas”, maar dat blijkt dus een werkelijke auteur, inmiddels overleden, te zijn geweest: Thomas Blondeau. De passage lezen waarin dit duidelijk wordt, ervaarde ik als een schok. De grens tussen feit en fictie was verdwenen. Dit boek is genomineerd voor de Libris Prijs.
De volgende die ik las, is dat ook: De heilige Rita, van Tommy Wieringa. Dit vertelt het verhaal, spelend in het oosten van het land, van een Russische piloot die vlucht uit Rusland en terecht komt in het weiland vlakbij het huis van de hoofdpersoon (als jonge jongen). En er vervolgens met diens moeder vandoor gaat. Als volwassene is de hoofdpersoon niet erg sympathiek, hij drinkt, gaat naar de hoeren (daar slaat de titel op) en heeft een schimmige wapenhandel. In het hele boek overheerst de vorm nogal, “mooi”-schrijven.

* Ik las alles van sterauteur Philip Kerr (d.w.z. al zijn Bernie Gunther-boeken). Nu zijn jongste (2017): Pruisisch blauw. het alterneert tussen april 1939 en oktober 1956. Politiecommissaris Bernie moet op bevel van Heydrich een moord oplossen op de Obersalzberg, het buitenverblijf van Hitler en wel snel omdat de Führer er zijn 50e verjaardag wil vieren. Dat gaat met enorme problemen gepaard omdat iedereen wel wat onder de (nazi)pet houdt. In 1956 krijgt Bernie van Erich Mielke, stasi-chef in de DDR, de opdracht iemand te doden, in Londen. Aanvankelijk werkt hij mee, maar ontsnapt dan en probeert te verdwijnen. Tegen het eind van het boek, ruim 500 pp verder (!) komen de verhalen bij elkaar. In dit genre is dit opnieuw een meesterwerk van PK. Perfect geresearched, elk detail (en dat zijn er vele) klopt. En spannend. En zoals altijd messcherpe dialogen. Dit is een van de beste in de reeks van 10 (die eigenlijk maar één zwakkere kent, zie onder).

* Ondertussen gelezen: Tijl, 2017, van Daniël Kehlmann, een jonge Duitse schrijver. Pats, wat een boek zeg! Een topboek. Prachtig historisch gesitueerd, met als verhaallijn de schelmenstreken van Tijl maar ook over politieke en economische verwikkelingen in Duitsland (en Nederland, o.a. Den Haag!), oorlogen, hofintriges enz. enz. Meesterlijk gecomponeerd.

* Ik realiseerde me dat Rivieren keren nooit terug, zie onder, nóg een voorganger heeft: De profielschets (2004), dat is dus een ‘vroeg’ werk van Joke Hermsen. Dit boek is (ook) een afrekening met het vrouwvijandige academische milieu waarin strategisch handelen zorgt dat je overleeft. Er moet een nieuwe hoogleraar filosofie worden benoemd en hierover ontbrandt een strijd: tussen degenen die vinden dat het een vrouw moet zijn, een feministe, een fenomenoloog (-ge) etc. Ondertussen probeert de plv voorzitter van de afdeling zijn Italiaanse scharrel op de positie te krijgen – mislukt jammerlijk maar om andere redenen dan hem lief zijn. Tussendoor spelen ook de mislukte / mislukkende relaties die we in Blindgangers opnieuw zullen tegenkomen. De setting van een afdeling Filosofie geeft JH de gelegenheid haar diepe filosofische kennis naar voren te brengen. Dat doet de dialogen niet altijd goed maar maakt dat dit boek zich wel duidelijk onderscheidt qua ‘milieu’.

* Ter voorbereiding op de nieuwe roman van Joke J. Hermsen – Rivieren keren nooit terug – herlas ik de ‘voorganger’ van dit boek: Blindgangers uit 2012. Ook bij herlezing vind ik dit een geweldig boek waarin de relaties en vriendschappen tussen zes heel verschillende mensen wordt ontrafeld (en waarin door allerlei oorzaken ook een einde komt daaraan). Gelardeerd met filosofische gesprekken en bespiegelingen, over de tijd, over de vriendschap, over seksualiteit, over gefnuikte ambities en carrières, enz., stuwt het verhaal voort naar een climax. Ik ben benieuwd hoe het Det, een van de personages uit Blindgangers, in het nieuwe boek zal vergaan.

*Gelezen, in meerdere ‘etappes’: Een klein leven (2016) van Hanya Yanagihara. Overladen met nominaties en prijzen en terecht. Maar wat een verschrikkelijk boek qua wat zich afspeelt in de levens van vier Amerikaanse vrienden. Vooral Jude die zich ontwikkelt tot top-jurist spant wat dat betreft de kroon, van jongsafaan mishandeld, misbruikt en gekweld met alle gevolgen van dien. HY beschrijft hun levens vanaf de adolescentie tot in de vijftig en tot uiteindelijk, voor twee van de vier, de dood erop volgt. Het is meesterlijk van taal en beschrijving maar geen gemakkelijke kost voor wat betreft de inhoud. Ik noteerde na lezing: overdonderend maar ook irriterend en (te) lang.

* De nieuwe Murakami ligt klaar! En die (2 delen à ruim 500 pp elk !!) is nu uit: De moord op Commendatore is vanouds Murakami. Het verhaal lijkt simpel: een kunstschilder (vnl portretten) die zijn draai niet kan vinden, van een vriend tijdelijk in een huis op een heuvel mag wonen dat van diens vader, een beroemd kunstschilder, was en daar op zolder een ingepakt schilderij ontdekt. En bellen die ‘zo maar’ gaan rinkelen midden in de nacht… En een monumentje in het bos waarachter zich een diepe kuil bevindt… En de overbuurman op de heuvel die erg veel belangstelling voor hem heeft… En dan is plotseling de Commendatore er: een van de figuren op dat ingepakte schilderij, tevens een van de hoofdfiguren uit Mozarts opera Don Giovanni. Enzovoort, enzovoort. M brengt steeds weer nieuwe vervreemdende elementen in het verhaal waardoor het levendig en afwisselend blijft. Een meester-verteller. Toch is dit niet zijn beste: dat zijn voor mij Kafka op het strand, de Opwindvogelkronieken en natuurlijk 1Q84. Wel vind ik het de moeite waard deze 1000 pagina’s later nog eens te herlezen, ook al vanwege de prachtige taal/vertaling.

* Met veel plezier las ik het boek (geredigeerde bundel) Prestatiepijn (2017), onder redactie van F.I. Kusters & A. Visser, uitgegeven door Phronese. Over hoe we elkaar in de maatschappij en meer specifiek in het onderwijs elkaar helemaal gek aan het maken zijn met werk- en prestatiedruk. Of heeft het leveren van prestaties ook positieve kanten?! Mijn bespreking ervan kun je hier lezen (.pdf).

* Van Pieter Waterdrinker las ik zijn vorige twee boeken, Lenins balsem en Poubelle, met enorm veel plezier. Het zijn een soort moderne schelmenromans, met mega-veel Rusland erin. En lekker dik. Dat is ook het geval met zijn nieuwste: Tsjaikovskistraat 40, genoemd naar zijn Petersburgse adres. Fantastisch, wat een boek: (auto)biografie, geschiedschrijving van de 20e eeuw in Rusland én wederom schelmenroman, met heerlijke avonturen, corruptie en omkoping, hoererij enz. enz. Zijn deze 430pp dan zijn magnum opus? Is het zijn laatste? Is het een afrekening met zijn eigen schrijverschap? Het boek bevat tirades: tegen het huidige Rusland en vooral diens ‘tsaar’, tegen het literaire bedrijf, tegen de machthebbers in Europa. Maar het is ook een zelfonderzoek: wat stelt dat hele schrijverschap nou voor? Door de afwisseling in de periodes die het boek bestrijkt, grofweg 1905 – heden, blijft het ondanks een enkele herhaling, heel levendig. En het is leuk PW’s wandelingen in St.-Petersburg even mee te lopen: over de Nevski Prospekt, langs de Neva enz. Ik ben daar twee keer geweest (in de winter, -20 graden…) en vond het een heerlijke stad. Maar ik ben dus benieuwd of en wat we nog van deze (volgens hemzelf miskende – maar hij heeft ook prachtige recensies gekregen) schrijver gaan horen.

Simon Schama heeft inmiddels een indrukwekkend oeuvre op zijn naam staan, over geschiedenis, kunst enz. Ook maakte hij tientallen (BBC) docu’s over dezelfde onderwerpen. Nu is deel 2 uit van wat toch wel zijn magnum opus mag worden genoemd: De geschiedenis van de joden. Eerst las ik deel 1 in vertaling als dwarsligger. Dit behandelt de geschiedenis vanaf het prille begin tot 1492. Het duizelt van de namen en gebeurtenissen, van (richtingen)strijd en theologie(en) (zie onder). Dat is in deel 2 niet anders, dat las ik in het Engels (600pp). Het heet ‘Belonging’ (Erbij horen), 1492 – 1900. Schama is een geweldig verteller die steeds op basis van een levensverhaal, soms van een ‘gewone’ Jood maar soms een ‘BJ-er’, een compleet historisch panorama ontvouwt. In de 17e eeuw werd Nederland als dé ideale maatschappij gezien voor (geïntegreerde) Joden. Daarnaast was er Spinoza… Vrijwel uit alle werelddelen komt wel een verhaal en daarna theologie, economie,kunst en synagogebouw. En vrijwel altijd: rassenhaat en antisemitisme. Naarmate we de 20e eeuw naderen, worden de verhalen bekender: Moses Mendelssohn, Dreyfus en z’n affaire, Herzl en zijn gedroomde Joodse staat. Ik kijk enorm uit naar deel 3 van deze trilogie, alhoewel het lot van de Joden daarin natuurlijk bekend en verschrikkelijk is.

* Van de Amerikaanse auteur van slechts vier romans, John Williams, las ik eerder wel diens Stoner en Butcher’s Crossing maar nog niet Augustus. Een geweldig boek over het leven van de Romeinse keizer Augustus, eigenlijk Octavius geheten. En dit aan de hand van dagboekfragmenten, brieven, verslagen (van spionnen o.a.) voor het merendeel fictief, die elkaar op een geweldige manier aanvullen. Vaak neemt een volgende brief of fragment de geschiedenis een stukje verder mee, soms vormen ze een commentaar op een gebeurtenis. Alles sluit naadloos op elkaar aan. Het laatste deel bestaat vooral uit een brief van Augustus aan een oude vriend, aan het eind van zijn lange leven, hij stierf op 76-jarige leeftijd. Veel lijnen komen daarin bij elkaar. Indrukwekkend.

* Wat ouder boek van Robert Harris gelezen: De angst-index (2007), een soort dystopie die zich afspeelt in de wereld van de hedgefondsen. Alex is een succesvolle wetenschapper die in Genève bij CERN werkte en daar door een jongen van het grote geld wordt geheadhunt. Ze beginnen met beider expertise een succesvol hedgefondsavontuur dat echter volledig uit de klauw loopt: ‘de machines’ nemen het over, zogezegd. Alex blijkt psychisch niet helemaal stabiel, het gaat met hem dan ook helemaal fout. Spannend geschreven maar niet helemaal bevredigend. Er zit een soort Doppelgänger-motief in het boek maar dat wordt niet consequent uitgewerkt. Harris is (later) bekend geworden door zijn geweldige trilogie rond Cicero, zijn boek over de Dreyfuss-affaire en recent Het conclaaf en München 1938.

* Ik kende werk en optreden op tv van Boudewijn Büch. De Libris Boekhandels waren in november zo aardig de prijs van de biografie Boud door Eva Rovers (2016/2017, 4e druk) te verlagen naar slechts €5,95. Ik las deze pil in twee dagen en was enorm onder de indruk: wat een leven heeft die Büch geleid, of liever: gecreëerd, want het overgrote deel van zijn levensgeschiedenis had hij zelf geconstrueerd: zijn joodse ouders (ze waren katholiek), zijn verblijf als kind in een psychiatrische inrichting (zes weken in een nonneninternaat), zijn pedo- en homofilie en als klap op de vuurpijl zijn overleden zoontje. Alles bij elkaar gefabuleerd en tot zijn overlijden op 23 november 2002 volgehouden. En (bijna) iedereen geloofde hem. Gedreven door permanente onrust was hij: maniakaal bezig met boeken (ijn bibliotheek besloeg er uiteindelijk 100.000, met reizen, met relaties, met zichzelf overeind houden. Eigenlijk intriest, maar wat heeft hij ‘de wereld’ (toch) veel gegeven: liefde voor boeken en andere continenten, voor mensen en voorwerpen, voor muziek enz. In alles grenzeloos, heeft hij zichzelf opgebrand. Deze biografie is voorbeeldig: afgewogen, veelstemmig en eerlijk, een meesterwerk. Ik liep er de dagen na lezing nog veel aan te denken.

* Van de gelauwerde Amerikaanse schrijfster Nicole Krauss las ik haar drie eerdere romans met veel plezier: Man komt kamer binnen (haar debuut), Het grote huis en De geschiedenis van de liefde. Nu las ik haar nieuwste Forest Dark (2017). Ik heb er gemengde gevoelens over (dat betekent meestal dat ik het zal herlezen om tot een afgewogen oordeel te komen). In het boek worden om en om twee verhaallijnen uitgewerkt: een van de oudere man Jules Epstein, net gescheiden die al zijn bezittingen aan het weggeven is en een naamloze ik-figuur, een jonge vrouw die in scheiding ligt. Zij vertrekt naar Tel Aviv om daar, net als in haar kindertijd, in het Hilton hotel te logeren. Terwijl ze daar is gebeuren er twee belangrijke dingen: ze hoort het verhaal van een man die vanaf het balkon naar beneden is gesprongen (dit komt op de allerlaatste pagina weer terug) en ze komt in contact met ene Friedman die alles lijkt te weten over Kafka: deze zou niet in Praag zijn overleden maar naar Israel geëmigreerd en daar uiteindelijk (in 1956?) zijn gestorven en werk hebben nagelaten dat niemand kent, maar dat zich ergens in een koffer bevindt. Ze krijgt deze koffer te pakken maar daarna lopt het mis. Ook Epstein komt in Tel Aviv terecht, heeft daar een aantal onduidelijke ontmoetingen en belandt uiteindelijk in de verfiling van het bijbelse verhaal van koning David (van wie hij schijnt af te stammen). Dit zijn de hoofdlijnen waaromheen het verhaal (maar is het wel één verhaal?) wordt verteld. Niet altijd overtuigend, sommige passages vooral van de ik-figuur – die erg bezig is met de scheiding – zijn nogal breed, en lang, uitgesponnen. Bovendien wil Krauss soms wel erg laten weten hoeveel ze van Kafka of van de geschiedenis van Israel weet. Misschien laat het boek zich lezen als een parallel, of een antwoord, op Here I am van Jonathan Safran Foer, de ex-echtgenoot van Krauss. (Ook een boek dat in belangrijke mate over [hun] scheiding gaat, zie hieronder bij de bespreking van Here I am.) Er zitten interessante aanwijzingen daarvoor in de tekst, bijv. op p. 15 (Engelse editie) waar God aan Adam vraagt: “Waar ben je?” Herlezen dus.

* Ik las een boek dat de nodige faam heeft verworven (als we de kritieken mogen geloven): The world beyond your head van de Amerikaanse filosoof en mecanicien Matthew Crawford (2015/2016). Hij gaat de strijd aan met de (digitale) omgeving die voortdurend onze aandacht opeist en bepleit concentratie, rust en verdieping in één ding tegelijk. Verschillende filosofen vullen zijn boek, zoals Kant en daarnaast orgelbouwers en motorrijders. Ik vond het een teleurstellend boek, niet vanwege de inhoud als zodanig, maar vanwege het feit dat ik nauwelijks iets nieuws heb gelezen. Veel van Crawfords filosofische en psychologische opvattingen zijn te vinden bij Dewey (die hij nergens vermeldt; maar soms gebruikt hij zéér deweyaanse uitdrukkingen, wat het vermoeden doet rijzen dat hij hem wel heeft gelezen). Hetzelfde geldt voor het werk van Arendt, één keer een korte referentie maar op veel plekken wordt het belang van zowel een gemeenschappelijke als een private (denk)wereld benadrukt. De (ellen)lange bespreking van de praktijk van het orgelbouwen had zo door Sennett geschreven kunnen worden. Weinig origineel dus allemaal, helaas.

* Van de Engelse auteur John le Carré heb ik vrijwel alles (gelezen). Hij is natuurlijk al jaren beroemd als een van de beste spionage-auteurs aller tijden, mede dankzij zijn (zeer vroege) werk ‘The spy who came in from the cold’ (ook verfilmd met Richard Burton), met die ijzingwekkende slotscene bij de Berlijnse muur (het verhaal is geschreven en speelt begin jaren 60). Daarna schreef hij o.a. de Smiley-trilogie en na het overwaaien van de Koude oorlog verlegde hij zijn werkterrein: Panama, Zuid-Afrika, de Balkan enz. Steeds van een superieur niveau. Nu is hij terug, midden in die Koude oorlog, met A Legacy of Spies (2017), waarin spion Jim Prideaux die we nog kennen van de genoemde Smiley-trilogie de hoofdpersoon is die terugkijkt. Het mist het briljante van die boeken maar de dialogen van Le Carré zijn nog altijd ongeëvenaard. En nu herlees ik de trilogie, om te beginnen Tinker tailor, soldier spy met al die eindeloze intriges in het ‘Circus’ en de ontmaskering van de ‘mol’. Begin jaren 80 al verfilmd als BBC-serie, met Alec Guiness als Smiley en later als bioscoopfilm met Gary Oldman. Die ga ik ook maar eens opnieuw bekijken.

* Veel gelezen in de afgelopen tijd (zoals altijd wel…). Onder andere: het nieuwste boek van onderwijsfilosoof Gert BiestaThe redicovery of teaching (2017), een pleidooi om de leraar en diens werk (weer) de waardering te geven die hij/zij/het verdient. En van de Duitse pedagoog Klaus Mollenhauer het geweldige Vergeten samenhang, oorspronkelijk uit 1983 (Duits) / 1986 (Ned. vertaling) en nu (2017) heruitgegeven. Met recht een pedagogische klassieker, over de samenhang tussen cultuur en opvoeding. En helemaal uitgelezen: De geschiedenis van de joden, deel 1 (1000 v.Chr – 1492), van de onvolprezen historicus Simon Schama, in dwarsligger-formaat zo’n 900 pp. Een geweldige en indrukwekkende geschiedschrijving. En bezig met Blijf de aarde trouw. Pleidooi voor een nietzscheaanse terrasofie, van filosoof Henk Manschot (2016). Hij volgt Nietzsche (letterlijk) op de voet en gaat na hoe deze de aarde, incl. de bergen, de zee, de dieren en voeding beleefde en interpreteerde. Mooie reconstructie.

* Een erg leuk en (deels) herkenbaar boek is Eindeloos ouderschap van Herman Vuijsje en Anneke Groen (2017). Over ontwikkelingen in ouderschap, grootouderschap en niet te vergeten ‘kind’ zijn (en kleinkind).

* Achter elkaar een aantal (heel) verschillende boeken gelezen, niet allemaal even bevredigend. Het beroemde American Gods, van sterauteur Neil Gaiman (2001) kon me maar matig boeien, al zaten er schitterende passages in, vooral in de intermezzo’s. Maar waarom is het allemaal zo vergezocht en waarom wil NG zo laten blijken dat hij zijn klassieke mythologie kent? Wel erg goed vond ik The people of the book van de Amerikaanse schrijfster Geraldine Brooks (2008). Het is het deels ware, deels fictionele verhaal van een beroemd boek in het jodendom, de Serajewo Haggadah, dat na een geschiedenis van bijna zes eeuwen weer opduikt. Het verhaal vertelt enerzijds hoe een creatieve wetenschapper achter een aantal geheimen komt en anderzijds volgt het de weg van de Haggadah terug naar 1480 in Zuid-Spanje. Een fascinerende vertelling, hier en daar een beetje ontsierd door wat liefdesperikelen en een moeilijke moeder-dochterrelatie.

* Ik las in de zomervakantie twee heel verschillende maar geweldige boeken: Poubelle, van Pieter Waterdrinker (2016), een moderne schelmenroman rond een lid van het EP die deels gewild, deels tegen wil en dank in allerlei internationale politieke en criminele ontwikkelingen terecht komt, o.a. in Oekraïne. Waterdrinker heeft er een uitbundige vertelling van gemaakt, soms ranzig, soms schokkend, soms ontroerend, maar altijd goed en meeslepend geschreven. En dit boek lezende in Frankrijk kwam ik overal het woord ‘poubelle’ (afvalbak) tegen…

* Het tweede is de nieuwste roman (of ‘roman’) van een van mijn alltime favoriete schrijvers Paul TherouxMother Land, 2017. Wat schrijft die man nog steeds verschrikkelijk goed, misschien zelfs wel beter met de jaren (hij is van 1941…). Zie verderop meer besprekingen. Zoals de meeste boeken van PT is ook dit semi-autobiografisch. Hoofdpersoon is de auteur (van o.a. reisboeken) Jay, die opgroeit met zes levende en een dode broers/zus(sen). De hele vertelling staat in het teken van de dominante moeder die er de hoogste vreugde in schept haar kinderen tegen elkaar uit te spelen. Meer dan 500 pagina’s neemt PT om dit uit te schrijven, inclusief zijn eigen vlucht in het reizen, de eindeloze ruzies, de financiële malversaties etc.etc. En het verveelt geen moment. Het interessante is ook dat in dit verhaal PT’s eigen werk steeds opduikt: tegen de zin van zijn moeder – die overigens de gezegende leeftijd van 102 bereikt en gezonder is dan de meeste van haar kinderen – wordt hij schrijver en hij vertelt over zijn successen en mislukkingen daarin (PT was een keer bankroet, mede door twee scheidingen). Als hij vertelt dat hij weer een boek heeft gepubliceerd, kan er bij moeder niet meer af dan ‘Oh’. (Zelfs wanneer hij er een keer een aan haar opdraagt.) Al lezende vroeg ik me steeds af hoe veel van zijn eigen jeugd, frustraties enz. PT hier nu in verwerkt heeft. Maar als zo het geheel fictie óf geheel autobiografie zijn: dat maakt niets uit; het is een meesterwerk. Op één boek na heb ik nu alles (en gelezen, een aantal meerdere keren) van deze meesterverteller en -psycholoog.

* Van een collega kreeg ik Op zoek naar de verloren tijd, deel 1 van Marcel Proust. Wel het nodige over gelezen, zoals over de bekende ‘madeleines’, maar nog niet het boek zelf gelezen. Inmiddels het eerste deel ‘Combray’ uit. Wat een geweldige leeservaring! Je komt bijna zintuigen te kort om de zintuiglijke taal van Proust tot je te nemen. En het beroemde verhaal over de ‘madeleines’ kwam ik nu tegen: de geur van deze cakejes, gedoopt in de thee, brengt een hele gevoels- en ervaringswereld tot leven bij de hoofdpersoon (de ‘ik’). Intrigerend hoe ‘ik’ de relaties tot zijn ouders, tante, oma en bekenden beschrijft, in een milieu waarin ‘schone schijn’ telt. Op naar het tweede en derde deel, Een liefde van Swann en De namen. Deze heb ik inmiddels ook uit. Vooral het deel over Swann barst vande taalenergie!

* Het inmiddels bekroonde De bekeerlinge van de Vlaamse schrijver Stefan Hertmans (2016) gelezen. Net als het geweldige Oorlog en terpentijn is deze nieuwe roman een mengsel van geschiedschrijving, roadtrip en fictie. Een geweldig boek met ijzersterke hoofdstukken, met name over de eerste kruistocht en de slachtingen die de ridders en het ‘aanhangende’ voetvolk teweegbrachten – niet zo zeer in het beloofde land maar al onderweg in Frankrijk. En over de vele omzwervingen en ontberingen van de hoofdpersoon, de joodse bekeerlinge Hamoutal, dwars door Europa en Noord-Afrika. Op z’n Hertmans geweldig gecombineerd met een verslag van de reis die hij in haar voetsporen maakte, met tegen het einde nog een ontdekking in Cambridge. Al met al een fascinerend, en ook wel verontrustend maar bovenal geweldig goed geschreven boek!

* De Engelse auteur Philip Kerr werd beroemd met zijn Bernie Gunther reeks, vanaf eind jaren 80 al begonnen en waarvan de eerste delen vooral in Berlijn spelen. Maar ondertussen is vorig jaar deel 11 verschenen en vertaald en heeft Gunther, oorspronkelijk politiecommissaris in Berlijn maar later veel meer – o.a. hulpje van Heydrich, spion, trouble-shooter in Rusland enz. – Deel 11, De schaduw van de stilte speelt grotendeels aan de Rivièra in 1956 maar met flasback naar de jaren 30. Gunther is inmiddels concierge in een hotel maar wordt betrokken bij een actuele spionagezaak met de wereldberoemde schrijver W. Somerset Maugham en spionnen als Guy Burgess, Donald MacClean en Kim Philby in de hoofdrol. Als altijd op basis van gedegen research. Messcherpe dialogen en spannende scenes. Kerr is weer eens op z’n best. (De reeks als geheel overziend zijn er eigenlijk maar een of twee zwakke afleveringen.)

* Een Murakami die ik nog niet had gelezen: Spoetnikliefde uit 1999. Een prachtig verhaal over werkelijkheid en droom in de bekende M-stijl: eenvoudig maar altijd met meerdere lagen. Het boek loopt qua sfeer, stijl en thematiek deels vooruit op z’n magnum opus 1Q84. Erg mooi.

* En nog een Murakami die ik niet had gelezen: Mannen zonder vrouwen, 2016 Ned. vertaling. Prachtige schrijnende en ontroerende verhalen over mannen die het om verschillende redenen zonder vrouw moeten stellen. Een van de beste is ‘Samsa verliefd’, het verhaal van een kever die op een dag wakker wordt als Gregor Samsa – natuurlijk het spiegelbeeld van Kafka’s verhaal ‘Die Verwandlung’. Murakami is en blijft een meesterverteller, elk verhaal heeft iets eigens, de meeste hebben een poëtische afloop, d.w.z. een reflectie over ‘het leven’. Erg goed.

* Begonnen aan de 850 pp van 4 3 2 1 van sterauteur Paul Auster. Inmiddels uit. Bijna niet samen te vatten. De roman wordt geleid door het idee dat een leven heel verschillend kan verlopen. In feite bestaat het verhaal dan ook uit de vier levenspaden die de hoofdpersoon, Ferguson, vanaf zijn babytijud tot zijn volwasssenheid doorloopt. Het verhaal begint dus als het ware steeds opnieuw en de vier versies wisselen elkaar af. Auster is een geweldige auteur die op de vierkante milimeter schrijft met een enorm oog voor detail, zowel in ruimte en tijd als in personages. Ferguson wordt op 3 maart 1947 geboren en maakt een aantal cruciale gebeurtenissen in de moderne Amerikaanse geschiedenis mee, vooral in de tweede helft van het boek: Vietnam, vrouwenemancipatie, burgerrechtenbeweging enz. Door het hele verhaal heen is er veel, soms te veel, aandacht voor zijn verliefdheden en liefdesleven. Uitstapjes naar Europa (Parijs!). Vader sterft in een brand (in één van de versies). In de eerste tientallen pagina’s vond ik het allemaal iets te beschrijvend (en toen… en toen-achtig), daarna werd het veel beter en hier en daar meeslepend. Al met al een geweldig ‘rijk’ boek.

* De Engelse tenor Ian Bostridge is niet alleen een begenadigd zanger maar ook, zo bleek mij, een geweldig auteur. Hij schreef een 500 pagina’s dik boek over de liederencyclus Winterreise van Franz Schubert. Deze cyclus is monumentaal (72 minuten) en zeer multi-interpretabel. Bostridge bespreekt na een inleiding alle 24 liederen en dat doet hij op buitengewoon boeiende en erudiete wijze. Hij bespreekt de teksten (soms zelfs op woordniveau) om er de (meerdere) betekenissen uit te halen en dat tegen de achtergrond van Schuberts tijd en laatste levensfase (1824-1828, hij stierf toen, nog geen 31 jaar oud aan de gevolgen van syfilis), en de verschillende romantische, literaire en politieke stromingen van die dagen. Soms zeer gedetailleerd: in een van de liederen zingt de zanger, in het personage van de zwerver op zijn winterreis dat hij onderdak zoekt bij de kolenbrander in zijn hut en dat leidt tot meer dan tien pagina’s bespiegelingen over de sociaaleconomische positie van de kolenbrander, en de politieke implicaties van het juist opvoeren van deze figuur in het lied. Ik kan daar alleen maar van smullen! Het boek is prachtig geïllustreerd. Ik luisterde steeds op CD een lied en las daarna in het boek en luisterde daarna nog een keer. Je hoort echt andere dingen! Echt een boek waarvan het jammer is dat het niet twee keer zo dik is. Mooi ook dat B een aantal keren refereert aan zijn eigen uitvoeringspraktijk (hij zong de cyclus honderden keren) en aan de knopen die een zanger (en diens pianist) moet doorhakken.
Hopelijk schrijft Bostridge nog eens een soortgelijk boek over die andere geweldige liedcycli van Schubert: Die schöne Müllerin en Schwanengesang. Of over welke muziek dan ook!

* Ik herlees wat oudere boeken: Bouvard en Pécuchet, de schelmenroman van Gustave Flaubert, een jaar na zijn dood gepubliceerd (1881). De twee oudere heren ontmoeten elkaar bij toeval en besluiten een nieuw leven op het platteland te beginnen. Dankzij hun onbedwingbare nieuwsgierigheid, experimenteerlust én naïveteit trekt er in 400 pagina’s een complete encyclopedie van de (toen) aanwezige kennis voorbij, buitengewoon ironisch gereproduceerd. Wetenschappers en experts op alle gebieden spreken elkiaar voortdurend tegen … ook de opvoeding komt aan de orde (en mislukt jammerlijk). ’n Geweldig boek, met schetsen voor het vervolg dat er nooit kwam en een soort woordenboek van ‘conventionele ideeën’.

* Herlees De geschiedenis van een vriendschap van Paul Theroux, over diens vriendschap met Vidia Naipaul, de grote Indiaas-Engelse auteur. Ze ontmoeten elkaar in 1966 in Uganda, er ontstaat een vriendschap die dertig jaar duurt. Maar het loopt niet goed af …

* Ik kwam erachter dat ik één verhalenbundel van Michel Faber (zie onder!) nog niet had gelezen en dat is De appel uit 2006. Een ‘vervolg’ op zijn megahit The crimson pettle and the white (Lelieblank scharlakenrood), over de prostituee Sugar in Victoriaans Londen. Een geweldige dickensiaanse vertelling die ik vorig jaar herlas. Nu lees ik een bundel verhalen die daar in zekere zin op aansluit: we komen Sugar weer tegen maar ook andere personages uit Lelieblank en soms ook in een heel ander tijdperk. Heerlijke lectuur. Nu heb ik nog maar één boek van Faber nog niet gelezen en dat is zijn recente gedichtenbundel die hij schreef n.a.v. het overlijden van zijn vrouw, Eva Youren (aan wie hij al zijn boeken opdroeg; ten tijde van het schrijven van The book of strange new things – eveneens een meesterwerk van de bovenste plank – was zij stervende.)

* Op de eerste dag van het nieuwe jaar herlas ik een boek van een auteur die in de loop van de afgelopen jaren tot mijn lievelingsschrijvers is gaan horen: De honderdnegenennegentig treden en Het Courage Ensemble (in één band) van Michel Faber (2001). Het eerste verhaal heeft een archeologe als hoofdpersoon die tijdens een opgraving een jongeman ontmoet die haar een opgerolde tekst geeft voor onderzoek. Het blijkt om een moordbekentenis uit de 19e eeuw te gaan. Het tweede verhaal gaat over een a capella ensemble dat een avantgarde muziekstuk gaat instuderen, waarbij het niet zo harmonieus toe gaat en zelfs dramatisch afloopt. Dit verhaal is in al z’n beknoptheid sterk qua karaktertekening.

* In de kerstvakantie las ik eindelijk De stamhouder (2014, 18e druk 2016!) van oud-journalist Alexander Munninghoff. Wat een ongelooflijk goed boek en wat een leven! En wat een prachtig en indringend beeld van de periode tussen beide wereldoorlogen en ruim daarna. De alom aanwezige en zeer dominante grootvader, aka de Oude Heer die zowel economisch als politiek als in de familieverhoudingen aan talloze touwtjes trok en zelfs zijn kleinzoon, Alexander dus, als jongen van zeven liet ontvoeren om hem weer bij hem onderdak te bieden. Alexanders vader, Frans, is ook een intrigerende figuur. Helemaal onder de plak van zijn vader, maar toch ook opstandig kiest hij tegen ‘het rode gevaar’ en neemt dienst bij de Waffen SS. Hij maakt heel wat mee en ontsnapt na de oorlog aan een veroordeling. Probeert dan zakenman te worden en mislukt voortdurend daarin. Heeft voortdurend ‘affaires’, een daarvan brengt het tot Alexanders stiefmoeder. Enzovoort enzovoort. Op elke pagina gebeurt wel iets bijzonders, treurigs, onbegrijpelijks. En hoe herkenbaar zijn de Haagse passages, spelend op en rond de Groot Hertoginnelaan en het Statenkwartier. Zeer indrukwekkend.

* Na Humboldt, zie onder, pakte ik een van de andere grote romans van Saul Bellow weer eens ter hand: Herzog. Deze midden-veertiger probeert zich staande te houden in het turbulente Amerikaanse big city leven en doet dat door brieven te schrijven aan bekende en onbekende Amerikanen, de eersten vooral politici, wetenschappers en ‘denkers’. Sommige Europeanen krijgen ook een brief, Heidegger bijvoorbeeld. Alleen: hij verstuurt er geen enkele … Tussendoor rekent Bellow op de hem gebruikelijke manier af met ex-en (vrouwen en vrienden). Blijft geweldig. De commentaren van Leader en Mikics op Bellows boeken zijn verhelderend, ik (her)las deze ernaast.

* Het is weer eind oktober en dus tijd voor mijn tweejaarlijkse herlezing van een van de grote romans van Saul Bellow : Humboldts nalatenschap, (Humboldt’s Gift, 1975, vertaald in 1976). Ik las het in 2014, 2012, 2010, 2008 en enkele keren daarvoor. Het moet nu dus de zesde of zevende keer zijn, maar het verveelt nog altijd geen moment. Het is nog altijd imho een van de beste werken van SB, het verbindt op miraculeuze wijze (auto)biografie, schelmenroman en filosofie met elkaar. En SB had iets af te rekenen met zijn ex-en en one-time vrienden, dat spat van bijna elke pagina af. Het boek won de Pullitzer Prize in 1976 en gaf de doorslag bij het toekennen van de Nobelprijs voor literatuur aan SB in hetzelfde jaar. (En als je rekent wat er daarná allemaal nog uit zijn pen vloeide…)

* Speelde het boek dat ik hieronder bespreek, van Jonathan Safran Foer, helemaal in de Joodse wereld, de meest recente roman van Robert Harris speelt in de rooms-katholieke en wel in het hart daarvan: het Vaticaan. In Conclave (Conclaaf) (2016) komen de 118 kardinalen en bisschoppen die stemrecht hebben bijeen in het Vaticaan, meer bepaald de Sixtijnse kapel, om na het overlijden van de Paus een nieuwe Heilige Vader te kiezen. Dat gaat niet zonder slag of stoot…. Het boek is geschreven vanuit het perspectief van kardinaal Lomeli (75 jaar), gepokt en gemazeld in het besturen en als Deken verantwoordelijk voor het goede verloop van het Conclaaf. Harris bouwt de spanning in dit boek zeer zorgvuldig op. Aanvankelijk lijkt het een niet al te dramatische beschrijving van hoe zo’n Conclaaf eraan toe gaat, overigens prachtig met veel oog voor detail en kennis van zaken beschreven, maar halverwege komt de plot op gang en komt de dramatiek er wel degelijk in. Harris schreef dit boek met veel gevoel voor de interne processen en dynamiek in de katholieke kerk maar ook met een ‘correct’ oog om het zo te zeggen voor de religiositeit en het diepgewortelde geloof dat hiervoor uiteindelijk de basis is. Harris schreef eerder zeer goed werk over de Romeinse staatsman Cicero (drie delen), over de ramp bij Pompeï, over stalinistisch Rusland en – ook een sterk boek – : ‘An officer and a spy’, over de Dreyfus- affaire.

* Begonnen aan Here I am van de Amerikaanse schrijver Jonathan Safran Foer (2016; zijn eerste roman sinds elf [!] jaar). Zijn debuutroman en zijn tweede waren grandioos en dat ga ik denk ik ook vinden van dit boek! Ik heb het inmiddels uit en inderdaad: een meesterwerk! Het gaat over het uit elkaar vallen van de relatie van het gezin van Jacob en Julia en hun drie jonge zonen. De roman is gesitueerd in het Noord-Amerikaanse joodse milieu en is doorspekt met verwijzingen naar het Jodendom, Israel en alles wat je daar maar bij kunt bedenken. De titel is ontleend aan Abraham uit de bijbel. God vroeg hem zijn zoon te offeren en als Abraham klaar staat met het mes roept God hem en hij zegt: Hier ben ik. Het is een dik boek (600pp) en er wordt ongelooflijk veel in gesproken (doet denken aan de romans van Bellow). De taal is ongelooflijk rijk, met flitsende dialogen, zowel tussen de ouders als met hun zoons. Iets na de helft neemt het verhaal een heel andere wending: in Israel heeft een aardbeving plaatsgevonden en het land/de staat Israel staat op instorten. Jacob meldt zich als vrijwilliger, net als zijn vlak daarvoor voor de begrafenis van hun grootvader overgekomen neef. De karakterisering van de personages is scherp, ze blijven in de herinnering, vooral de oudste zoon die voor zijn bar mitswa staat (maar daar helemaal niets in ziet). Ondertussen gaat Jacob ook nog ‘vreemd’ (maar alleen via sms-jes) en zoekt Julia troost bij een ander. Het is een boek met vele lagen dat erom vraagt te worden herlezen. Als geheel tamelijk briljant en hier en daar een zeer ontroerend boek over ouderschap. Safran Foer en zijn vrouw Nicole Krauss (ook een schrijfster van formaat, ik las alle drie haar romans) gingen in 2013 uit elkaar, zodat de vraag rijst in hoeverre dit boek (auto)biografisch is. Dat is het zeker, in elk geval heeft het zeer bijgedragen aan de ‘doorleefdheid’ ervan.

* Ik las niet zo veel van de Amerikaanse auteur Paul Auster, alleen diens Travels in the scriptorium (2006) en dat vond ik erg goed. Nu las ik zijn gebundelde eerste drie romans (1985, ’86, ’87), The New York Trilogy (2009). Wat deze drie gemeen hebben is New York als decor en dat het een soort detectives zijn. Maar wel van het bijzondere soort want PA speelt een intrigerend spel met de taal en met de lezer. Het Döppelganger-motief is duidelijk aanwezig. Zo komt in het eerste verhaal, ‘City of Glass’, het personage ‘Paul Auster’ voor. In de latere romans duiken personages uit de eerdere op. Figuren hebben als namen als Blue, Black, Violet. In alle drie speelt een schrijver de hoofdrol. Kortom, zeer ingenieus en zeer plezierig om te lezen. Tussendoor korte maar prachtige beschouwingen over taal.

* Ik las voor het eerst een boek van de Britse schrijfster A.S. Byatt, namelijk The children’s book (2009, genomineerd voor de Booker Prize). Een dikke pil (600 pp.) over twee gezinnen in het Edwardiaanse Engeland (m.a.w. ná Victoria), ca. 18980 – 1920. Het ene gezin houdt zich vooral bezig met geldverdienen en riskante investeringen, het andere met kunst, mate name het pottenbakken. Van “buiten” komt de straatjongen Philip in hun leven die een meester-pottenbakker blijkt. Het boek is een familiekroniek en beschrijft de overgang naar een nieuw tijdperk tot in de details. Op alle gebieden, waaronder niet in het minst de seksualiteit, gaat het ‘schuiven’. Het interessante is dat dit als het ware een voorafschaduwing is van wat er vanaf 1906, met name in en rond ‘Bloomsbury’ allemaal gebeurt. Op verschillende momenten en bij verschillende gebeurtenissen wordt vooruit of terugverwezen naar Bloomsbury. Mooi historisch perspectief. Deels deed het me denken aan Virginia Woolfs The Years (1937), ook een familiekroniek (vanaf 1880 tot ‘the present day’). Zie hierover de Woolf-pagina op deze website.

* Leesvoer voor de vakantie:
– John Irving, Avenue of mysteries;
– Konstantin Paustovski, Goudzand [brieven, dagboekaantekeningen en journalistiek werk];
– een biografie van Ottoline Morrell [societydame en promootster van kunstenaars rond 1900 – 1930];
– diverse Murakami’s;
– Look who’s back, van Timur Vermes [Hitler ontwaakt in Berlijn 2010… en wordt een mediahit]
– Nooit meer slapen, de klassieker van W.F. Hermans
– Uitblinkers van Malcolm Gladwell [i.v.m. colleges]
;- en nog zo een en ander….

* Ter gelegenheid van de zomervakantie begonnen met het debuut van Bill Bryson, in de loop der jaren uitgegroeid tot een van mijn favoriete auteurs: The lost continent, uit 1989. Per auto doorkruist BB de VS en overal laat hij zijn meestal cynische, soms meewarige en soms enthousiaste blik over gaan. Het brengt hem terug naar zijn jeugd en de vakanties die eruit bestonden om, inderdaad, per auto naar allerlei ongelooflijk saaie en liefst zo goedkoop mogelijke attracties te gaan. De ironische toon die BB’s handelsmerk zou worden, is hier al op vele plaatsen zichbaar. Toch merk je dat hij hier en daar (nog) moeite heeft het vol te houden te midden van zo veel saaiheid en trivialiteit. In elk geval een lekker begin van de leeszomer. Hierna volgen o.a. Irving, Paustovski en een paar Murakami’s en als er nog tijd over is en ik zin heb, wat studieuze zaken.

* De Poolse schrijfster Joanna Olczak-Ronikier schreef in 2001 het in 2004 vertaalde In de tuin van het geheugen. Een Joodse familiegeschiedenis, (vooral) in Polen vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw. Zeer indrukwekkend, al die vertakkingen, omzwervingen, diaspora. Pas in 1919 werd Polen een zelfstandige staat maar ze bleef gevangen tussen de vele internationale belangen. In Joanna’s familie waren zowel verfente communisten als patriotten. En na 1-9-1939 veranderde natuurlijk alles … Op verschillende plaatsen duikt de naam Janusz Korczak op die als huisarts en later als arts-directeur van het Joodse weeshuis Dom Sierot in Warschau werkte (zie mijn Korczak pagina op deze website!). Korczak kwam als huisarts bij Joanna thuis en hij publiceerde zijn (kinder)boeken bij de uitgeverij van haar grootvader.

* Uitgelezen: Bellow’s People, van de Amerikaanse criticus en literatuurhistoricus David Mikics (2016) die ik in juni 2015 in Potsdam ontmoette. Hij reconstrueert Bellows leven aan de hand van zijn vrienden, liefdes en vijanden, van wie er een aantal nog in leven zijn. Dit boek voegt in al zijn beknoptheid iets wezenlijks toe aan de monumentale Bellow biografie van Leader die ik eerder las, zie onder.

* Ik ben werk van Paul Theroux aan het herlezen (zie ook verderop). Nu herlas ik zijn vuistdikke My other life, uit 1996 (gelezen in 2002). Een briljante fictieve autobiografie waarin hij zijn ontwikkeling vanaf zijn kindertijd, vlakbij Boston, tot en met zijn (toenmalige) status als gevierd auteur beschrijft. Er zitten briljante hoofdstukken in, bijvoorbeeld op zijn bezoek aan een leprosenkolonie in Afrika, hilarische, bijvoorbeeld zijn ontmoeting met de Engelse koningin en haar man (voor het dinertje vliegt hij speciaal van New York naar Londen) maar ook schrijnende omdat een aantal dingen in zijn leven niet goed gingen: o.a. zijn huwelijk dat (vanwege zijn vele reizen) op de klippen liep. Vaak refereert hij aan door hem geschreven (reis)boeken en spreekt hij over zichzelf als ‘Paul’ maar toch weet je niet precies of het nou ‘echt’ is gebeurd of toch fictie is. PT heeft een krachtige meeslepende stijl die het verhaal, hoe ‘gewoon’ ook, altijd van een bepaalde spanning voorziet. Een van zijn beste, goed om te hebben herlezen.

* Als studieboek lees ik nu Our kids (2015/2016) van de beroemde Amerikaanse socioloog Robert Putnam. Een briljante combinatie van ‘droog’ statistisch onderzoek met diep-insnijdende levensberichten uit zowel de midden- als de onderklasse in verschillende steden in de VS. Putnams stelling is dat de tweespalt tussen boven en onder steeds groter is geworden maar dat ook binnen die segmenten steeds verdere versplintering aan het optreden is. Verontrustend.

* Na de verhalenbundels van Paul Theroux over de diplomaat in Afrika en Londen, herlees ik nu zijn Sinning with Annie, waarin zijn allereerste verhalen zijn opgenomen die hij vanaf 1968 schreef tijdens verblijf in Singapore. Zijn meesterschap toont zich daar al: het scheppen van een bijzondere, vervreemdende sfeer, zoals in het titelverhaal, over een gearrangeerd kindhuwelijk of in ‘A real Russian Icon’, een zoektocht door Moskou die steeds iets angstaanjagends heeft. Het openingsverhaal, ‘The diary of Jack Faust’, ook spelend in de Sovjet Unie, deed me denken aan de absurdistische verhalen van Woody Allen.

* Een heerlijke vondst bij De Slegte, jawel, in Mechelen: de debuutbundel van de door mij zeer bewonderde Michel FaberGods speelgoed (1998). En een briljant debuut! Het titelverhaal heeft Gods in de hoofdrol, als kind dat tussen wat achtergelaten rommel de aarde vindt … Ontroerende, schokkende en vervreemdende verhalen. De kiem van later werk, zoals Onder de huid is al aanwezig en zelfs al van zijn laatste en echt grote meesterwerk Het boek van vreemde nieuwe dingen. Elk verhaal heeft een eigen sfeer, met soms een kind, soms een jonge vrouw als hoofdpersoon en soms, zeer onverwacht, een lichaamsdeel (“Nina’s hand”). Ik heb nu alles wat MF heeft geschreven in de kast staan en ben daar zeer gelukkig mee.

* De Amerikaanse auteur Paul Theroux is sinds jaar en dag een van mijn meest favoriete auteurs, ik heb al zijn boeken en ze allemaal gelezen, sommige meerdere malen. Anders dan soms wordt gedacht is Theroux veel meer dan een “reisboekenauteur”. Sterker nog: van zijn circa 45 titels is tweederde fictie (romans, novellen en verhalen). Ik herlas weer eens drie bundels korte verhalen: The consul’s fileLondon Embassy en World’s End. Ze spelen allemaal in het diplomatieke milieu, deels in Afrika (de eerste twee), deels in Londen. Het zijn intrigerende mini-drama’s, door de personages en hun soms kleingeestige gedrag en door de confrontatie met het “vreemde”. London is vooral een hilarisch inkijkje in de wereld van de (Amerikaanse) diplomatie. Zéér verontrustend soms. PT is een meesterlijk verteller die de lezer lang in de greep van een plot kan houden, zelfs in een verhaaltje van nog geen tien pagina’s. Soms staat de ontknoping in de allerlaatste zin, ja zelfs het allerlaatste woord. PT verwerkte in deze verhalen zijn eigen expat ervaringen als Peace Corps leraar in Singapore, India en Afrika. In mijn ogen een echt “grote” auteur. Schrijft hij na Deep South, zie onder, nog een keer een meesterwerk? (hij is nu 75 …) Ik hoop het vurig.

Bill Bryson, Amerikaan, uit Des Moines, Iowa (‘someone had to’) maar al sinds decennia Engelsman, is in de afgelopen jaren een van mijn lievelingsauteurs geworden (zie onder). Hij combineert op aanstekelijke wijze encyclopedische kennis op ongelooflijk veel gebieden met typisch Engelse tongue in cheek humor. Twintig jaar geleden beschreef hij in Notes from a small island zijn wandeltocht rond de (bijna) complete Engelse kust. Nu is er een vervolg: The road to Little Dribbling, (2015), geen rondwandeling maar het verslag van hoogte- en dieptepunten van het Engelse (stedelijke) landschap. Startend in het zuiden, bezoekt hij veel (voor mij bekende) plaatsen aan de kust om daarna een paar dagen in Londen en omgeving door te brengen. Ik ben nu op 2/3 van het boek en inmiddels is hij in Norfolk, aan de Engelse Noordzeekust. Wat hem vaak opvalt is het verdwijnen van de lokale middenstand uit dorpen, het enorm opgekomen massatoerisme en de merkwaardige Engelse “volksaard” (die soms gunstig, soms zeer ongunstig uitpakt). Het is opnieuw een heerlijk boek, met meesterlijke observaties, echte boosheid en vooral dat heerlijke Engels. Dit soort boeken mag van mij twee keer zo dik zijn (het is 477 pp.)

* Van Dave Eggers las ik eerder zijn recente De cirkel, zie onder, een soort dystopie waarin een facebook-achtig medium het leven heeft overgenomen. Na las ik een ouder boek: U zult versteld staan van onze beweeglijkheid, uit 2002, een geweldige coming of age en roadtrip roman. Twee vrienden Will (de ik-figuur) en Hand hebben hun beste vriend Jack verloren na een verkeersongeluk. Bovendien is Will om onduidelijke redenen niet lang daarna in elkaar geslagen door een groep jongens. Hand was daarbij afwezig, iets wat Will hem als boezemvriend kwalijk neemt. Ze besluiten een enorme som geld die om onduidelijke redenen maandelijks Will ter beschikking staat, in verre landen te gaan uitdelen aan onbekenden. Ze hebben een week. Het brengt hen naar Afrika en Litouwen en nog wat landen, w.o. Marokko, steeds bekijken ze wat logistiek haalbaar is. Onderweg komen ze allerlei types tegen soms dreigend,m soms hilarisch. Het meeste geld raken ze inderdaad kwijt, op verschillende manieren waaronder een ‘schat’. Tegelijk is duidelijk dat Will het overlijden van Jack totaal niet heeft verwerkt, voortdurend spelen er zich drama’s, flashbacks enz. in zijn hoofd af. Ook met Hand is hij imaginair in gesprek (en ook daadwerkelijk want ze blijven wel bij elkaar). Dit geeft een enorme dramatiek aan het boek. Tegen het einde wordt het boek steeds beter, mde titel wordt o.a. op zeer fantasievolle wijze duidelijk. Een zeer sterk boek met veel ‘power’.

* Een van mijn favoriete auteurs is de verengelste Amerikaan (‘I’m from Iowa, someone had to’) Bill Bryson. Een ongelooflijk belezen man, het onderwerp maakt eigenlijk niet uit. Zie zijn ‘Short History …’, ‘At Home’, of ‘1927’. Nu lees ik Down Under (1999) over uiteraard Australië. Daar maakt BB een aantal trips zowel ‘outback’ als langs de kust en in de steden, Melbourne, Sydney, Canberra (hoofdstad). Op het moment van lezen is hij aan het varen over/langs het Great Barrier Reef (opp.: gelijk aan de UK …). Toevallig was dat in het nieuws vorige week vanwege de desastreuze afkalving. BB spreidt wederom zijn encyclopdische kennis ten toon, zoals hij eerder in het boek deed over alle gevaarlijke diersoorten in het land, over de koloniale geschiedenis, de houding van de Engelsen t.o.v. de Aboriginals (een zwarte bladzijde) enz. enz. Een genot om te lezen, mede door de vrij permanente tongue in cheek-humor over mensen en hun (on)hebbelijkheden.

* Ik ben niet zo’n ‘volger’ van Nederlandse literatuur maar nu las ik (weer eens) een geweldig boek: De onderwaterzwemmer van P.F. Thomese (2015). Een geweldig soort coming of age-boek in drie tijdperken: de Tweede wereldoorlog, ergens in de polder; begin jaren 70 in het Afrika van de FPP-kindjes en 2004 op Cuba. Centraal staat verlies en onvermogen daarmee om te gaan. Ik vond het eerste deel wat moeizaam op gang komen, het leek een te lang uitgesponnen tearjerker te worden (jongen verliest vader en krijgt schuldcomplex aangepraat door moeder) maar deel twee: de getrouwd man, één kind geworden jongen gaat op instigatie van zijn vrouw op zoek naar het door haar geadopteerde jongetje. Dat blijkt eerst niet, later wel te vinden maar dan hebben de naspeuringen al een dramatische wending genomen. Vooral dit deel deed me hier & daar aan Grunberg denken (Tirza). Deel 3 lijkt het finale einde maar is het toch niet. Erg goed geschreven, ontroerend en met groot psychologisch inzicht.

* Bernie Gunther is onverwoestbaar. Dat mogen we wel concluderen na de tiende thriller met deze Duitse politieman/detective in de hoofdrol: The lady from Zagreb is de titel en de auteur, Philip Kerr is weer goed op dreef (na een wat zwakkere voorganger). Bernie moet ditmaal een opdracht van Goebels uitvoeren, deze is verliefd geworden op een (getrouwde) jonge actrice. Het is weer een en al intrige, dit keer vooral gesitueerd in het Joegoslavië van 1942. Als altijd scherpe dialogen en dit keer ook wat seks. Anders dan in sommige andere delen waarin het nogal hardhandig toeging, heeft BG het op dit vlak redelijk rustig. Het verhaal speelt ook in Berlijn, op plaatsen waar ik geweest ben, zoals aan de Wannsee en in Potsdam. Binnenkort nummer 11!

* Van de Nederlands-Australisch-Schotse auteur Michel Faber las ik nu bijna alles, zie onder, waaronder zijn laatste (en mogelijk echt zijn laatste) en magistrale The book of strange new things. Maar ik vond nu ook zijn debuutroman uit 1999, Onderhuids (Under the skin), een zeer verontrustend boek. De jonge vrouw Isserley pikt lifters op om ze daarna te verdoven en ze naar een geheime plek te brengen waar de meest gruwelijke handelingen op ze worden verricht. Wat begint als een op zichzelf vriju onschuldig verhaal, vrouw pikt lifters op, ontvouwt zich tot een ware dystopie. De vervreemdende gebeurtenissen worden als volstrekt gewoon/normaal gepresenteerd wat het geheel een horror-achtig karakter geeft. Het einde is ijselijk. Een subliem debuut. Nu nog de verhalenbundel Some rain must fall te pakken krijgen en dan heb ik Faber compleet. Een fenomenaal auteur.

* De nieuwe Paul Theroux begonnen en inmiddels uit! De titel is Deep south (2015) en is het verslag van een anderhalf jaar durende road trip in het zuiden van de VS. Ik ben nu halverwege de 440 pp, en het is (weer) grandioos. 75 jaar is Theroux nu en nog steeds de beste reisboekenschrijver. Hierbij de kanttekening dat hij meer dan 30 romans en verhalenbundels (non-fictie) op zijn naam heeft staan en dus allesbehalve “alleen maar” reisboeken schrijft. Op een boek na (een bundel literaire kritiek t.a.v. V.S. Naipaul) heb ik alles van hem (letterlijk!) en (uiteraard) gelezen. Deep south staat in het teken van on the road en spreken met veel mensen, maar ook en dat kom je niet vaak tegen: in verschillende seizoenen terugkeren om nog met dezelfde mensen verder te praten. Veel gaat het over raciale verschillen die in het zuiden nog immer actueel zijn. En de Burgeroorlog lijkt soms ook nog niet voorbij. PT ontmoet veel vriendelijkheid maar sommige steden en dorpen maken de derde-wereldindruk die hij kent uit Afrika en Azië. Opnieuw een fenomenaal (reis)boek met veel oog voor detail en historische achtergronden en actuele problemen.

* De Engelse sterauteur Julian Barnes heeft een nieuw boek, meteen al in Nederlandse vertaling: Het tumult van de tijd, over de Russische componist Dmitri Sjostoakovitsj. Die is sinds ongeveer 1978 een van mijn lievelingscomponisten. Ik kijk dan ook zeer uit naar dit boek dat klaar ligt. Maar eerst las ik een wat ouder boek van dezelfde auteur: Engeland, Engeland (1999). Een schitterende pastiche op het Engeland-gevoel. De excentrieke en puissant rijke zakenman Sir Jack krijgt het lumineuze idee om op het eiland Wight Engeland geheel nieuw te vestigen, inclusief het koningshuis (nu aangevoerd door een voortdurend overspelige koning). Met behulp van een klein team realiseert hij dit plan. Twee van hen, Martha en Paul, grijpen de macht nadat ze achter een “onschuldige” hobby van Sir Jack zijn gekomen en hem chanteren. Laatste deel, “Anglia”, is een dystopie van een ere hersteld “echt” Engeland. Briljant in taal en vondsten. Als “Het tumult” zo goed is, ben ik blij. Eerder las ik van Barnes geweldige boeken: Trioloog; Het stekelvarken; Flauberts papegaai; De geschiedenis van de wereld in 10,5 hoofdstuk en zijn indrukwekkende voorlaatste Alsof het voorbij is. (zie onder)

* In de afgelopen paar jaar is de oorsprong Nederlandse schrijver Michel Faber een van mijn lievelingsauteurs geworden, zie hieronder besprekingen van diens Crimson and the petal white en zijn laatste fenomenale roman The book of strange new things, een van mijn top-10 boeken. Nu las ik een collectie korte verhalen, genoemd naar het slotverhaal The Fahrenheit twins (2005). Dat is ook een van de beste verhalen uit deze bundel die een beetje tegenvalt. ‘The Fahrenheit twins’ is een absurdistisch verhaal over een tweeling, circa 9 – 11 jaar die ergens op de Pool met hun afstandelijke vader en hun moeder wonen en min of meer aan hun lot worden overgelaten. Als hun moeder onder verdachte omstandigheden sterft, geeft vader toestemming om haar met hun slee “ergens” naar toe te brengen, waar het hen goeddunkt en haar daar ter aarde te bestellen. Later blijkt waarom. De sfeer van dit verhaal doet al denken aan The book … Andere verhalen bevatten fictieve interviews met (fictieve) auteurs, de lotgevallen van een zwerver, het verslag van een conferentie over kokosnoten (!) enz. De meeste verhalen zijn plotloos en sluiten dan ook af met een cliffhanger. Soms werkt dat, soms niet.

* Het gebeurt niet vaak dat ik een boek halverwege wegleg maar nu overkwam me dat met The savage detectives van de Zuid-Amerikaanse auteur Roberto Bolano (2001). Van hem las ik eerder het fenomenale 2066 dus ik begon vol zin aan de detectives (500 pp). Na 100 dacht ik: hhmmmm. Toch nog verder. Na 200 dacht ik: kappen hiermee. Het boek gaat over een verdwenen Zuid-Amerikaanse dichter van de (niet-bestaande) stroming de ‘viscereal realists’. (Clubje van circa vijf would-be dichters, wat wel humoristisch is.) Over deze persoon en de mensen om hem heen wordt in korte en soms iets langere paragraafjes verteld, door heel veel verschillende personen, over een periode van 20 jaar. In het begin is dat fascinerend maar na een tijdje begint het te vervelen, en het wordt langzaam onverteerbaar. Onnavolgbaar, te veel details, te complex. Jammer. Ik heb het boek in een little free library gelegd …

* Heerlijk die jeugdherinneringen van Tolstoj die hij al in zijn twintiger jaren schreef (vanaf 1852). Vooral Kinderjaren, het eerste deel waarin hij met naïeve ogen naar zijn opvoeders en leeftijdsgenoten kijkt is prachtig. Veel bewondering voor zijn vader en afschuw van sommige familieleden, vage ooms en tantes. De eerste verliefdheid. Moeizame vriendschappen. Toelatingsexamen en van het gymnasium naar de universiteit. Schitterend. En Tolstoj zet al je zintuigen aan het werk, soms in één enkele zin.

* En nu herlees ik verhalen van mijn geliefde Engelse schrijver ‘Saki’ (H.H. Munro), waarin hij met veel ‘tongue in cheek’-humor en soms grimmig, het leven van de Engelse middle en upper class beschrijft.

* Ik had nog nooit iets van Stephen King gelezen, zijn werk is niet zo mijn ‘cup of tea’ maar nu las ik toch het vuistdikke 22-11-1963 uit 2011. Wie deze datum herkent is al ietsje ouder waarschijnlijk: het is de dag van de aanslag op John F. Kennedy in Dallas, Texas. Daaraan is het laatste deel gewijd. De hoofdpersoon is de leraar Engels Jake Epping die via een doodzieke snackbarhouder toegang krijgt, via een ‘bubbel’ in de vloer, tot het jaar 1958. Deze Al is daar één keer geweest. Aan Jake vraagt hij nu dat ook te doen en daar de geschiedenis te veranderen. Jake wil dat wel want één van zijn leerlingen, een oudere man die avondonderwijs volgde, blijkt als kind door zijn gewelddadige vader kreupel te zijn geslagen. Jake gaat terug om dit te verhinderen – dat lukt. Dan ontstaat vanzelf het idee om de moord op Kennedy te verhinderen …. Ik onthul niet of dat lukt. Het wordt Jake in elk geval wel moeilijk gemaakt doordat hij een vrouw ontmoet, verliefd wordt enz. Jake ontmoet Lee Oswald (volgens King voor 98% zeker de -enige- moordenaar van Kennedy) en diens Russische vrouw Marina. Veel situaties en personen zijn gebaseerd op studies naar de moord. Ik vond het een meeslepend boek, in het genre ‘what if’ en verveelde me geen enkele van de bijna 900 pagina’s.

* Na de geweldige, ‘monumentale’ Murakami’s (zie onder) kon zijn (tot op heden) laatste, De kleurloze Tsukuru Tazaka en diens pelgrimjaren eigenlijk alleen maar tegenvallen. Ik herlas het; de eerste keer vond ik het geweldig en nog steeds bij herlezing vind ik het een erg goed boek maar het mist de ‘vonk’ van de echt grote werken. Tsukuru is als student lid van een groepje van vijf vrienden (die allemaal namen van kleuren hebben, ‘witje’, ‘zwartje’, ‘rode’ en ‘blauwe’ en op een gegeven moment zetten ze hem uit de groep. Waarom? Dat wordt pas veel later duidelijk, wanneer de ‘kleurloze’ op instigatie van een vriendin op zoek gaat. Deze zoektocht is mooi zo niet prachtig beschreven en brengt veel diepte in het verhaal.

* Murakami even onderbroken voor een inmiddels beroemd boek dat ik nog niet had gelezen: De 100-jarige man die uit het raam klom en verdween van Jonas Jonassen (volgens de Engelse editie geboren in 1961, volgens de Nederlandse in 1963…). Een geweldig, hilarisch boek, van genoten, al die onzin en toch verteld alsof het zo maar had kunnen gebeuren. De tongue in cheek-humor deed me hier & daar denken aan Bill Bryson (en dus erg leuk).

* Omdat ik toch mijn oude Murakami’s aan het herlezen was, zie onder, na 1Q84 en van de voorgangers daarvan, Opwindvogelkronieken gelezen, een magnifiek boek, over verlies en overleven. En zoals bij HM gebruikelijk meerdere verhaallijnen naast en door elkaar, onder andere over de Japans-Russische oorlog en die tussen China en Japan. Wreed en verontrustend.

* Ik herlas in twee weken in één adem de trilogie, hét magnum opus van een van mijn favoriete schrijvers, Haruki Murakami: <1Q84 (spreek uit: qtien84). Het is een briljant verteld verhaal met vele lagen, rondom twee mensen van rond de 30, Tengo en Aomame, die toen ze tien waren een keer elkaars hand vasthielden en elkaar daarna uit het oog verloren. De meer dan 1100 pagina’s gaan over hoe ze na 20 jaar weer worden verenigd. Maar dit speelt zich voor een belangrijk deel af – vintage Murakami – niet in het ‘gewone’ jaar 1984 maar in het parallelle 1q84. Het boek in drie delen is niet alleen een liefdesgeschiedenis maar gaat ook over eenzaamheid, opgroeien zonder liefhebbende ouders, verlangen en dood, geweld en tegengeweld en nog veel meer. Het is al met al een fantastisch sprookje dat in deel 1 en 2 om en om vanuit Tengo en Aomame wordt verteld; in deel 3 komt de stem van speurder Ushikawa erbij. Het is in deel 1 een soort magisch moment wanneer blijkt dat er raakvlakken zijn tussen de dan toe afzonderlijke verhalen van Tengo en Aomame. Een grootse prestatie, imho gaat Murakami een keer de Nobelprijs winnen …

* Ik lees het laatste deel van de Romeinse trilogie van Robert Harris over Cicero: Dictator (2015). De titel heeft geen betrekking op Cicero maar op Julius Caesar die rond 60 v Chr een burgeroorlog veroorzaakte en uitvocht in het Romeinse Rijk. Cicero is midden 50 en zijn tijperk als beroemdste orator en advocaat (en staatsman) van zijn tijd lijkt erop te zitten. Hij wordt verbannen en bijna vermoord. Toch mag hij zijn intrek weer nemen in Rome en daar begint hij te schrijven – d.w.z. zijn slaaf, nu vrij man, Tiro, doet dat voor hem, en snel dankzij het door hem uitgevonden stenoschrift. Harris geeft in zijn trilogie een ongelooflijk goed beeld van “politiek” (incl. elkaar vermoordende senatoren) in de laatste halve eeuw voor Chr. Meeslepend geschreven en in sommige opzichten zeer actueel.

* Na Slade House – zie hier direct onder – heb ik diens voorloper The bone clocks (2014) herlezen. Ik vond het vorig jaar al een geweldig boek en dat vind ik bij herlezing nog steeds. Wat is het Engels toch een expressieve ‘rijke’ taal. En wat een fantastisch ‘schuiven’ met personages, in achtereenvolgende tijdperken. En de doodenge dystopie waarmee het boek afsluit: zou verplichte kost moeten zijn voor alle deelnemers aan de klimaatconferentie deze weken in Parijs!

* Zoals onder al aangekondigd het nieuwe boek van David Mitchell (2015), Slade House (in het Nederlands gepubliceerd als “Doorgang”, geen gekke vertaling maar het gebouw Slade House staat toch echt centraal in het boek). Zoals we Mitchell kennen volop fantasy, parallele en overlappende werelden en tijden en personages die van het een in het ander ‘morphen’. In dat Slade House, een soort ‘haunted house’ spelen zich rond verschillende personen – deels bekend uit eerder werk zoals The bone clocks/Tijdmeters – allerlei avonturen af. Vooral verdwijningen. Steeds worden deze in een later hoofdstuk, vanuit een ander perspectief weer bekeken. Opnieuw een geweldig boek, met maar één bezwaar … slechts 233 pagina’s … (Bone clocks is drie keer zo dik …).

* Als tussendoortjes herlas ik twee “Japanse” boeken van David Peace, namelijk Tokio Zero en Bezette stad. Beide spelen in 1945-1947, direct na de US bezetting van Japan en beide hebben als onderwerp moordzaken. De auteur heeft een ongeëvenaard jachtige en beklemmende stijl voor zijn onderwerp gekozen die het lezen tot een echt-fysieke ervaring maakt. Twee meesterwerken, het wachten is nog op het derde deel van deze trilogie.

* Van Robert Harris las ik vrijwel alles, waaronder zijn blockbuster An officer and a spy, thriller van het jaar bij Vrij Nederland. Hierna schreef Harris zijn Romeinse trilogie over Cicero af, met Dictator. Voor ik die ga lezen, eerst de twee eerste delen. Nu bezig Imperator te herlezen, over de opkomst van Cicero als jong advocaat, op weg naar het consulschap. De portettering van de verschillende antagonisten, allemaal op en top politici is geweldig, evenals het beeld van het leven in Rome, ca. 70 voor Chr. Niets menselijks was toen, net als nu, politici vreemd …

* Het boek In the light of what we know (2014/2015) van de in Bangladesh geboren auteur Zia Haider Rahman werd geloof ik nogal opgehemeld, Nederlandse vertaling dwdd-boek enz. Ik heb me erdoor hen geworsteld, alle 565 pagina’s en vond het erg tegenvallen. Het verhaal gaat over Zafar die op een avond bij zijn vriend, de ik-figuur, op de stoep staat, na jaren afwezigheid. Wat volgt is een continue flashback en flashforward over wat er in die jaren is gebeurd, in de UK, in Afghanistan en in Bangladesh en Pakistan, zeg maar “post 9/11”. Er is soms geen touw aan vast te knopen wanneer of waar een bepaalde scene zich afspeelt en over wie het gaat. Het geheel krijgt daardor een enorme brokkeligheid. Tussendoor staan vele diepzinnigheden, meest ontleend aan filosofie en wiskunde maar meestal vallen deze in een zwart gat. Jammer…

* Van sterauteur Haruki Murakami las ik vrijwel alles, zie onder, maar nog niet zijn verhalenbundel Blinde wilg, slapende vrouw (2009), met werk uit zijn hele loopbaan (t/m 2005). Korte en wat langere verhalen, bijna al novelles en wat een juweeltjes zitten erbij. Steeds trekt Murakami, zoals ik hem ken, de lezer in de meest eenvoudige taal het meest verrassende universum in. De meeste verhalen eindigen ‘onbeslist’, plotloos zodat je als lezer met de vraag achterblijft: hoe zou het verder zijn gegaan? De verhalen getuigen – al (ver) voor zulk groot(s) werk als Kafka op het strand of 1Q84 – van de enorme verbeeldingskracht van HM en van zijn vaardigheid om van bijna niets ‘iets’ te maken. Zijn liefde voor literatuur en muziek, vooral jazz, klinkt in een aantal verhalen door, evenals de worsteling van de personages met zichzelf, hun medemensen/geliefden en de complexe wereld om hen heen.

* Wat een grandioos boek is de nieuwe Jonathan Franzen, de roman Zuiverheid (Purity, 2015). Z’n 614 pagina’s meer dan waard. Het verhaal draait om Purity ‘Pip’ Tyler, haar ouders en vrienden waaronder als belangrijkste de in de vml. DDR opgegroeide hacker Andreas Wolf. Allemaal hebben ze hun geheimen, hun frustraties en levensinstelling. Er zit heel ‘mislukking’ in veel van hun levens maar ook hoop (het boek eindigt op een zeer positieve toon). Het gaat (ook) om identiteit, om toegang tot je eigen levensgeschiedenis en herkomst, over internet (volgens Franzen een ‘totalitair’ systeem) en over het leven met een geheim. In elk deel staat een andere hoofdpersoon centraal en sluiten de andere daarop aan. Het verhaal wordt niet chronologisch verteld, er zijn overlappingen, hiaten en caesuren wat het alleen maar sterker maakt. De dialogen zijn messcherp, zeker tussen geliefden (die elkaar soms tot op het bot haten maar toch met elkaar verder gaan) en doen hier en daar denken aan Albee’s ‘Who’s afraid of Virginia Woolf’. Franzens vorige boek, Vrijheid (Freedom) vond ik wat tegenvallen maar met Zuiverheid is hij voor mij weer helemaal terug. Geweldig.

* Er komt een nieuw boek van sterauteur David Mitchell aan en daarom herlas ik wat ouder werk. Om te beginnen het fenomenale Wolkenatlas: zes verhalen in zes totaal verschillende stijlen, in verschillende tijdperken en met verschillende ‘stemmen’. Van de eerste vijf wordt steeds het verhaal tot de helft verteld, daarna volgt een nieuw verhaal in z’n geheel en dan van de eerste vijf de tweede helft. En tussen al die verhalen bestaan verschillende relaties (personen, gebeurtenissen, voorwerpen). Magnifiek.
Het tweede dat ik herlas is Droomnummernegen, een fantasmagorisch verhaal dat zich afspeelt in Tokio en naast reële gebeurtenissen uit dromen, nachtmerries en dystopieën bestaat. Het heeft niet de magie van Wolkenatlas maar is wel zeer meeslepend.

* Zo en nu weer lekker verder met de Bellow-biografie van Zachary Leader, zie onder ….. En inmiddels uitgelezen, alle 812 pagina’s. Wat een geweldige biografie, een ideale mix van leven en werk. Bij Bellow is zijn werk zijn leven – in meerdere opzichten. Het is me nog duidelijker geworden hoe autobiografisch al zijn werk eigenlijk is. Tot in de kleinste details verwerkte hij zijn leven in zijn boeken, wat hem niet altijd, of heel vaak niet, in dank werd afgenomen. Bijv. door zijn ex-vrouwen, in deze periode zijn dat er drie. De vechtscheidingen – om geld en om de kinderen – lieten hun sporen na, in Herzog is dat op bijna elke pagina af te lezen. Leader maakte gebruik van het Bellow-archief: 350 dozen (!) en interviewde honderden mensen, waaronder twee exen en veel familieleden en (ex)vrienden van SB. Hij citeert uit de brieven van SB (ik heb de collectie onder redactie van Benjamin Taylor, 2010 en kon dus ‘meelezen’) en uit boekbesprekingen etc. etc. Op een aantal punten/momenten bleek SB niet zo’n aangenaam mens, hij kon spijkerhard zijn maar toch ook zeer liefdevol, zeker voor zijn (drie) zoons en dochter. Het uitkijken is nu naar deel 2 dat in 2017 verschijnt en de periode 1964-2005 bespreekt, waarin Bellow uitgroeide tot dé (joods)Amerikaanse schrijver en in 1976 de Nobelprijs (naast talloze andere prijzen) won. En dan te bedenken wat er ná Herzog allemaal nog zou komen ….

* Tijdens de zomervakantie een aantal prachtige, intrigerende boeken gelezen. Omdat we in Spanje waren: Homage to Catalonia van George Orwell (1938) die meevocht met de internationale brigades (o.a. bij de P.O.U.M.). Het is een eerstehands verhaal uit de loopgraven en van de gevechten die in o.a. Huesca op straat werden uitgevochten. Grootste gevaar: de luizen … Orwell schreef zijn verslag al een paar maanden nadat hij was teruggekeerd uit de oorlog. Hij was gewond geraakt, en een stemband kwijt geraakt. Een verslag van heel dichtbij en daardoor tegelijk aangrijpend en ontnuchterend.

* Tweede boek: omdat ik Bill Bryson een geweldig auteur vind maar nog niet alles van hem gelezen heb: The summer of 1927 beschrijft de zomermaanden in de VS aan de hand van honkbal, Charles Lindbergs solovlucht, consumentengedrag, politiek, etc. (etc. etc.) Het boek had van mij twee keer zo dik mogen zijn want BB schrijft ontzettend goed en toegankelijk, met humor en met een enorm oog voor zowel detail als de grote lijn. Zijn verhaal vertakt alle kanten uit, een geweldige kaleidoscoop van een paar maanden die in sommige opzichten beslissend waren (bv. voor VS’s leidende rol op gebied van technologie).

* Derde boek: Fabrieksmeisjes van de Chinees-Amerikaanse schrijfster Leslie Chang (2009) beschrijft het leven van jonge vrouwen (en mannen) in de megafabrieken in China. In fabrieken waar 70.000 mensen dag in dag uit werken en (o.a.) schoenen en televisietoestellen ‘maken’. Hun hele leven bestaat uit werken (en wat socializen) in en rondom de fabriek. De meesten zijn afkomstig van het platteland en verkiezen de vrijheid van het fabriekswerk boven het leven daar met hun ouders/familie. Het migrantenbestaan wordt indringend beschreven in al zijn financiële, economische, emotionele en erotische aspecten. Schitterende portretten die laten zien hoe deze meisjes/jonge vrouwen dromen van een eigen zelfstandig bestaan (en daar soms wonderwel in slagen).

* Er is een heel grote, dikke nieuwe biografie uit van Saul Bellow, namelijk van Zachary Leader, 2015: The life of Saul Bellow: to fame and fortune, 1915-1964. Deze is binnen! En net voor de vakantie ben ik daar aan begonnen (812 pagina’s …). (En er komt in 2017 een tweede deel, van 1964 tot 2005.)

* Om vast een beetje in de stemming te komen voor de hierboven genoemde biografie herlas ik de verhalenbundel Hij met zijn hart op zijn tong van Bellow. Schitterende portretten van ‘zoekende’ en soms verdwaalde mensen, in het titelverhaal blikt de hoofdpersoon, Harry Shawmut, terug op z’n leven waarin z’n grote mond hem in de problemen bracht. Hij kwam er altijd wel weer uit maar nu duikt er een kennis uit dat verleden op die hem confronteert met een belediging van dertig jaar eerder aan een bibliothecaresse. Het leidt tot vele bespiegelingen, vintage Bellow. Ook de andere verhalen, eigenlijk novelles, zijn geweldig: Neven en nichten over familiebetrekkingen; Zetland en Een zilveren schaal zijn rake portretten, het tweede over vader en zoon, beide kleine crimineeltjes en Leuke dag gehad?: het langste, over mislukkende huwelijken en zinloze reizen.

* Nu ik toch bezig was herlas ik een andere novelle, The Bellarosa Connection uit 1989. Het verhaal over Harry Fonstein die op miraculeuze wijze uit de handen van de nazi’s wist te ontsnappen en zijn redder, nu een superrijke media-ster, daarvoor wil bedanken. Die laatste weigert echter elk contact. Zoals gebruikelijk veel scherpe dialogen en rake typeringen van personages. Het ‘sleept’ hier en daar echter, ook door wat hehalingen. Heel bijzonder dat tien jaar later Bellow wist ‘terug’ te komen met het meesterwerk Ravelstein, zie verderop.

* Het onderwerp ‘gezag’ houdt me al een tijdje bezig, vooral vanuit het denken van Arendt (zie bijv. haar essay ‘Wat is gezag?’). Nu las ik een boek over dit onderwerp (waarin Arendt niet voorkomt), namelijk Het verlangen naar gezag van sociologe Christien Brinkgreve (2012). Een interessante exercitie om zowel via allerhande filosofische, psychologische en sociologische literatuur als via gesprekken met uiteenlopende mensen, zoals architect Herman Hertzberger en de inmiddels betreurde filosoof René Gude zicht te krijgen op de positie en functie van gezag in onze tijd. Uiteindelijk komt het neer – niet verbazingwekkend – op een pleidooi voor ‘het juiste midden’: jaren-50 gezag is weg en kan in die vorm ook niet meer in onze tijd. Maar tegelijk zijn vaste ankers weggeslagen en veel mensen kunnen niet met die ‘vrijheid’ omgaan. ‘Ergens’ tussen autonomie en structuur ligt ‘gedragen’ gezag, d.w.z. gezag dat wordt ‘erkend’. Voor een deel is het boek ook een persoonlijk, d.w.z. particulier verhaal over hoe Brinkgreve thuis, op school en op het werk met gezag is omgegaan. Hier en daar te particulier, zeker voor een socioloog, waardoor de grote lijn wat uit het oog verdwijnt. Maar alles bij elkaar een mooie bijdrage aan het debat over dit onderwerp, zij het dat Arendt natuurlijk node wordt gemist ….

* Ik herlees voor de tweede keer Ravelstein, een van de laatste werken van mijn favoriete auteur Saul Bellow, zie verderop voor meer besprekingen. Het verhaal van de stervende professor Ravelstein, rijk geworden door één bestseller die hij kon schrijven dankzij zijn vriend Chick, de ik-figuur uit het boek. Een schitterende terugblik op Ravelsteins leven en ook op dat van de ik-figuur waarin we zonder veel moeite Bellow zelf herkennen (zoals hij in de meeste van zijn boeken te herkennen is). Ravelstein – zo maakte Bellow zelf duidelijk – stond voor Allan Bloom, de hoogleraar die beroemd werd door zijn beststeller The closing of the American mind.

* Een paar jaar geleden was De kunst van het veldspel, het debuut van de Amerikaanse schrijver Chad Harbach een enorme hit. Ik las het toen niet, nu zag ik het in de ramsj en nam deze pil tot me. Helaas niet volledig tot mijn genoegen. Het boek speelt op een kleine universiteit waar een honkbalploeg probeert het hoofd boven water te houden in de onderlinge competities. Enkele hoofdfiguren in het verhaal, voornamelijk studenten uit het team, zijn redelijk goed gekarakteriseerd, maar het verhaal als zodanig is te onwaarschijnlijk voor woorden. De rector die het “aanlegt” met een van de (mannelijke) studenten, dat zou zo maar maanden “onder de pet” gehouden kunnen worden …? Nog afgezien van de bordkartonnen beschrijvingen van (seks)scènes en de onbeholpen dialogen, bestaat het leven van de studenten voornamelijk uit trainen, honkballen, in busjes zitten naar uitwedstrijden en zuipen/snuiven/slikken. Te veel (en niet van het goede). De hoofdpersoon heeft talent maar verknoeit dit door verlegenheid of onhandigheid, maar het is allemaal psychologie van de koude grond. De aanleiding tot allerlei gedoe is een misworp van hem. Maar zoiets zagen we al bij John Irving in Owen Meany en in een van de boeken van Chaim Potok (The Chosen). Qua ongeloofwaardigheid slaat het einde van het boek wel ongeveer alles. Teleurstellend dus.

* Ik ben al jaren fan van de muziek van Philip Glass en heb vrijwel al zijn werk op CD. Tot mijn favorieten behoren de opera’s Einstein on the beach, Satyagraha en zijn kamermuziek, piano-etudes en niet te vergeten: de filmmuziek, o.a. voor Koyaanisqatsi en The Hours (nota bene mijn kennismaking met het werk van Virginia Woolf!). Glass kan ook schrijven en dat deed hij in zijn vers-van-de-pers autobiografie Woorden zonder muziek (2015). Zijn levensverhaal is er een van een jongen die tegen de zin van zijn ouders in muziek gaat studeren en door allerlei gelukkig toeval precies in contact komt met de mensen die hem wat kunnen leren: uitvoerende musici maar ook muziekpedagogen en dirigenten. Hij schrijft bijzonder liefdevol over hen. Al vroeg in zijn loopbaan komt hij in contact met Ravi Shankar, een beslissende invloed op zijn leven en muziek. Maar tot na het succes van Einstein on the beach, 1976, kan hij niet van zijn muziek leven en verdient hij de kost als o.a. taxichauffeur. Zijn hele leven is het bikkelen, zonder enig spaargeld, alles wat hij verdient of leent stopt hij in muziek (uitvoeringen). Een werkelijk totaal-engagement. En ongelooflijk wie hij allemaal kent/kende op het gebied van muziek, kunst, enz. enz. Hier en daar zijn Glass’ beschrijvingen, bv. van de reizen die hij al jong maakte naar ‘het oosten’ even hallucinerend als sommige van zijn muziek. En hij werkt in z’n 77e levensjaar onvermoeibaar door. Een schitterend boek, een uniek persoonlijk document én tijdsbeeld.

* Vlak voor zijn dood kwam van Gerrit Komrij in 2012 de korte maar strak geschreven roman (novelle?), De loopjongen uit. De Werdegang van een jongen, zoon van een dominese, die eenzaam opgroeit in een dorpje, dan theologie gaat studeren en daar te maken krijgt en zelfs een vooraanstaande positie inneemt in het studentenprotest – van de jaren zestig (!). Toevallig dat ik dit boek las tijdens de actuele bezetting van het Maagdenhuis, er zijn heel wat parallellen. Maar een echte vriend vindt hij nergens, totdat hij deze in een van de leiders van de beweging meent te hebben gevonden. In het derde en laatste deel bevindt hij zich ergens in een ongenoemd land waar het revolutie is en hij wacht op de terugkeer van zijn kameraden. Het boek eindigt met een epiloog waarin de voormalige revolutionair leraar is en verneemt dat zijn voormalige held hem een zak vond. Zoals gezegd een strak geschreven boek, geen woord te veel. Zeer indringend.

* Van de gelauwerde Engelse schrijver Ian McEwan las ik tot op heden nog niets maar nu zag ik dat zijn jongste boek The children act (2015) in de pers werd bejubeld. Hierdoor ‘overgehaald’ las ik het boek – maar met gemengde gevoelens. Niet alleen is het dun, nog geen 200 pp, maar de op zichzelf zeer interessante thematiek – de kinderrechtspraak – wordt doorkruist door een eigenlijk flinterdunne verhaallijn. Die betreft de ‘oudere’ (zo rond de 60) rechter Fiona Mayhe die op het thuisfrond te maken krijgt met haar overspelige, tien jaar jongere echtgenoot en op het werk met een ingewikkelde rechtszaak rond een bijna meerderjarige jongen, kind van Jehova’s getuigen. Alhoewel er veel zeer goed geschreven passages inzitten met name over enkele juridische aspecten en de spanningsvolle ontmoeting(en) tussen de rechter en de jongen, leidt die andere lijn enorm af en is daarnaast op het clichématige af. Jammer. En dan beschouwen sommige critici dit zo ongeveer als zijn magnum opus, las ik ….

* De nieuwe Paul Theroux is uit! Voor mij als jarenlange fan en bezitter en lezer van (letterlijk) al zijn boeken is dat een feestje. Het is een bundel verhalen, Mr. Bones. Twenty Stories, en direct al vertaald in het Nederlands als De vrouw van de reiziger. En het is een geweldige bundel! Opnieuw laat Theroux zien dat hij met zijn bijna 75 jaar tot de beste hedendaagse schrijvers behoort. De thema’s zijn helemaal vintage-Theroux. Al in het eerste verhaal: een puissant rijke kunstverzamelaar laat opzettelijk een Ming vaas uit zijn handen donderen wanneer hij hem vanwege de scheiding aan zijn vrouw moet afstaan. Deze vernietiging brengt hem op het idee om nog veel meer te gaan vernietigen en vernietiging blijkt uiteindelijk de ultieme esthetische daad. En dit op gortdroge, zakelijke Theroux-toon verteld, meesterlijk! Ook absurd: “Mr. Bones” over een vader die bij de Black minstershow gaat werken. “Ons wasberenjaar”, over een vader die fanatiek op de alles verslindende wasberen gaat jagen (doet denken aan The Mosquito Coast). “Mrs. Everest” over een rijke galeriehoudster bij wie een avant-garde kunstenaar in het gevlei probeert te komen. “Siamese Nights” over de verleidingen van het nachtleven en hoe een man daarin meegesleurd wordt. En twee interessante experimenten: een, “De liefde spreekt”, een aantal korte fragmenten waarin “iemand” zich uitspreekt over de liefde, je voelt steeds dat het onderdeel is van een groter verhaal. En “Lang verhaal kort”, twintig fragmenten, ook bij deze voel je de context meeleven. Erg goed gedaan.
Kortom: na zijn “reisverhaal” Laatste trein naar Zona Verde (officieel zijn laatste reis) en de roman De benedenrivier, beide fabelachtig goede boeken, opnieuw een buitengewone collectie verhalen. Wie doet hem dat na ..?!

* Zoals ik verderop laat zien, ben ik gaandeweg meer geïnteresseerd geraakt in het werk van Arnon Grunberg, al blijft bij mij de twijfel over de verhouding tussen vorm en inhoud. Ik las nu zijn De geschiedenis van mijn kaalheid (2000), het eerste in zijn alter ego Marek van der Jagt. Even absurdistisch als bij Grunberg, staat hierin de moeder-zoon verhouding centraal en de problematische omgang met (ontluikende) seksualiteit. Een interessante uitspraak vond ik op p. 107: “Later heb ik geleerd en begrepen dat wij betekenis aan woorden toekennen en niet andersom, de klanken zelf zijn onschuldig”. Waarmee Grunberg/Van der Jagt laat zien dat hij niet van de straat is maar zijn linguïstische klassiekers kent … (dit gaat over betekenaren en betekenissen en het verschil daartussen). Maar verder ben ik eigenlijk alweer vergeten waar het boek over ging …

* Ik las het heerlijke Gouden jaren van journaliste (en leeftijdsgenote) Annegreet van Bergen. Een nostalgische toer langs hoe het leven “ooit” was en hoe het in een halve eeuw onvoorstelbaar veranderde, op alle levensgebieden. Veel herkenning in en om het huis(houden) en de sfeervolle foto’s helpen daar prachtig aan bij.

Martha Nussbaum is een wereldberoemde Amerikaanse filosofe die veel belangrijke werken op haar naam heeft staan. Ik las haar vuistdikke studie Political Emotions. Why Love Matters for Justice (2013). Daaraan ligt een intrigerende vraag ten grondslag: welke betekenis heeft liefde voor het politieke leven in een natie en hoe zou deze kunnen worden beschermd en bevorderd? Bijzonder is dat ze deze vraag onderzoekt vanuit heel uiteenlopende bronnen, beginnend met Mozarts opera Figaro. Daarin speelt (vrouwelijke) liefde inderdaad de hoofdrol, Mozart maakte er ook een politiek statement mee. Vanuit de filosofie komen denkers als J.S. Mill en Rawls voorbij, evenals Comte. Nussbaum verkent ook moderne architectuur in zowel New York, Chicago als Delhi. Ze analyseert beroemde speeches van (beroemde) politici als Lincoln, Roosevelt, King en Ghandi. Ook maakt ze een uitstapje naar de Indiase dichter en opvoeder Tagore (hij is een echte held voor haar). Steeds vraagt ze zich af hoe naties die streven naar rechtvaardigheid zich kunnen laten inspireren en zichzelf kunnen vormen door deze muzikale, poëtische en filosofische bronnen. Ze verdedigt haar idealisme door precies de verwijzing naar de denkers en doeners van het “echte” leven. Een intrigerend en toegankelijk geschreven boek, zij het wel erg gefocust op de VS en India.

* In de loop der tijd ben ik het werk van Arnon Grunberg meer gaan waarderen (zie verderop voor enkele besprekingen). Nu lees ik diens De joodse messias, uit 2004, en Grunberg slaagt er zoals altijd in de lezer geheel en al zijn nihilistische universum binnen te trekken. Een bezwaar blijf ik de overheersing van de vorm over de inhoud vinden – die is té absurd om geloofwaardig te zijn. Aan de andere kant: in een roman is ook qua inhoud natuurlijk alles geoorloofd. Meeslepend is het in elk geval.

Nachtfilm van Marisha Pessl is een page turner van jewelste (en met zijn ruim 500 pagina’s heb je dan heel wat te turnen). Het plot draait om de (zelf?)moord van/op een jong meisje dat de dochter is van een beroemde maar ook obscure horror-film regisseur. Het hele verhaal draait om de speurtocht van een onderzoeksjournalist en twee jeugdige helpers (met hun eigen agenda) om dit op te lossen. Buitengewoon spannend hier en daar. Het einde is helaas een beetje een nachtkaars. Bijzonder is dat delen van het boek zijn geschreven als web-pagina’s en dat er tal van illustraties zoals covers van bekende magazines in voorkomen.

* Ik waagde me maar weer eens aan “Bloomsbury”: een ouwetje van Frances Partridge, op de kop getikt in Londens beste ramsj-boekhandel “Judd Books” (in Bloomsbury!): Love in Bloomsbury (1981, heruitgave 2014). Ze was met alle kopstukken van Bloomsbury bevriend en schrijft daar indringend over. Verder verslagje op mijn Woolf-pagina.

* Parallel aan het boek van Siri Hustvedt, zie hieronder, las ik een bundel beschouwingen van Hans den Hartog Jager (2014) over de ‘impact’ van moderne kunst, onder de titel Het streven. De vraag die centraal staat is: kan de moderne kunst bijdragen aan maatschappelijke veranderingen? Is het wel een taak van kunst om dat te doen? Aan de hand van actuele en moderne kunst (vanaf 2e helft 19e eeuw) brengt Jager dit thema mooi in beeld. Er is een ‘muur’ tussen kunst en maatschappij en zowel kunstenaars als maatschappij (denk aan veilinghuizen, musea, galleries etc.) klimmen daar voortdurend en met enige gretigheid overheen. Wat opvalt, omdat ik tegelijk dus Hustvedts boek lees, is het vrijwel volledig ontbreken van vrouwelijke kunstenaars in Jagers betoog …

* Gelezen: The blazing world (2014) van de Amerikaanse ster-auteur Siri Hustvedt. Het boek haalde de longlist (niet de shortlist) van de Man Booker Prize 2014. Zeer intrigerend verhaal over een vrouwelijke kunstenaar die om toegang te krijgen tot de ‘officiële’ kunstwereld zich verschuilt achter drie mannelijke kunstenaars. Het boek heeft de vorm van een documentaire waarin zowel de hoofdpersoon als de andere figuren, vrienden, kinderen enz. om de beurt aan het woord komen en zo het ‘plaatje’ steeds completer maken. Daarin een aantal interessante (filosofische en psychologische) beschouwingen over kunst. Het tamelijk briljante idee wordt helaas naarmate het boek vordert wat sleets. De dagboekfragmenten van de hoofdpersoon worden steeds zeurdiger en pas tegen het dramatische einde is, imho, de auteur weer in vorm. Ik noteerde dus: “gemengde gevoelens”.

* Ik las het Boekenweekgeschenk 2015, van Dmitri VerhulstDe zomer hou je ook niet tegen en dacht na afloop: tsja. Veel meer dan een monoloog over een o zo bijzondere verliefdheid is het eigenlijk niet. En al op pagina 1 had ik het gevoel dat Verhulst het Groot Dictee der Nederlandse taal aan het schrijven was. Een beetje over the top allemaal.

* Sinds een aantal jaren is Haruki Murakami een van mijn favoriete auteurs, ik las vrijwel alles van hem (zie voor een aantal besprekingen hieronder). Nu is voor het eerst in Nederlandse vertaling verschenen zijn debuut Luister naar de wind (1979), in één band met de directe opvolger daarvan, Flipperen in 1973. Murakami schreef zijn eersteling op z’n 30e, na zoals hij in het voorwoord beschrijft een plotselinge ingeving tijdens een honkbalwedstrijd. Het is geen overweldigend debuut maar wel een goede start. Over een zich bijna voortdurend vervelende jongeman met een baantje in de reclame business, een enkele vriend, waaronder “de Rat” en vriendinnetjes. Het verhaal over het flipperen, met o.a. een zoektocht naar een verdwenen,zeer speciaal type flipperkast is al veel beter, en meer Murakami, zoals we hem van later werk kennen. Om de trilogie af te ronden herlas ik direct hierna De jacht op het verloren schaap (1982) en daarin heeft hij echt zijn vorm en stem gevonden. Allerlei absurditeiten zoals schapen die bij mensen ‘naar binnen’ gaan, een meisje met allerprachtigste oren, beschouwingen over tijd, over reizen enz., komen naar voren in een verhaal over de jacht op een schaap dat alleen maar bekend is van een vage foto.

* De Amerikaanse psychoanalyticus en auteur Irvin Yalom schreef een intrigerend boek met de titel Nietzsches tranen (1995/2003). Het is een soort cross-over tussen fictie en non-fictie, met als hoofdpersonen Nietzsche, de arts Josef Breuer en de medische student Sigmund Freud. Het verhaal is gesitueerd in 1882. Lou Salome, vriendin van Nietzsche, komt bij de beroemde arts Breuer in Wenen om hem hulp te vragen voor haar vriend die echter niet mag weten dat zij hierom heeft gevraagd. Vervolgens ontspint zich een gecompliceerde plot waarin Breuer van behandelend arts verandert in patiënt – van Nietzsche. (Deze verstandhouding en ontmoetingen zijn overigens geheel en al fictief, in werkelijkheid hebben ze elkaar noit ontmoet.) De scherpe dialogen tussen hen – en daarnaast met Freud – laten prachtig zien hoe de psychoanalyse die toen nog niet als afzonderlijke discipline bestond langzaam aan het ontstaan is. De memoires zijn goed geschreven en het boek behandelt een interessante thematiek. De vertaling is hier en daar helaas niet al te soepel en in de 9e druk (!) die ik las zitten nog spelfouten.

* Zoals onderstaand blijkt, lees ik maar weinig contemporaine literatuur en al bijna helemaal geen Nederlandse. Een uitzondering maakte ik voor Het hout van de Vlaamse auteur Jeroen Brouwers, van wie ik moet ik bekennen nog nooit iets had gelezen. Het hout speelt vlak na de Tweede wereldoorlog in een door paters bestierd jongenspensionaat annex lagere school in (Nederlands) Limburg en gaat over de gruwelen die de jongens daar moeten ondergaan. Qua taal kom je bij Brouwers niets te kort, het is meeslepend en ‘barok’ geschreven. Veel is ook zeer geloofwaardig (en zoals een bekende uitdrukking luidt: als het niet waar is, dan is het toch goped verzonnen). Een aspect van het verhaal vond ik echter zeer ongeloofwaardig: de manier waarop ‘de dame’ in het verhaal de hoofdpersoon (leraar maar ook ingetreden pater) overhaalt tot ‘de daad’. Dat levert wel drie pagina’s dampende seks op en misschien was dat Brouwers’ bedoeling ook maar veel meer dan dit effect levert het niet op. Bovendien leidt het erg af van de hoofdlijn en die is op zich al aangrijpend genoeg.

* De voorjaars- of krokusvakantie is geschikt om een dikke pil (838 pp) te herlezen, The crimson petal and the white uit 2002 van, inmiddels, een van mijn lievelingsauteurs Michel Faber (zie onder voor een bespreking van zijn recente magnum opus The book of strange new things). The petal is een Victoriaanse roman, van epische omvang, spelend in Londen in de late jaren 1870 en gaat over het leven aan de donkere kant, van prostitutie, uitbuiting, nieuwe industrieën en hoe heren, en dames, van allerlei slag zich daarin een weg zoeken. Hoofdpersoon is de prstituee Sugar die ‘tot alles bereid’ is. Ze heeft het geluk dat het oog van een heer op haar valt, hij installeert haar in een huisje en dan weet ze zich op te werken tot gouvernante van de dcohter des huizes. Vele intriges en dramatische gebeurtenissen volgen. Het boek kent veel lijnen en de meeste daarvan hebben een open einde. Zo blijft geheel onduidelijk hoe het met Sugar en het kind afloopt. Een meesterwerk dat alleen al qua taal volop genieten is. En een intrigerend en veelzijdig beeld geeft van laat-19e eeuws UK.

* Ik las wat langer geleden verschenen boeken, allemaal in hun eigen genre goede tot zeer goede literatuur. Michael Chabon laat in De jiddische politiebond twee (joodse)politieagenten onderzoek doen naar een drugsgerelateerde moord, waarmee ze terecht komen in een merkwaardig complot om een soort nieuw joods leger op te richten in de VS.
Gary Steyngart steekt in Het handboek van de Russische debutante de draak met de opkomst van de ‘vrije jongens’ in post-communistisch Oost-Europa. De hoofdpersoon, een tamelijk verlopen type uit de VS denkt zijn slag te kunnen slaan met een soort piramidespel maar komt bedrogen uit.
In De wereldverzamelaar beschrijft in geromantiseerde vorm de avonturen van de beroemde 19e eeuwse officier en ontdekkingsreiziger in Arabië en Afrika. Dat levert een geweldig boek op over deze avonturen, gezien door de ogen van verschillende betrokkenen, Burton zelf, maar ook zijn knecht en diverse lokale machthebbers.
De laatste tijd ga ik Arnon Grunberg meer waarderen en ik las nu zijn De man zonder ziekte, het tamelijk onthutsende verhaal van een architect die totaal naief tot twee maal toe naar landen gaat waar je beter niet naar toe kunt gaan; het loopt niet goed met hem af, in die ‘typische’-Grunberg stijl van absurdisme.
Een boek dat aanvankelijk Grunbergiaans begint is Het vuurevangelie van de inmiddels door mij zeer bewonderde Michel Faber (zie onder). Dit is het verhaal van een nieuw ontdekt ‘evangelie’, namelijk van ‘Manchus’ die erbij was toen Jezus aan het kruis stierf, dat bij toeval wordt ontdekt door een archeoloog in Irak. Niet snel daarna wordt de publicatie een hit maar de archeoloog zelf komt, ook letterlijk, onder vuur te liggen. Wederom erg goed.
Als laatste: Pluk de dag van Saul Bellow dat ik de 1e keer in januari 2000 las en nu herlas. Het is als ik me niet vergis Bellows derde roman, maar wel na Augie March. Moeilijk om aan te tippen maar toch goed door de beschouwelijke troosteloosheid van de hoofdpersoon-in-scheiding die ook nog overhoop ligt met zijn vader die weigert hem te helpen.

* Na de intensiteit van The book of strange new things, zie onder, was het tijd voor iets luchtigers, namelijk At Home (2010) van Bill Bryson, bekend van onder andere A short history of nearly everything en (een van mijn favorieten): Notes from a small island. At home gaat over zijn huis, een voormalige pastorie in Norfolk, UK en aan de hand daarvan, de kamers, kelder, gangen, de tuin enz. geeft Bryson een intrigerend beeld van op z’n minst 300 jaar geschiedenis van het wonen (en soms gaat hij nog veel langer terug, tot in de steentijd). Een fantastisch erudiet verhaal vooral over UK soms ook over de USA (en de verbindingen), knotsgekke land- en huizenbezitters en even gekke architecten, flinke stukken sociale, economische en culturele geschiedenis enz. enz. Een heerlijk boek, zeker voor Anglofielen (zoals ik).

* Ik las ergens dat de nieuwe Michel Faber uit is, The book of strange new things en dat is zeker iets om naar uit te kijken! (Zijn Crimson Petal and the White was geweldig en hij schreef enkele kleinere romans en een paar mooie verhalen, zie onder). Ik ben er inmiddels aan begonnen en het is ge-wel-dig! (Dat David Mitchell er ook lovend over is, verbaast me niets, dit boek heeft veel van zijn thematiek en hier&daar stijl, zie onder n.a.v. Mitchells The bone clocks).
Inmiddels het boek uitgelezen en ik kan er niet over uit: wat een indrukwekkend, fenomenaal geschreven boek. Het verhaal van Peter en Beatrice Leigh uit Londen, beide zeer gelovig; Peter gaat als missionaris naar een onbekend volk om daar het woord van God te verkondigen, Bea blijft achter, zij is verpleegster. Al snel wordt duidelijk dat dat onbekende volk zich op een planeet ver verwijderd van de aarde bevindt, misschien wel in een ander melkwegstelsel. Peter begint zijn werk en kan via een soort emailsysteem, Shoot genaamd, wel communiceren met Bea. Gaandeweg ontvouwt zich aan Peters kant het verhaal van een bijna idylische zeer gelovige gemeenschap, maar aan Bea’s kant juist een ware dystopie: oorlogen, aardbevingen, de olie is op, voedseltekort enz. enz. Peter pakt met een soort zachtmoedig, enigszins naief fanatisme zijn zendingswerk op, terwijl lichtjaren verwijderd Bea bijna ten onder gaat. Door alle misverstanden en miscommunicatie heen proberen ze contact te houden. En zo ontwikkelt zich dit indrukwekkende verhaal over geloof en liefde, wanhoop, overgave, enz. enz. Alhoewel het volk van de “Jezus Lovers” niets menselijks heeft, ze hebben bijv. geen ogen en geen verschillende seksen en Peter herkent ze alleen aan de kleur van hun ‘robe’: toch is dit alles zeer geloofwaardig en dat is een groot compliment aan de auteur.
Het boek heeft de opdracht “For Eva, always”. Eva was Fabers vrouw, ze overleed in juli 2014 tijdens de afronding van het boek. Dit maakt het nog meer een boek over liefde, al is het op afstand, zelfs op onoverbrugbare afstand. Het is een van de beste romans die ik in de afgelopen tijd las.

* Zoals ik hieronder al enkele malen laat zien, ben ik een echte fan van het werk van Saul Bellow. Al jaren lees en herlees ik zijn werk, een aantal boeken zelfs om de twee à drie jaar. Het eerste boek dat ik van hem las, De avonturen van Augie March, uit 1953, las ik slechts een keer (in 1993) en dat ben ik nu aan het herlezen. En opnieuw slaagt Bellow erin je mee te slepen in de meest eigenaardige familiegeschiedenissen waarvan het nooit helemaal duidelijk is wie hiervoor model hebben gestaan.

* Van David Mitchell las ik al zijn romans, zie onder en de kerstperiode was geschikt om zijn nieuwste, het bijna 600 pagina’s dikke The Bone Clocks door te werken. Wat een geweldig, complex boek. Wat een intrigerende personages en wat een bijna onnavolgbare intriges en wendingen. Bijna niet na te vertellen, behalve dan dat het (vooral) gaat om het levensverhaal van Holly Sykes, van opstandige puber tot nog net in leven zijnde grootmoeder. Het is (daarmee) een verhaal over tijd en over ouder worden maar het is tegelijk ook bijna absurde fantasy die hier en daar, zeker in het begin, doet denken aan Murakami’s idee van parallelle werelden, klonen en reïncarnatie. Talloze memorabele figuren in de meest uiteenlopende sociale en internationale settings komen voor. Het voorlaatste deel beschrijft de eindstrijd tussen laten we maar zeggen de goeden en de slechten en het laatste deel is een angstaanjagende dystopie van Ierland/Engeland in het jaar 2043. Grappig is dat Mitchell sommige figuren uit eerder werk, zoals Dertien (or.: Black Swan Green) en De niet verhoorde gebeden van Jacob de Zoete opnieuw laat optreden. Alles bij elkaar minstens even duizelingwekkend als The Luminairies van Eleanor Catton (zie onder).

* Omdat ik met Murakami bezig was, zie onder, pakte ik na het nog onbekende After Dark weer een bekende: het geweldige Kafka op het strand. (ik las het in 2010 voor het eerst). Het is met recht een fantastische vertelling over de jongen Kafka die van huis wegloopt en via omzwervingen in een bibliotheek terecht komt. En daardoor heen en op een gegeven moment parallel het verhaal van meneer Nakata die als jongetje een mysterieus ongeluk heeft gehad waardoor hij niet kan lezen en schrijven maar wel met katten kan praten en de toekomst kan voorspellen. En daar weer doorheen vele motieven, zoals droom versus realiteit, verleden en toekomst, kunst, met name muziek etc. etc. Een briljant boek, een van de allerbeste in Murakami’s imposante oeuvre.

* Van Michel Faber las ik enkele jaren geleden zijn geweldige The crimson petal and the white. Nu las ik twee gebundelde novelles die daaraan voorafgingen: Hondernegenennegentig treden en Het Courage Ensemble (2001). Het eerste gaat over een opgraving in de UK waaruit zich een soort historische moordzaak ontwikkelt. De hoofdfiguren, een schriftkundige en een man die een geheimzinige tekst erft, zijn helaas nogal van bordkarton. Dan is het tweede veel beter gelukt: een ensemble van vijf zangers uit de UK komt in een kasteeltje in België bijeen om een modern, razend ingewikkeld zangstuk in te oefenen. Het loopt op een mislukking uit. Tussendoor spelen allerlei intriges. De personages zijn goed getroffen net als de sfeer.

* Een van de (weinige) Murakami’s die ik nog niet had gelezen: After Dark. Het begint als een soort impressionistische schets van het nachtleven in een grote stad (Tokio neem ik aan). Daarna ontwikkelt zich een veelzijdig verhaal met enkele karakteristieke personages. Als altijd bij Murakami eenvoudig en mysterieus tegelijk. Parallelle werelden te over weer … Erg goed.

* In juli 1981 las ik Een vlucht regenwulpen van Maarten ’t Hart en nu herlas ik het vanwege #Nederlandleest. Het grappige fenomeen deed zich voor dat ik me het verhaal herinnerde als nogal ‘zeurderig’, iets met een wat oudere man die maar niet aan de vrouw geraakt, maar bij herlezing blijkt het een complex boek met (inderdaad) liefdesperikelen, goed en kwaad, hel en verdoemenis, leven en (bijna) dood enz. Ik vond het een veel beter en rijker boek dan ruim 33 jaar geleden …

Stefan Hertmans won de AKO Literatuurprijs 2014 voor Oorlog en terpentijn. Terecht, het is een meesterwerk, ik besprak het hieronder (te) kort en beschreef het als een “groots boek”.

* Van David Mitchell las ik bijna alles: DroomnummernegenDertien en natuurlijk Wolkenatlas. In Japan las ik zijn magnum opus De niet verhoorde gebeden van Jacob Zoete (toepasselijk want het boek speelt in Factorij Deshima). Hij schrijft het soort boeken waar ik erg van houd: dik, complex en in rijke taal. Nu las ik zijn debuut De geestverwantschap (or. titel Ghostwritten), uit 1999. Alle ingrediënten zijn al aanwezig: het verhaal speelt zich af over alle continenten met tientallen personages die deels steeds terugkeren, het is droomachtig geschreven met flasbacks enz., en met een ongelooflijke verbeeldingskracht. Het uitgangspunt was de gifgasaanval in de metro van Tokio en daarop bouwt Mitchell zijn verhaal.
Nu kijk ik erg uit naar Mitchells nieuwste: The bone clocks. Zie boven!

* Van Kees ’t Hart las ik niet zo veel, alleen zijn Ter navolging (2004), zijn prachtige roman over Betje Wolff en Aagje Deken, deels spelend in Scheveningen op de gelijknamige begraafplaats (schuin tegenover het Appeltheater). Maar nu las ik zijn geweldige nieuwe Teatro Olimpico, ik moest er zo nu en dan vreselijk om lachen. Het gaat over twee theatermakers die met hun “alternatieve” voorstelling over Rousseau -antibeckettiaans theater- de aandacht trekken van een nogal vage Italiaanse collega. Het boek is geschreven als een brief aan een niet met name genoemde commissie en al gauw wordt duidelijk dat de hele beoogde Italiaanse opvoering van het stuk met tal van valkuilen en dwaalwegen gepaard ging. Het is heerlijk geschreven, veel tongue in cheek humor en ook dat je steeds denkt, o nee het kan nog veel erger … Ik verklap de afloop hier niet ….

Er sterven er meer van liefdesverdriet van Saul Bellow uit 1987 is niet mijn favoriete boek van hem, ik las het ook pas een keer, eind jaren 90. Nu herlas ik het en het blijft toch wat bleek i.v.m. de “echt” grote romans. De vorm is ook niet helemaal gelukkig: het verhaal van een neef die een bijzondere relatie heeft met zijn oom die in allerlei financiële en huwelijksperikelen gewikkeld is. Die oom heeft ook weer een oom die … enz. Anders dan in bijv. Herzog doen de dialogen hier en daar geforceerd aan. De sfeertekeningen rondom politieke en juridische machtsspelletjes in Chicago zijn wel erg goed.

* Op zaterdag 1 november 2014 kreeg ik tijdens het Harry Mulisch Festival in Amsterdam een zeer bijzondere rondleiding door de werkkamer van de grote schrijver in diens huis aan de Leidsekade. De rondleiding werd verzorgd door diens dochter Frieda die over vele details van het werkzame leven van haar vader vertelde. Een ontroerende ervaring. Zeer bijzonder was de indeling van de ruimte, of eigenlijk een kleine, een iets grotere en een tamelijk grote kamer. Bijna thematisch: in de kleine kamer de comfortabele fauteuil, met oude (antieke) literatuur. In de grote ruimte kasten met boeken over de oorlog, over Goethe, over filosofie. En de derde was ingericht als schrijfkamer, met twee bureaus, een voor de essays en andere beschouwingen en een voor de romans. Daarop ook het beroemde pijpenrek. En, wat me echt deed duizelen: de kast met typoscripten van al zijn werk. We mochten er een inkijken. Maar op mijn speciale verzoek werd het TS van De zaak 40/61, Mulisch’ verslag van het beroemde Eichmann-proces uit de kast gehaald (copyright 1961, 1e druk 1962). Ik was er van onder de indruk dat ik het TS in handen had van een boek dat ik in 2009-2010 zo grondig had bestudeerd en over gepubliceerd in Inkt (zie boven bij mijn artikelen in Inkt).
Hieronder enkele impressies van de werkkamer plus de voorkant van het TS van De zaak 40/61 en een foto van mij in Mulisch’ comfortabele “denk”-fauteuil.

     


* Elke twee jaar herlees ik een van mijn drie favoriete Saul Bellow‘s: Humboldts nalatenschap, en gek genoeg: het wordt steeds beter. Ik las het nu voor de vijfde of zesde keer en ben er weer ondersteboven van. Wat een geweldig verhaal, dit relaas van de (mislukte maar in eigen ogen o zo belangrijke) dichter Von Humboldt Fleischer. Diens vriend en (aanvankelijk) protegé Charlie Citrine is de ik-figuur die niet alleen over Humboldt maar ook over een keur van andere personen vertelt, vooral zijn vrouwen en andere liefdes. Maar ook over maffiafiguren, advocaten, politieke avonturiers, literati, kortom: een kaleidoskoop van Bellows eigen vrienden- en kennissenkring, some of them were not amused. Dit alles doorspekt met diep-filosofische en psychologische bespiegelingen, over Plato, Aristoteles, Freud, Steiner en nog zo wat. Uiteindelijk maakt Humboldt alles wat hij zijn vriend heeft misdaan goed, weliswaar na zijn dood en dat is de ‘nalatenschap’ uit de titel. Werkelijk een groot(s) boek. Tot over twee jaar!

Winterlogboek van de Amerikaanse sterauteur Paul Auster is vergelijkbaar met Lijfboek van Daniel Pennac, zie onder: een oudere man kijkt terug op z’n leven en hoe z’n lichaam zich in die ruim zestig jaar heeft ontwikkeld. Auster wisselt dat af met lange intrigerende passages over z’n jeugd, studietijd, uitvlucht naar Europa en niet te vergeten het overlijden van zijn moeder, zeer indrukwekkend. Erg mooi (maar misschien vooral interessant voor “oudere mannen”?)

* Begonnen aan ruim 1400 pagina’s Essays van Montaigne, inmiddels 200 pagina’s ‘gedaan’. Magnifiek! Ik zou er eindeloos uit kunnen citeren (en heb enkele uitspraken getwitterd). Heerlijke leeskost en in sommige opzichten zeer 21e eeuws.

* Herlees voor de vierde keer een van mijn all-time favorite boeken: De decaan en diens december van mijn sterauteur Saul Bellow. De originele titel luidt The dean’s december, dus de vertaling is grappig. Dit boek uit 1982 gaat over Alex Corde, oud-journalist, nu decaan uit Chicago die met zijn Roemeense vrouw zijn stervende grootmoeder in Boekarest bezoekt. Op zijn werk zit hij vanwege een raciaal conflict in allerlei problemen en nu probeert hij zuchtend en puffend zich een weg door de Roemeense, toen nog communistische bureaucratie te banen. Als altijd bij Bellow veel monologues interieurs,rake karakteriseringen en sfeerbeschrijvingen. Staat al jaren in mijn persoonlijke top 10.

* Door toeval las ik twee heel verschillende, maar qua thematiek wel overlappende boeken. Het eerste is een filosofische en historische beschouwing over (en getiteld) Vertellingen van de Engelse filosoof Richard Kearney (2002). Vertellingen zijn onmisbaar voor onze humaniteit (ook een stelling van Arendt overigens, naar wie Kearney ook verwijst). Maar vertellingen zijn bepaald niet altijd betrouwbaar of ‘kosjer’. Dat laat hij zien aan de hand van de stichtingsverhalen van Rome, Engeland en de VS en aan de hand van getuigenissen over historische gebeurtenissen als de holocaust. Ook enkele ‘cases’ komen aan bod, zoals ‘Dora’ van Freud en het ‘geval’ (Oskar) Schindler. Een interessante kaleidoscoop die laat zien dat ons geheugen en daarmee ook onze verhalen steeds (re)constructies zijn.

Aan het eind van het boek verwijst Kearney naar een boek van Julian BarnesDe geschiedenis van de wereld in 10,5 hoofsdtuk (dat ik ooit las en een geweldig boek vond) en laat ik nu precies van deze Barnes diens met de Booker Prize 2011 bekroonde Alsof het voorbij is op de kop tikken. Dat boek staat helemaal in het teken van het verstrijken van de tijd en de trucs die ons geheugen met ons uithaalt.Het is een mengeling van filosofische observaties, soms boutades en een roman. Hoofdfiguur is Tony Webster en de gebeurtenissen spelen zich af in diens vriendenkring en rond vriendinnen, met name een, Veronica, die 40 jaar later op een onverwachte manier weer opduikt. Het einde van het boek is onthutsend. Ondanks de hier en daar lichte verteltoon (op andere plaatsen overigens behoorlijk ‘pittig’), een indringende roman en voor de ‘ouderen’ onder ons onontkoombaar.

* Ik herlas A most wanted man van geweldenaar John le Carré, uit 2008, vooral omdat dit boek, spelend in Hamburg, net verfilmd is door Anton Corbijn met in zijn laatste rol Philip Seymour Hoffman als geheime dienst-chef Günther Bachmann. Bij eerste lezing vond ik het boek “goed”, maar nu “Erg goed”. Vooral de messcherpe dialogen, altijd een sterk punt van Le Carré, vielen me nu nog meer op alsook de geweldige sfeertekeningen, van de stad Hamburg, de geheime vergaderingen en ook de dramatische afloop.

Gelukkige slaven van Tom Lanoye is genomineerd voor de Ako-literatuurprijs 2014 en dat kan ik me wel voorstellen. Het is bepaald geen slecht (geschreven) boek in een absurdistische grunbergiaanse stijl. Het verhaal draait om twee hoofdpersonen, allebei (!) Tony Hanssen genaamd. Volgens een vaker gebruikt verhaalconcept wordt eerst hun verhaal (de een in Afrika, de ander in Europa en China) afzonderlijk verteld, waarna ze op verrassende wijze bijeenkomen. Erg goed gedaan alleen daarna ontspoort het verhaal in zijlijnen, waarin TL vooral zijn vertelkunst poneert en de portee van het verhaal wat uit het oog verliest. Op zichzelf dus een goed boek maar Ako-waardig? Ik weet het niet.

* Wat een geweldig boek is The Luminaries, pas het tweede boek (2103) van de jonge Canadees-Nieuw-Zeelandse schrijfster Eleanor Catton (1985). Ze won er de Man Booker Prize 2013 mee. Ik ben op 2/3 van de ruim 800 pagina’s en het verhaal wordt steeds duizelingwekkender. Zewer ingenieus geconstrueerd, rondom een verdwenen man, een suïcidale hoer en een goudschat en dit alles in Nieuw Zeeland in de maand januari 1866. Wat een barok (‘Dickensiaans’ is het genoemd en terecht) taalgebruik. En zo nu en dan mooie ‘ingrepen’ van de auteur die zegt: ja, wat er nu gebeurt, is een beetje ingewikkeld en daarom vat ik het even samen. Geweldig! Een complexe en intelligente who-dunnit (en vele klassen beter dan het boek dat ik hiervoor las …). Inmiddels uitgelezen en het werd alleen maar beter en beter. Tegen het eind wordt het boek steeds rapsodischer, met hoofdstukken van soms minder dan een pagina, waarmee alle lijnen uit het voorgaande bij elkaar worden gebracht.

* Een in de internationale pers de hemel ingeschreven boek (thriller) is I am Pilgrim van de Amerikaanse scenarioschrijver Terry Hayes (2013). Lekker gemaakt door de positieve aandacht en recensies begon ik aan dit werkje van 890 pagina’s en achteraf heb ik er spijt van. Wat een draak van een boek … Het begint veelbelovend: een met veel mysterie omgeven moord in een hotelkamer in New York. Maar daarna ontspoort het boek in allerlei zijsporen, wereldomvattende complotten, onkwetsbare “helden” en, nog het meest irritant, een ik-figuur (de echte “held”) die in al die 890 pagina’s zelf-feliciterend rondloopt over hoe veel ervaring hij wel niet heeft, wie hij allemaal niet kent en wat hij allemaal heeft meegemaakt, tot en met spirituele levenslessen van tibetaanse monniken. Cliché wordt op cliché gestapeld en zelden heb ik een boek gelezen dat zo zwart-wit de bad guys versus de good guys afzet. Het boek eindigt met een nawoord van de auteur die zegt dat hij nog veel meer had willen schrijven …. Gelukkig heeft hij dat niet gedaan: het boek is nu al een totale mislukking.

* Hieronder heb ik het over vier boeken die ik in de zomervakantie 2014 las en die alle op de een of andere manier ‘oorlog’ tot thema hadden. Daarna las ik er nog twee waarbij dat het geval was. Het eerste, Toby’s Room van de Engels schrijfster Pat Barker (2013) bespreek ik in de sectie over Virginia Woolf omdat dit boek in de jaren 1912-1917 in dat ‘milieu’ speelt.
Het andere is de “thriller van het jaar” (volgens Vrij Nederland): An officer and a spy van sterauteur Robert Harris. Van hem las ik een aantal intrigerende en met recht spannende boeken: ArchangelFatherland en Imperium (aan Pompei begon ik maar nog niet uitgelezen). ‘An officer’ gaat over de Dreyfus affaire die eind 1890’s Frankrijk verscheurde en de recente oorlog met Duitsland speelt hier volop in door. De hoofdpersoon is de militair Picquart die betrokken was bij deze affaire, als collega-officier van Dreyfus en later als hoofd van het spionagebureau van het leger met ongerijmdheden wordt geconfronteerd. Het verhaal spettert de eerste 100, 150 pagina’s niet bepaald van de spanning maar daarna wordt het in hoog tempo een echte thriller en ook steeds beter geschreven, lijkt het wel. Qua stijl staat me wat tegen dat het in de tegenwoordige tijd is, ik vind dat altijd wat onnatuurlijk overkomen.

* Tijdens de zomervakantie 2014 las ik vier heel verschillende boeken die, toevallig of niet, allemaal geheel of zijdelings in het teken van ‘oorlog’ bleken te staan. Ik las Onze oom van Arnon Grunberg (2008), waarin een van de hoofdpersonen een militair is, ‘de kolonel’. Het verhaal speelt ergens in een Zuid-Amerikaans land en draait om wat men een ‘vuile oorlog’ zou kunnen noemen. Min of meer willekeurig worden burgers (‘verdachte individuen’) van hun bed gelicht en/of vermoord. Bij een zo’n gelegenheid is onverwacht sprake van een dochtertje en de kolonel besluit haar, geheel illegaal, te ‘adopteren’. Het verhaal kent vele ontwikkelingen daarna die allemaal draaien om de vraag naar individuele verantwoordelijkheid – die, dat moet gezegd, op zeer bijzondere wijze door de kolonel wordt genomen. Als hij op een gegeven moment terecht staat voor ‘het volk’ draait zijn verdediging precies hierom en toch raakt hij verstrikt tussen deze eigen verantwoordelijkheid en het bevel-van-hogerhand. Hij gebruikt woorden en frasen die direct aan het Eichmann-proces ontleend zouden kunnen zijn -zeer frappant hoe de verdediging van de kolonel en die van Eichmann op elkaar lijken. Ik moet eens nagaan of Grunberg dit bewust zo heeft gedaan. Alles bijeen een tamelijk overweldigend boek.

Stefan Hermans‘ fabuleuze roman/biografie Oorlog en terpentijn (2013) staat voor een belangrijk deel in het teken van de Eerste wereldoorlog. Hij diepte ergens de aantekenboekjes van zijn grootvader op en reconstrueert in dit boek diens levensgeschiedenis. Hierdoor ontstaat een schitterend tijdsbeeld in het Vlaanderen en de stad Gent vanaf het midden van de 19e eeuw. Met een enorme taalrijkdom schetst Hertmans de verschillende levensverhalen én ‘geheimen’ die deze met zich meedragen. Werkelijk een groots boek.

* Nogal opgehemeld maar toch tegenvallend vond ik Alles wat is van de Amerikaanse (ster)auteur James Salter (2013). Het is het levensverhaal van een (aanvankelijk) jongeman die dienstneemt bij de marine ten tijde van Pearl Harbour. Ook hier dus de oorlog. Daarna trouwt hij, wat een vergissing blijkt en stort hij zich in het uitgeversvak, wat een succes is. Het boek draait verder voornamelijk om zijn (seksuele) veroveringen wat op den duur wat vervelend wordt. Maar misschien heeft Salter een leeg leven willen beschrijven… Zijn taalgebruik is overigens hier en daar geweldig.

* Als laatste las ik Het menselijk lichaam van de jonge Italiaanse auteur Paolo Giordano (2013). Zijn boek(debuut) over de ‘priemgetallen’ was een geweldige hit en ook dit boek is erg goed. Opnieuw zijn we in een oorlog, namelijk een operatie van het Italiaanse leger in Afganistan en de beschrijving hiervan – inclusief wat zich allemaal met en tussen de ‘kameraden’ afspeelt – is grandioos. Enkele figuren, soldaten, luitenants en een enkele kapitein, zijn zeer indringend beschreven. Giordano heeft zich goed ingeleefd in het wel en wee van een troep soldaten, de beschrijving van gevechten en aanslagen zijn zeer realistisch. Grote klasse.

* Een lang gekoesterde wens: het lezen van De Toverberg van Thomas Mann uit 1924, en eindelijk een prachtige antiquarische uitgave gevonden, de editie in twee delen uit 1975 (bij Paagman in Den Haag) en begonnen aan dit leesavontuur. Eerste indruk, na 175 bladzijden: in de ogen van een geweldige schrijver, zoals Mann, is “alles” het waard beschreven te worden … Inmiddels heb ik beide delen uit. Wat een verhaal …! En wat een dramatische ontknoping ..! Maar ook: hoe complex, met al die hoog-abstracte, zwaar-filosofische uiteenzettingen en woordenwisselingen tussen beide tegenpolen Naphta en Settembrini. En zo’n figuur als meneer Peeperkorn (Holllandse koopman) die daar als bon-vivant dwars doorheen banjert. Door het boek heen gestrooid zijn prachtige natuurbeschrijvingen, vaak gekoppeld aan het innerlijk leven van de jonge held, Hans Castorp. In deel 1 trekt deze nog veel op met neef Joachim Ziemszen maar deze verlaat (voortijdig) het sanatorium en sneuvelt later als soldaat (zijn ‘beroep’). HC is ingenieur, iets wat door het hele verhaal heen benadrukt wordt. Terwijl de eerste kanonschoten van de Eerste wereldoorlog bij wijze van spreken al te horen zijn (het boek is geschreven in 1924), verlustigt een stel ‘zieken’ zich voortdurend in hun ziek-zijn en in de absurde woordspelletjes die voor filosofie doorgaan. Toch was het lezen (600 pp.) alles bij elkaar een hele bevalling, deels ook omdat Thomas Mann soms wel erg goed wil laten zien dat hij zich in tal van filosofische, spiritistische en natuurkundige onderwerpen heeft verdiept. Dat neemt niet weg dat het alles bij elkaar een indrukwekkende leeservaring was.
Ik begrijp nu ook waarom auteurs als Joke Hermsen dit boek als inspiratiebron gebruiken want het staat (ook) in het teken van de ongrijpbaar verstrijkende, ‘persoonlijke’ tijd. Zie bv. hoofdstuk 8 in Kairos van Hermsen. Hans zou drie weken verblijven, alleen ‘even’ op bezoek bij zijn neef maar het werden zeven jaar (en toen moest hij afmarcheren naar het front, 1914).

* Ik las Stoner van John Willams en vond het een geweldig boek (iedere leraar / docent zou het moeten lezen!). Inmiddels de ‘opvolger’, Butcher’s Crossing gelezen en opnieuw geraakt door de superieure vertelkunst. Een jongeman verliest zijn onschuld tijdens een bizonjacht in de jaren 70 of tachtig van de negentiende eeuw, in de eindeloze prairies van Arkansas, Colorado en hoe die staten ook allemaal heten. Williams heeft z’n research zoals we dat tegenwoordig noemen grondig gedaan. Van een scene waarin het water langzaam opraakt, kreeg ik zelf een uitgedroogde mond, zo meeslepend beschreven is het. De ontknoping is dramatisch. Een echte coming of age-roman, in een puike vertaling.

Manuscript uit Accra van sterauteur Paulo Coelho is geen roman, en waarschijnlijk ook geen nagelaten en teruggevonden manuscript maar een verzameling aforismen en levenslessen en -wijsheden. Er zitten een paar juweeltjes bij maar op een gegeven moment wordt het wat te veel.

Jelle Brandt Corstius is niet alleen een voortreffelijke programmamaker en journalist zoals zijn series uit Rusland en India laten zien, maar hij kan ook schrijven. Ik las de uitgebreide druk van Kleine landjes dat in 2014 onder de titel Van Bakoe tot Batoemi. Een gids voor de Kaukasus verscheen. Het eerste hoofdstuk is een soort samenvatting van de meest recente serie, ‘De bergen achter Sotsji’. De verhalen spelen zich verder allemaal af in de kleine landjes, en marge van het grote Rusland. Zoals Nakorno-Karabach, Armenië, Kalmukkië, Ossetië. Allemaal landjes met een soms 1000-jarige, of meer, geschiedenis, vaak bloedig. JBC komt onderweg de meest treurige dingen tegen maar weet er toch de moed in te houden. Zijn tongue in cheek humor werkt aanstekelijk maar ook wel vervreemdend. Op het omslag zit hij op de reisbus oftewel ‘boekhanka'(brood) waarmee hij ‘achter’ Sotsji reed.

* Wat een geweldig boek is De cirkel (2013) van de Amerikaanse schrijver Dave Eggers. Het is 1984 en Brave new world in het kwadraat. Hoofdpersoon is de aanvankelijk tamelijk naieve jonge vrouw Mae Holland die via een oud-studiegenote van haar, Annie, bij het ict-bedrijf De cirkel komt te werken. Er werken daar op de ‘campus’ al zo’n 11.000 medewerkers van wie het werk vooral lijkt te bestaan uit een soort marketeer-achtige activiteiten. Maar al snel blijkt er een idee van een soort ‘total control’ achter te zitten waarbij elke medewerker in de eerste plaats lid van de ‘community’ blijkt te zijn en moet zijn. Participatie is verplicht en wordt uitgedrukt in een bepaalde skore. Alles draait om zichtbaarheid en transparantie: openbaarheid, geen geheimen. Via gelikte, wereldwijde presentaties worden nieuwe producten in de markt gezet, zoals camera’s zo groot als een knoop zodat iedereen maar dan ook iedereen en alles kan worden gevolgd. Het bedrijf is opgericht door een drietal jonge mannen, met twee daarvan maakt Mae die het zeer goed blijkt te doen, kennis en, zoals op het eind van het boek niet erg verrassend overigens blijkt, met de derde heeft ze dat ook gedaan. De cirkel beheerst letterlijk allei levensterreinen van geboorte tot en met de dood, zoals in een dramatische scene aan het licht komt. Maar ook de democratie (of ‘doemocratie’) is geheel ‘transparant’ geworden: politici dragen permanent een cameraatje op de borst zodat iedereen kan zien met wie ze spreken. Mae verandert gedurende het boek in een totale believer die zich, als haar vriendin Annie in coma ligt, afvraagt waarom we eigenlijk niet tot de gedachten van onze medemensen kunnen doordringen, het is toch onacceptabel dat gedachten ‘privé’ zijn …
Een schitterende, totalitaire dystopie, zeer verontrustend maar tegelijk: hoe ver (nog) van de werkelijkheid af?

* Van de Amerikaanse sterauteur Tom Wolfe las ik in de afgelopen jaren verschillende romans, zoals The bonfire of the vanitiesA man in full, en I am Charlotte Simmons, allemaal fijngeschreven sociale kritieken. Dat is ook het geval met zijn laatste (2012), Back to blood Het speelt in het multiculti Miami, waar “de Cubanen” het bestuur en in brede zin de samenleving en de cultuur hebben overgenomen. Centraal staat agent Camacho die in een spectaculaire (reddings)actie een vluchtende Cubaan van de mast van een zeilschip afhaalt. En vervolgens het middelpunt wordt van veel politiek en journalistiek gedoe. Daardoorheen spelen andere verhaallijnen over frauderende kunstenaars, seksverslaafde psychiaters, opportunistische journalisten en nog veel meer. Op het eind komt een aantal draden bij elkaar. Het boek is zoals meestal bij TW in een soort hyperactieve stijl geschreven, met veel woorden in hoofdletters, vaak om lawaai, of geschreeuw of stampende muziek aan te duiden, en met veel tongue in cheek humor en inuendos. Toch wel een beetje vermoeiend, zo 700 pagina’s ….

Superba van Ilja Leonard Pfeijffer gelezen, een fantasievolle roman (?) / autobiografie (?) over Ilja en de stad Genua. Enorm ‘barokke’ vertelkunst met talloze dubbele bodems.

* Ik las een erg mooie studie over een (of eigenlijk twee) van de grote werken uit de geschiedenis: de Ilias en de Odyssee van Homerus, geschreven door Alberto Manguel (2008). Van hem las ik al De geschiedenis van het lezen, ook al zo’n erudiet boek. In deze studie gaat Manguel in op de ontstaansgeschiedenis van beide werken, gaat in op de vraag wie Homerus eigenlijk (heeft Homerus eigenlijk wel bestaan?), hoe het zit met de vele geo- en topografische aanwijzingen in de boeken enz. enz. Ook reconstrueert hij wat vertalers in de loop der eeuwen met de werken hebben gedaan (heel veel verschillende dingen) en hoe zij daarmee een ‘beeld’ van Homerus en diens werk hebben gecreëerd. De sporen hiervan zijn in de antieke tot en met de hedendaagse literatuur te vinden. Manguel bespreekt o.a. Dante, Byron, Tennyson, Joyce en zelfs Virginia Woolf komt even voorbij. Een zeer toegankelijke en diepgravende studie.

* Eens in de paar jaar herlees ik enkele verhalen van de Engelse schrijver H.H. Munro (1870-1916), beter bekend onder zijn pseudoniem ‘Saki’. Hij wordt wel de Engelse Tsjechov genoemd en terecht, hij is de meester van de korte baan. Rondom hoofdpersonen als Reginald en Clovis schiep hij een prachtig oeuvre waarin meestal de upper middle class op de hak wordt genomen. Een van die verhalen, ‘The open window’ las ik al op de middelbare school. Een van de mooiste vind ik ‘The unrest cure’, waarin Reginald erin slaagt het leventje van een bedaagde kerkelijk ambtsdrager en diens zuster geheel overhoop te gooien. Een ander schitterend verhaal is ‘Sredni Vashtar’, over een eenzaam jongetje dat verschrikkelijk wraak neemt op zijn tante/gouvernante. De meeste verhalen hebben heerlijke tongue-in-cheek en ‘echt’ Engelse humor.

Marita Mathijsen, voormalig hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de UvA bundelde een aantal lezingen en essays over taal, literatuur en cultuur in Vroeger is ook mooi (2011). Het is een pleidooi voor een zorgvuldig omgaan met het verleden. Dat doet ze deels aan de hand van studie van de literatuur van (met name de) 19e en de 20e eeuw maar ook via bestudering van veranderingen in het aanbod in supermarkten, inkijkjes in boekhandels en -handelaren, haar nonnenopvoeding (die uiteindelijk toch emancipatoir bleek te zijn), wat te doen met leegstaande kerkgebouwen, heldinnen in de literatuur en vroege vormen van copyright. Allemaal even erudiet én toegankelijk geschreven en een hartstochtelijke aanklacht tegen de (onze) wegwerpcultuur.

* Ik las met veel plezier de jongste roman van schrijver/journalist Pieter Waterdrinker, getiteld Lenins balsem (2013). Een prachtige schelmenroman, spelend net na de grote omwentelingen in 1990-1991. De hoofdpersoon probeert via allerlei slinkse wegen het geheime recept in handen te krijgen van de crème waarmee Lenin gebalsemd is (en wordt onderhouden). Dat leidt tot spannende ontmoetingen met een keur van ‘typische’ Russen (en Russinnen) en een onverwachte ontknoping. Waterdrinker heeft zich historisch zeer goed gedocumenteerd en schrijft meeslepend en met een hier & daar hilarische stijl. Uiteraard wordt er veel gezopen (en geen water – wel een ‘watertje’ -wodka …). Zijn journalistieke stukken, onder andere in Vrij Nederland las ik altijd al met veel plezier en nu dus ook dit boek.

* Begonnen aan de nieuwe MurakamiDe kleurloze Tsukuru Tazaki en zijn pelgrimsjaren. Vanaf het begin meteen helemaal Murakami! Uitgelezen! Wat heeft dit boek een fantastisch open einde. Kleurensymboliek en daarmee een soort meerstemmigheid beheerst het boek: ‘de blauwe’ en de ‘rooie’ (jongens) en ‘zwartje’ en ‘witje’ (de meisjes) en dan de ‘kleurloze’ Tsukuru. Het boek gaat over verloren/verdwenen/hervonden tijd en jeugd. En zoals altijd bij Murakami is er de muziek: de Pelgrimsjaren van Liszt deze keer (in twee uitvoeringen nog wel). Een erg mooi en ontroerend boek, meeslepend zoals altijd, met vele mooie passages en overpeinzingen.

* Van de Engelse succesauteur Ian McEwan las ik tot nu toe niets (je kunt niet alles bijhouden), maar nu toch zijn meest recente: Suikertand (Sweet tooth, 2013). Eigenlijk meer een literaire thriller dan ‘echte’ literatuur, wel onderhoudend. Een jonge vrouw wordt geronseld door MI-5 en krijgt als opdracht een matig succesvolle schrijver voor zich te winnen. De bedoeling is dat hij westers-gezinde verhalen en eventueel een roman gaat afleveren. Het gaat niet helemaal zoals bedoeld en aan het eind blijkt er iets helemaal niet goed te zijn gegaan. Ondertussen een mooi inkijkje in zo’n veiligheidsdienst waarbij moet worden opgemerkt dat het verhaal in de jaren 70 speelt. McEwan zet de sfeer van die jaren erg mooi neer. Toch legde ik dit boek met enige tleurstelling weg: van dit soort thrillers heb ik er al talloze gelezen. Wilde McEwan een keer ‘Le Carré-tje spelen’? Dan doet de oude meester het stukken beter, getuige zijn meest recente.

* Ik las een boek van de mij onbekende Engelse auteur Howard JacobsonThe Finkler Question, waarmee hij in 2010 de Man Booker Prize won. Het is een geweldig boek zich afspelend in het joodse milieu in Londen. Het gaat om drie vrienden: de Finkler uit de titel, verder Julian Treslove met wie hij al sinds zijn kindertijd bevriend is en hun oud-leraar Libor, een van oorsprong Tsjechische jood. Het gaat erom dat Treslove, een gesjeesde BBC-producer, jood wil worden, net als zijn vrienden. Dit (tamelijk absurde) gegeven werkt Jacobson op een briljante manier uit met een rijkdom aan inzichten uit het jodendom, prachtig Engels en jiddisch en niet te vergeten gelinkt aan de actualiteit: opkomend antisemitisme, de opening van een ‘joods-Engels’ museum, Gaza, etc. Treslove wordt om de een of andere reden aangevallen en beroofd en dat brengt een keten van andere gebeurtenissen en denprocessen op gang. Het barst van de spannende dialogen en monologues interieurs. Ik moest vaak aan het werk van Saul Bellow denken.

* Van de Franse auteur en leraar Daniel Pennac las ik een aantal boeken, twee over onderwijs en taal (Schoolpijn en In een adem uit … Het geheim van het lezen) en een roman (Zondebok als beroep, de eerste van in totaal zeven romans over Malaussène die zijn geld verdient als afhandelaar van klachten in een warenhuis). Nu las ik een nieuw meesterwerk van hem: Journal d’un corps (2012), in het Nederlands vertaald als Lijfboek (2013). Een meesterwerk, inderdaad: van fantasie, van inlevingsvermogen, van filosofisch inzicht. Het is het (uiteraard) fictieve dagboek dat de hoofdpersoon (de ‘ik’ dus) bij heeft gehouden van zijn twaalfde tot op de dag van zijn dood, als 87-jarige. Met als onderwerp alleen zijn eigen lichaam (en met enige regelmaat ook dan van zijn geliefden en vrienden). Het is een unieke aanpak omdat de lezer gaandeweg alles meemaakt wat een kind – jonge man – man van middelbare leeftijd – bejaarde, meemaakt met zijn lichaam. De vele aangenaamheden ervan, vooral de seksuele maar ook de vele pijntjes en pijnen, ziektes enz. worden op een zeer persoonlijke manier beschreven. Het boek opent met een brief aan zijn dochter die hij aanspoort met het dagboek te doen wat ze wil, weggooien of publiceren. Ook tussen de dagboekaantekeningen door staan soms toelichtende tekstjes aan de dochter. Het (onvermijdelijke) einde van het boek en van de hoofdpersoon is zonder meer aangrijpend. Een meeslepend boek dat aanzet tot bespiegelingen over het eigen lichaam en de betekenis van lichaam en geest.

* Ik las alle Bernie Gunther-boeken van de Engelse auteur Philip Kerr. Het zijn zeer goed ge-researchte detectives rond de hoofdpersoon Bernie, die in het (nazi)Berlijn van de jaren 20 tot en met 40 het hoofd boven water probeert te houden. In een van de boeken (De een van de ander) heeft Bernie zowaar een ontmoeting van Adolf Eichmann die op weg is naar Jerusalem om daar te pacteren met de zwaar nazistische grootmoefti. Nu las ik Kerrs nieuwste: A man without breath (2013) en ik ben nogal teleurgesteld. Van de vlijmscherpe situatieschetsen en vooral de dialogen uit de eerdere delen is weinig over. Bovendien is het boek vooral geschreven als een who-dunnit en dan een weinig sprankelende. Het historische gegeven is wel interessant: de moord op meer dan vier duizend Poolse officieren in de bossen van Katyn door de Russen. Bernie belandt drie jaar na dato in dit gebied met de opdracht (van Goebbels) het uit te zoeken. Helaas zijn de ontwikkelingen nogal oppervlakkig beschreven en zitten er allerlei ongerijmdheden in de plot. Ik hoop dat Kerr op zijn oude/gebruikelijke niveau terugkomt.

* Voor de derde keer herlees ik nu een van mijn meest favoriete boeken: Herzog van Saul Belllow uit 1964. Een midden-veertiger die in al z’n rusteloosheid, scheidingen, vriendinnen, intellectuele crisis, almaar fictieve brieven schrijft aan (zijn) vrouwen, vrienden, wereldleiders enz. Het hele boek ‘bestaat’ als het ware uit de ‘binnenwereld’ van Herzog. Ik vind het naast De decaan en diens december en vooral ‘Humboldt’s Gift (dat ik inmiddels vier keer heb gelezen) tot zijn allerbeste werk behoren.

* Van Nicole Krauss las ik eerder het formidabele Geschiedenis van de liefde en het iets mindere maar toch ook erg mooie Het grote huis. In deze boeken is duidelijk haar Joodse achtergrond aanwezig. In haar debuut uit 2002 Man komt kamer binnen is dat minder het geval maar het is een fantastisch debuut. Het verhaal van een man die vanwege een tumor in zijn hoofd zijn herinneringen van zijn huidige leeftijd, 36, tot aan zijn 12e kwijt is geraakt. Als hij wordt gevonden in de woestijn en na onderzoek weer wordt verenigd met zijn vrouw Anna herkent hij haar niet. Ze zijn vreemden voor elkaar. Hetzelfde geldt voor vrienden en mensen op het werk. Dan wordt hij op een avond gebeld of hij wil deelnemen aan een experiment: het overdragen van de herinneringen van anderen naar zijn hersenen. Hij stemt in en ondergaat het experiment. Zijn leven staat opnieuw op z’n kop. Een erg mooi, goed verteld verhaal over herinneren, over de tijd, over relaties, over kwetsbaarheid.

* Nu bezig met het allerdikste boek van de laatste jaren: 2666 van de Zuid-Amerikaanse auteur Roberto Bolano (1953-2003). 1100 bladzijden telt het … ik ben nu bijna op de helft en het is … geweldig!! Wat een verhaallijnen, meeslepend verteld, tientallen personages met hun bijzondere levens enz. Te veel om op te noemen … en nog ruim 500 te gaan … Inmiddels uitgelezen. Wat een formidabel boek. In het nawoord van de ‘erven’-Bolano las ik dat hij het in eerste instantie als vijf afzonderlijke boeken had geconcipieerd maar ze uiteindelijk toch had samengevoegd. Het opmerkelijke vind ik dat heel veel lijnen, met name uit het deel van de vermoorde vrouwen, doodlopen maar dat dat in het geheel niet stoort. Eén lijn wordt wel tot het einde uitgeschreven en dat gebeurt op een heel verrassende manier. De ongelooflijke taalrijkheid van dit boek komt ook in de vertaling volledig tot zijn recht.

* Nog een lekker dik boek: Perlmann’s Silence (1995/2012)van de Zwitserse schrijver-filosoof Pascal Mercier. Eerder las ik van hem het beroemde Nachttrein naar Lissabon (wat ik een draak vond). Dit is een veel ouder boek en ook veel beter. Het verhaal een soort filosofische thriller gaat over de teloorgang van een geleerde die als gastheer van een kleine conferentie over linguïstiek ergens in Italië (bij Genua) optreedt. Althans dat is de bedoeling want hij zit in een crisis. Niet alleen is zijn vrouw overleden maar hij heeft langzamerhand het idee gekregen dat hij als filosoof is uitgesproken. Hij heeft geen idee wat hij moet voorbereiden voor de conferentie. Dan valt hem de tekst van een Russische collega in handen. Daarna ontvouwt zich een duizelingwekkend avontuur wat hem bijna tot moord en zelfmord drijft. Zeer meeslepend. Tegelijk een interessante filosofische exercitie over taal, betekenis, zelf enz.

* Zo en dan nu … aan Het puttertje, die nieuwe (derde pas …) van Donna Tartt, 928 pagina’s …. En het is uit!! En een geweldig boek. Een detective. Een bildungsroman. Een schavuitenroman. Een ‘ambachtelijk’ boek over het maken, repareren, verfraaien en vervalsen van meubels. Over kunst. Over vriendschap. Over bedrog. Over relaties. Over … etc. etc. Ik snap nooit waarom mensen sommige boeken te dik vinden: ik had nog veel meer willen lezen en weten hoe het de protagonisten verder verging. Kortom: een meesterwerk.

Paul Theroux, de Amerikaanse schrijver van in totaal zo’n veertig boeken – die ik allemaal heb en heb gelezen, hij is een van mijn favoriete auteurs – is “voor de helft” reisboekenschrijver. In de jaren zeventig werd hij beroemd door zijn treinreizen in Azië, Rusland, Afghanistan en later Afrika. Het leverde indringende literatuur op. Maar Theroux is zeventig en voor wat reizen betreft aan het eind van zijn latijn. Daarvan getuigt zijn laatste Last train to Zona Verde (2013). Hij begint in Kaapstad en reist op een bijna onmogelijke manier naar het noorden, via Nambibië naar Angola. Onderweg wordt het qua armoede, uitbuiting, geweld alleen maar erger. Op een gegeven moment vraagt hij zich, net als Bruce Chatwin vóór hem: “What am I doing here?” Hij heeft geen goed antwoord. Dan hebben we ruim 300 pagina’s reisverslag, en goed gedocumenteerde bespiegelingen over Afrika’s verleden, heden en toekomst achter de rug. Net als in zijn vorige boek, de roman The lower river, zie onder, één van zijn beste, zo niet allerbeste, is hij skeptisch ten opzichte van ‘ontwikkelingshulp’. In Zona Verde toont hij zich daarnaast een keiharde criticus van de totaal corrupte miljarden verdienende overheden/machthebbers in diverse Afrikaanse landen (oliedollars …). Dit boek is een geweldige zwanenzang maar hopelijk gaat Theroux in essay én fictie nog lang door.

* Ik las de fenomenale vuistdikke Majakovski-biografie van de Zweedse schrijver Bengt Jangfeldt, 2007/ 2009, onder de goed gekozen titel Een leven op scherp. Majakovski maakte zijn korte leven (1893-1930) veel mee: de Russische revolutie maar ook vele gepassioneerde verhoudingen waaronder in de eerste plaats de (getrouwde) Lili Brik. Zijn poëzie was revolutionair maar zijn leven werd getekend door angsten en een aantal malen dreigde hij met zelfmoord en deed een aantal pogingen. (Die in 1930 lukte. De begrafenisstoet bestond uit zestig duizend volgers.) Hij werd een speelbal van de communisten en van hun pogingen om via culturele organisaties grip op de kunsten/kunstenaars te krijgen. Dit wordt allemaal indringend beschreven. Het boek bevat vele foto’s, fragmenten uit Majakovsiki’s gedichten en intrigerende verhalen. De auteur houdt zich al dertig jaar met de dichter bezig, en dit is de eerste niet-Russische biografie, die overigens ook in het Russisch werd vertaald. Indrukwekkend.

* Heerlijk boek van Murakami, uit 1998, Ten zuiden van de grens, ten westen van de zon. In eerste instantie een liefdesgeschiedenis maar in tweede met allerlei dubbele lagen zoals we van hem gewend zijn. En mooie bespiegelingen over ‘de werkelijkheid’ of wat daarvoor doorgaat.

* Van de eigenzinnige auteur en zelfbenoemd filosofe Ayn Rand las ik eerder haar magnum opus Atlas Shrugged (zie onder). Nu las ik de voorloper daarvan, het al even beroemde De eeuwige bron (The Fountainhead, 1943). Een al even ideologisch geladen epos over de zeer op zijn onafhankelijkheid gestelde architect Howard Roarke. Deze wordt als student van de opleiding getrapt omdat hij er te veel eigen ideeën op nahoydt. Zijn grote tegenstrever is zijn jaargenoot Peter Keating die wel bereid is in de mainstream-architectuur mee te draaien. Het boek is een groot pleidooi voor het autonome individu dat het best gedijt op de golven van het hyperkapitalisme. Voor een deel is het een meeslepend boek, net als zijn opvolger trouwens want Rand kan wel degelijk schrijven. Ze weet er ook nog een soort liefdesgeschiedenis doorheen te weven. Het boek geeft overigens een onthullend inkijkje in de wereld van het ‘grote geld’, de high society en het krantenwezen. Net als in Atlas Shrugged zijn er hele lappen tekst die meer als een leerboek der economie lezen dan als een roman. Ook in De eeuwige bron houdt de protagonist een ‘belangrijke rede’ waarin hij zijn ideeën uiteenzet. Voor het grootste deel (van de 700 pagina’s) is het een draak van een boek maar op een bepaalde manier toch interessant, ook als tijdsdocument (het speelt deels in de jaren 20-30, de crisisjaren).

Douwe Draaisma schreef veel interessante boeken over het geheugen en de tijd. Nu las ik zijn Vergeetboek uit 2010. Erg goed. Het bespreekt waarom we eigenlijk vergeten en haalt daarbij veel uit de geschiedenis van psychologie en psychiatrie naar voren. Freud natuurlijk met diens ‘verdringing’ maar ook bijzondere gevallen van geheugenverlies. Zoals Henry M die na een chirurgische ingreep het meeste van zijn herinneringen kwijt was; hij werd een beroemd ‘geval’. Andere zaken die aan de orde komen: hoe het komt dat mensen pseudo-frauduleus gedrag vertonen (ineens komen ze met jóuw idee op de proppen …), over total recall (zie de film van Paul Verhoeven), over de familie Esterhazy en nog veel en veel meer. Een prachtig en goed geschreven boek.

*Het beste boek dat ik de laatste tijd las: een biografie van de Franse filosoof, of eigenlijk: essayist Montaigne (1533-1592), getiteld Hoe te leven. Een leven van Montaigne in één vraag en twintig pogingen tot een antwoord van de Engelse professer Sarah Bakewell (2010/2012). Een geweldige introductie tot het veelzijdige leven en oeuvre van Montaigne wiens Essays ons tot op de dag van vandag aanspreken. Ik werd door vele passages geinspireerd en aangesproken. Bakewell geeft ook door de biografie heen een receptiegeschiedenis van Montaignes ideeën die steeds opnieuw mensen op heel verschillende manieren blijken aan te spreken. Magnifiek. Nu de Essays zelf (Nederlandse uitgave zo’n 1200 pagina’s …) maar eens gaan lezen …

* Twee heerlijke Murakami’sDe jacht op het verloren schaap en Dans dans dans. Met zijn ongebreidelde fantasie is HM inmiddels een van mijn favoriete schrijvers geworden.

* Na Brown las ik van John Williams de roman Stoner, ook een hit maar dan om de goede redenen: een ongelooflijk goed, indringend boek, werkelijk een meesterwerk. Prachtige taal, ook in het Nederlands, en personages die echt leven.

* Als tussendoortje las ik de nieuwe Dan BrownInferno. Gewoon een lekkere page-turner met meer van hetzelfde gehol en gedraaf door allerlei steden, ditmaal onder andere Florence. (Die stad zal dankzij Browns reisbrochure-achtige benadering én beschrijvingen heel wat extra bezoekers trekken.) De opening van het boek is overigens sterk, en het duurt even voordat duidelijk is wat er nu precies met de professor aan de hand is.

* In januari 2013 promoveerde de historica Daniela Hooghiemstra die eerder over leden van het Koninkijk huis publiceerde op een vuistdik proefschrift over wereldhervormer en pedagoog Kees Boeke: De geest in dit huis is liederijk. Het leven en De Werkplaats van Kees Boeke (1884-1966). Het is een prachtige, indringende studie over een man die werkelijk niet van opgeven wist om de wereld te verbeteren en zichzelf en zijn gezin daarbij niet spaarde. Een paradoxaal persoon die het (staats)gezag principieel afwees maar zichzelf tot ‘autoriteit’ ontwikkelde en die ondanks zijn aversie tegen staat en monarchie toch zijn school openstelde voor ‘de prinsesjes’. Hooghiemstra laat zien dat dit geen succes was. Ondanks dat KB een soort eenmans-hervormer was, werd hij de Tweede wereldoorlog in bepaalde kringen (Wilhelmina!) gezien als de man die de verstarde vooroorloogde maatschappelijke verhoudingen (incl. het onderwijs) kon doorbreken. De laatste fasen van zijn leven zijn nogal treurig, hij werd min of meer uit zijn Werkplaats gezet maar ondernam nog wel veel reizen, o.a. naar Libanon. Een fascinerende en zeer goed geschreven (en gedocumenteerde) biografie, een prachtige en verbredende aanvulling op eerdere werken, zoals dat van Kuipers uit 1992.

* Een pedagogisch boek dat ik in een adem uitlas, is De waarde van opvoeden van de Spaanse filosoof Fernando Savater. Al uit 1997 doet het als het ware een voorzet voor actuele literatuur over opvoeding en onderwijs, zoals Biesta, Meijer, Furedi en anderen die nu publiceren. Een bezinning op taak en inhoud van het onderwijs, daar gaat het Savater om. Hij put uit heel verschillende bronnen zoals Kant, Arendt, Dewey en Foucault en houdt een pleidooi voor opvoeding in en door de cultuur, met brede, intellectuele en in feite kosmopolitische vorming als spits.

* De veelschrijvende filosoof en ethicus Michael Sandel schreef What money can’t buy. The moral limits of markets . Een prachtig pamflet tegen het overheersende marktdenken, met dozijnen voorbeelden van ontsporingen: in de sport, verzekeringen en banken, gezondheidszorg en het onderwijs. Hij laat zien dat markten soms goed hun werk doen maar dat het soms compleet pervers uitpakt. Een bezinning op waar markten voor dienen en waarvoor niet, en dan niet alleen in economische maar ook in morele zin, is hard nodig. Waarvan akte gezien actuele ontwikkelingen mondiaal en in ons land.

* Hoe een boek van 718 pagina’s samen te vatten met een zo complex plot, zo veel personages en gebeurtenissen: ik las ademloos Het zevende kind van de Deense auteur Erik Valeur, zijn debuut (!) uit 2011 (2013, 8e druk in vier maanden). Een onbeschrijflijk mooi boek dat op indringende wijze een aantal politieke, morele en media-kwesties aan de orde stelt. Dit via het verhaal van de adoptie van weeskinderen in Denemarken in de jaren vijftig. Valeur heeft er zeven uitgekozen die zo blijkt een tijdje naast elkaar in hun bedjes in de zgn. Olifantjeskamer hebben gelegen. Een ervan onthult een geheim …. Wat dat geheim is, daar neemt Valeur zo’n 650 pagina’s voor. (En dan is het nog niet afgelopen.) Elk personage “leeft”, dat is op zich al een prestatie, en dan zijn er nog hun complexe onderlinge verhoudingen, tegen de achtergrond van het (rechtse) politieke landschap van Denemarken. Ongelooflijk dat iemand zo kan debuteren, ik moest denken aan The secret history van Donna Tartt, ook zo’n superdebuut. Zou het filmscenario al worden geschreven ..?

* Ik las de zeer indrukwekkende jeugdroman (15+) Kelderkind (2012) van de Vlaamse auteur Kristien Dieltiens in één adem uit. Het is een dikke pil (485 pp) en verhaalt in geromantiseerde vorm over het veelbeschreven leven van Kaspar Hauser. Deze jongen stond op pinkstermaandag 1828 op de markt van Neurenberg met een briefje in zijn hand. Hij kon maar een paar woorden zeggen:”ros” en “wil ruiter worden zoals mijn vader”. Het is een van de meest intrigerende verhalen uit de geschiedenis van de pedagogiek. Er staat maar weinig feitelijk vast over zijn afkomst en leven vóór Neurenberg, speculaties zijn er te over. Zo zou hij de enige zoon zijn van het koningshuis van Baden en ontvoerd en jarenlang opgesloten zijn in een kelder. Dieltiens brengt het allemaal prachtig en meeslepend literair onder woorden. Het boek is bijzonder knap geconstrueerd: naast en op een gegeven moment door de lijn-Kaspar loopt de lijn van Manfred, een jongen met een hazenlip die na een naargeestig leven soldaat wordt en na omzwervingen de opdracht krijgt dingen in de gaten te houden aan het hof. Dan lijkt er een persoonsverwisseling op te treden en dat is de plot waar het hele boek om draait. Het boek won de Woutertje Pieterse prijs voor jeugdliteratuur. In de NRC van 8 maart 2013 stond een interview met de auteur. (Ik kende haar overigens niet; dit is haar 50e [!] boek.)
Aansluitend bekeek ik op YouTube de film Kaspar Hauser van de Duitse filmregisseur Werner Herzog uit 1974. Een eigenzinnige visie, bepaald niet volledig, meer impressionistisch en suggestief dan verhalend. En met een bijzondere acteur voor het titelpersonage. De film is te bekijken op Youtube.

* Grandioos! Dat is de enige omschrijving die ik kan bedenken na lezing van Jan BrokkenDe vergelding. (2013). Wat kan die man schrijven zeg. Een van de beste boeken over de Tweede wereldoorlog die ik ken. Meeslepend, gedetailleerd,spannend als een detective. Ik had ooit wel eens van de executies op Rhoon gehoord maar hier is nu het hele, schokkende verhaal.

* Van Joke Hermsen las ik al vrijwel alles, nu ook haar jongste roman (2012), Blindgangers. Een vriendengroep, dertigers, wetenschappers, (would-be) auteurs, die we deels kennen uit een van haar vorige boeken, De profielschets. Met die groep loopt het uiteindelijk gierend uit de klauw als ze een weekendje weg gaan om hun zoveeljarig bestaan te vieren. Ondertussen staan er prachtige portretten van mannen, vrouwen en pubers (en kinderen) in en wordt de ‘tijdgeest’ met z’n ge-ipad en ge-twitter sfeervol beschreven. Ik moest denken aan de (niet-)vriendengroep van J.J. Voskuil in Bij nader inzien en aan de ‘Memoir Club’ van Virginia Woolf en haar vrienden en familieleden. Een ijzersterke roman met overigens ook mooie filosofische bespiegelingen over de tijd.

* Een boek van Haruki Murakami samenvatten is godsonmogelijk dat geldt ook voor de 900 pagina’s Opwindvogelkronieken (1994/2011), een grandioos boek met parallelle werelden, verdwijningen en verschijningen en vele doodlopende wegen. Verslavend ….

Daniel Kahneman won de Nobelprijs voor economie en is bekend voor zijn theorie over beslissen. Hij schreef een ‘internationale bestseller’: Thing, fast and slow. Een goed gefundeerd verhaal over de twee beslissings’systemen’ waarover wij mensen beschikken: (1) het intuïtieve dat meteen zegt: zo is het en (2) het reflectieve, deliberatieve, dat nog eens nadenkt. Systeem (2) is lui, zegt Kahneman, daarom nemen we ten onrechte vaak genoegen met wat (1) ons vertelt. Hij illustreert dit met een duizelingwekkend aantal empirische bevindingen uit sociaalpsychologisch en economisch onderzoek. Ik zie interessante raakpunten met Deweys ‘primaire ervaring’ en ‘refexief denken’.

* Van Schoolpedagogiek (Berding & Witte, 2009, 2e druk) verschijnt in 2014 de derde druk. Ter voorbereiding hiervan las ik na 2009 verschenen literatuur,waaronder het insnijdende The death and life of the great American school system van de Amerikaanse historica Diane Ravitch (2010). De ondertitel hiervan geeft Ravitch’s programma weer: “How testing and choice are undermining education”. Ravitch is een ‘bekeerlinge’: ooit was ze fervent aanhanger van een (conservatieve) op prestaties en –meting gerichte onderwijsbenadering, ze is compleet van haar geloof afgevallen. De ‘culture of testing’ heeft desastreus uitgepakt voor opvoeding en onderwijs in brede zin. Geen enkel onderwijsprogramma heeft daadwerkelijk iets opgeleverd, alleen maar onbedoelde of perverse neveneffecten. Opvoeding is verworden tot training – training voor toetsen en testen. Het vak van leraar is uitgehold en gedeprofessionaliseerd. Big business en de politiek hebben zich over het onderwijs ‘ontfermd’ en gedacht het te kunnen ‘runnen’ als een fabriek. Maar een school is geen bedrijf, het onderwijs geen markt, zegt Ravitch. Wat nodig is, is een goede en waardengeladen opvatting over wat ‘goed onderwijs’ is, een stevig en breed curriculum – met toetsen dat wel, maar functioneel en beperkt, en aangevuld door vele andere manieren van het vaststellen van resultaten, waaronder het oordeel van de leraar. De hoofdstukken over hoe in San Diego en in New York het onderwijs werd verpest, over de nefaste invloed van de wet No Child Left Behind en over de problemen met accountability leiden tot keiharde conclusies over het mislukken van dit soort (onderwijs) beleid en politiek. Ravitch ondersteunt haar betoog met veel empirisch materiaal en kritische reviews van allerlei onderzoek. Een van de mooiste hoofdstukken vond ik “What would Mrs. Ratliff do?”: haar oude lerares op de middelbare school zou op geen enkele manier worden gehandhaafd in het huidige systeem van test-terreur maar bracht haar wel de liefde voor de literatuur bij – waar ze tot op de dag van vandaag van profiteert. Conclusie van Ravitch: nodig zijn een visie, een breed (gedragen) curriculum en toegewijde, goed opgeleide leraren. En tijd. Een briljant boek dat in veel opzichten aansluit bij dat van Gert Biesta (2012/2010). Goed onderwijs en de cultuur van het meten. Vreemd genoeg noemt Biesta Ravitch niet, terwijl hun kritiek vrijwel parallel loopt.  

* De nieuwste roman van Zadie SmithNW (2012) is bejubeld in de (inter)nationale pers maar ik vond hem tegenvallen, vooral de eerste helft. Het is het (brokkelige) verhaal van vier dertigers die zijn opgegroeid in het district ‘NW’ van Londen, richting Hampstead Heath, niet bepaald de beste wijk. Hun achtergronden zijn ‘multi-culti’ en ze beleefden hun jeugd in het social housing project. De een wordt na een taai gevecht advocaat, de ander dealer en ze zijn verwikkeld in – in en uit – relaties. De tweede helft van het boek is veel hechter geschreven, leest daardoor vloeiender en ik zie er meer in terug van wat ik in haar drie eerdere boeken – Witte tanden, Over schoonheid en De handtekeningenman – bewonderde: echte vertelkunst in schitterende taal. Vooral haar debuut, Witte tanden (2000) is grandioos en dat niveau haalt ze op geen stukken na in NW. Toch is het een boek dat ik ga herlezen om te kijken of ik er de ‘lange lijnen’ beter uit kan halen. Bovenstaande is dus nog geen eindbeoordeling. En doordat het boek zeer topografisch is geschreven, kan je met behulp google maps een en ander bekijken en wandelingen nalopen. (In dat opzicht is wel de vergelijking met Virginia Woolf interessant, ook een echt Londense schrijfster wier werk zich ook moeiteloos laat plaatsen in wijken en straten in die stad. Ik heb de Mrs Dalloway wandeling bijvoorbeeld gedaan, zie boven).

* Net als een paar honderdduizend andere Nederlanders (her)las ik De donkere kamer van Damokles van W.F. Hermans, dankzij de gratis-actie van Nederland leest. Opnieuw een geweldig, dwingend en schokkend boek. Was WFH de Arnon Grunberg van de jaren 50/60?

* In de twee boeken van de Amerikaanse filosofe/ethica Susan Neiman die ik op de Arendt-pagina besprak (Morele helderheid en Het kwaad denken) neemt Voltaire een centrale plaats in. Hij was een van de (vele) auteurs die reageerden op de verwoestende aardbeving van Lissabon in 1755. Neiman refereert onder andere aan diens Candide of het optimisme waarin de hoofdpersoon de stad bezoekt na de ramp. Ik kende Candide van twee dingen: de uitspraak/aforisme: ‘Dat is wel mooi gezegd maar we moeten wel onze tuin onderhouden’ (mijn vertaling) en de muziek van Leonard Bernstein, diens opera met de gelijkluidende naam (de Ouverture wordt regelmatig uitgevoerd). Ik las het werk(je) nu. Candide draait om het onverwoestbare optimisme van de hoofdpersoon die ondanks persoonlijke tegenspoed en rampen op wereldschaal toch de speurtocht naar zijn verdwenen geliefde niet opgeeft. Het is een aanval op Leibniz en diens uitspraak dat we in de ‘beste van alle mogelijke werelden leven’. Het is scherp ironisch, hekelt religieuze excessen en preutsheid en laat zien dat het veel mensen in het leven om niet meer gaat dan het persoonlijk gewin. Uiteindelijk blijkt de schone geliefde Cunegonde een verlepte oude vrouw, met wie Candide in zijn huis-met-tuintje toch een gezellige levensavond heeft.

* Ik had het boek bij verschijning ‘gespot’, maar nog niet gelezen: Het geheugenpaleis van Joshua Foer (2011). Een geweldig boek, vanwege de mooie mix van wetenschap, journalistiek en biografie. Foer slaagt erin (met hulp van experts) het tot geheugenkampioen van de VS te schoppen. Hij beschrijft hoe hem dat lukte en onderweg biedt hij een zeer toegankelijke introductie in het moderne hersenonderzoek, geheugentraining en –goeroes, ‘savanten’ enz.

* Van de Engelse thrillerauteur Philip Kerr las ik al zijn boeken met als hoofdpersoon de Duitse politieman Bernard (‘Bernie’) Gunther. Zie verderop. Zeer goed geresearched en spelend in een interessante periode, tussen beide wereldoorlogen en in de Tweede en in een ongelooflijk interessante plaats: Berlijn. Van VN kregen de meeste boeken vier of vijf sterren, terecht. Nu las ik Praag fataal (2011) en deze kreeg er ‘maar’ drie. Argument: Kerr drijft wat mee op de golven van het succes van Binets HhhH (zie onder) door zijn verhaal ditmaal in Praag te laten spelen met naast Bernie als voornaamste protagonist Reinhard Heydrich. Het verhaal mist couleur locale, aldus VN. Dat ben ik niet helemaal eens, boeken van Kerr, ook dit, zitten juist vol van rake beschrijvingen van situaties, (stads)landschappen en vooral personen. Het is meer de geloofwaardigheid van het verhaal als zodanig dat een probleem is: Heydrich de ’protector’ van Bohemen en Moravië die een ‘eenvoudige’ Kommissar uit Berlijn naar zijn buitenhuis bij Praag ontbiedt, zogenaamd om als lijfwacht op te treden. Wat volgt is vintage moord, verraad, dubbelspel. Waarbij gezegd moet worden dat Heydrich en Gunther elkaar uit een eerder deel al kenden (in die zin heeft Kerr dit boek goed ‘voorbereid’). Maar helemaal geloofwaardig is de onderlinge verhouding en de intrige niet. Toch zeer meeslepend geschreven; Kerr blijft een topper.

* Aanvankelijk dacht ik dat het een grap was: het boek Hoe te praten over boeken die je niet hebt gelezen (2008) van de Franse docent en psychoanalyticus Pierre Bayard. Maar naarmate ik erin vorderde bleek het een serieus pleidooi voor een totaal andere omgang met boeken dan we (of ik) gewend zijn. Zijn uitgangspunt is: het is een illusie te denken dat je alles kunt lezen en om ‘mee’ te kunnen doen, bijvoorbeeld in een debat, is het ook helemaal niet nodig om de boeken waar het over gaat te hebben gelezen. ‘Gelezen’ is bij Bayard overigens een ambigue term, hij verstaat er bijvoorbeeld ook ‘doorbladeren’ onder. Bayard wil ‘de schaamte voorbij’ met de erkenning dat hij, als docent en wetenschapper, bij lange na niet ‘alles’ heeft gelezen. Toch is het heel goed mogelijk om van een slechts doorgebladerd boek of zelfs van een geheel ongelezen boek de inhoud te doorgronden. Dat komt omdat andere, ‘buitenliteraire’ (mijn term) factoren van minstens even groot belang zijn als het boek zelf. Bijvoorbeeld: de positie van een bepaald boek ten opzichte van andere boeken (‘boekennetwerk’, idem), de positie binnen het werk van een bepaalde auteur en het sociale gesprek erover dat een specifiek boek in een ander daglicht stelt. Bayard illustreert zijn betoog met voorbeelden uit het werk van Balzac, Wilde, Shakespeare, Musil en Umberto Eco (diens Naam van de roos). Een van zijn conclusies is dat (het lezen van) een boek vooral iets zegt over ons zelf, onze ontwikkeling. Het verhaal dat we vertellen over het (al dan niet gelezen) boek: daar gaat het om. Daarbij moeten we ons vooral niet laten hinderen door de restricties die het lezen van het boek ons oplegt. Een mooi ontregelend boek dat me als fervent lezer (en ik lees veel boeken van kaft tot kaft) heerlijk op het verkeerde been zette.

* Een boek dat ik al een tijd wilde lezen, zag ik in de ramsj, namelijk Petersburg van Andrej Bely (1880-1934). Het is een experimentele, expressionistische roman uit de jaren 20 en beschrijft gebeurtenissen in het roerige jaar 1905. Een student krijgt van een revolutionaire groepering de opdracht zijn vader, een hoge ambtenaar, om te brengen door middel van een bomaanslag. Vele personages doemen op, niet in de laatste plaats de stad Petersburg, met z’n Nevski Prospekt, de eilanden, Bronzen ruiter, enz. Fascinerend.

* Ooggetuigenverslagen zijn altijd interessant, zeker als ze kernmomenten van de geschiedenis hebben meegemaakt. Dat gaat zeker op voor Jelena Rzjevskaja (een pseudoniem) die in haar boek Tolk in oorlogstijd (2009) verhaalt over haar avonturen aan het oostfront in 1941 en nog meer bijzonder haar werk als tolk/vertaler bij het veroveren van de Hitler-bunker in Berlijn in april-mei 1945. Zeer gedetailleerd beschrijft ze uit de hand van eerste-hand getuigenissen hoe de zelfmoorden van Hitler en Braun zijn gegaan en ook die van Goebbels en zijn vrouw (die eerst hun zeven kinderen ombrachten). Ze las als eerste vele soms supergeheime documenten zoals dagboeken van Bormann en Goebbels. Ze beschrijft de moeizame weg van de identificatie van Hitlers lijk (aan de resten van zijn gebit). Na de oorlog werd zij, toen ze wilde gaan schrijven over haar belevenissen, geconfronteerd met gesloten archieven in de Sovjet Unie. Na de omwenteling kreeg ze als een der eersten officiële toestemming. Het eerste deel over het oostfront deed me denken aan de manier waarop Paustovksy in zijn autobiografie zijn omzwervingen als hospik tijdens de Eerste wereldoorlog beschrijft. Hetzelfde gevoel van verlorenheid, onmacht, dood en verderf. Een zeer indrukwekkend verslag. Rzjevskaja (geboren 1919) leeft nog altijd in Moskou, het boek is een gedeeltelijke herziening/aanvulling van een eerder, minder gedetailleerd, boek.

* Opnieuw las ik twee van mijn favoriete boeken, namelijk Humboldts nalatenschap en De decaan en diens december van Saul Bellow. Ook bij herlezing voor de vierde en vijfde keer vervelen ze geen moment.

* In de zomervakantie van 2012 een aantal zeer verschillende, elk op z’n eigen manier interessante/indrukwekkende boeken gelezen. Om te beginnen deel 3 van Haruki Murakami’s magnum opus 1q84 (qtienvierentachtig). Een geweldige apotheose maar toch minder ‘magisch’ dan de eerste twee delen. Daarnaast onthult een blik op de inhoudsopgave wat er aan het eind van het boek gebeurt en dat is eigenlijk jammer. Maar niettemin zeer meeslepend en een wonder van fantasievol vertellen.

Dan de nieuwe John IrvingIn een mens (orig.: In one person). Ik heb al eerder geschreven dat Irving niet (meer) het niveau haalt van werk als Owen Meany maar het is op zich een prachtig en goed geschreven boek, vooral de dialogen. Centraal staat het levensverhaal van de zeventigjarige biseksuele hoofdfiguur en het hele boek zit vol met allerlei figuren die hij op z´n levenspad tegenkomt. Het geeft een mooi tijdsbeeld van hoe er tegen verschillende vormen van seksualiteit en gendertransformatie werd-wordt aangekeken en een scherp beeld van de aids-ramp in de jaren tachtig. Maar net als in zijn vorige boek Laatste nacht in Twisted River (door mij besproken in Inkt!) wil Irving ‘alles’ vertellen waardoor het boek iets ‘uitleggerigs’ krijgt. Niettemin een heel goed boek.

En dan de nieuwe Paul Theroux en hier kom ik superlatieven te kort: The Lower River is niets minder dan een meesterwerk en zelfs een van de allerbeste fictiewerken van deze zeer productieve auteur. In de hoofdfiguur, een bijna zeventiger die ooit in Malawi voor het Peace Corps werkte, een schooltje oprichtte en daar lesgaf enz., keert na een scheiding terug. Nog steeds vol idealisme maar de wereld is (ook daar) grondig veranderd. Het wordt bijna zijn dood. In een messcherpe stijl, bijna thriller-achtig, voert Theroux zijn hoofdpersoon en daarmee de lezer steeds meer het moeras in. Ongelooflijk spannend, zeer kritisch ten opzichte van de acties van ngo’s in dit soort landen en goed gedocumenteerd: echt een geweldig boek. En een verrassing dat Theroux hier op zijn ‘oude dag’ (ook bijna zeventig, net als Irving) toe in staat is. Buitengewoon knap.

Dan las ik de succesthriller Kind 44 van Tom Rob Smith, eerste deel van een trilogie. Ook dit zeer indrukwekkend, meeslepend, knap hoe verschillende verhaallijnen in elkaar grijpen. In Stalins Sovjet Unie in het jaar 1953 (tevens S’s laatste levensjaar) worden op heel verschillende plaatsen kinderen vermoord gevonden. De hoofdpersoon Leo, inspecteur, mag ze niet oplossen want deze misdrijven bestaan officieel niet in het misdaadvrije paradijs op aarde. Met een onwaarschijnlijk doorzettingsvermogen en geluk lukt het toch en komt het tot een – tamelijk bizarre – ontknoping die terugvoert tot de jaren dertig. Een page-turner, geweldig goed geschreven en gedocumenteerd. Kolyma en Agent 6, de twee volgende delen, lees ik vast ook nog.

Het lied voor het gezonden wordt (2007), van de mij verder onbekende Engelse auteur Justin Cartwright, gaat over de mislukte aanslag op Hitler op 20 juli 1944. Centraal staat het leven van een van de officieren die hierbij betrokken was en diens vriendschap met een bekende Engelse filosoof (Oxford). Het gaat om resp. Adam Von Trott en Isaiah Berlin, maar in deze roman zijn deze gefictionaliseerd. De hoofdpersoon is een student van de filosoof die een stapel brieven nagelaten krijgt die licht werpen op deze complexe vriendschap. Voer voor een mooie historisch-biografische studie maar helaas vond Cartwright het nodig uitvoerig in te gaan op de (seksuele) belevenissen en interne bespiegelingen van de hoofdpersoon. Toch een erg interessant boek en hier en daar meeslepend geschreven. Het doet in sommige opzichten denken aan HhhH van Laurent Binet (zie onder).

Nu aan het lezen: een oudje van MurakamiHard-boiled wonderland en het einde van de wereld (1985). Net als 1q84 een verhaal over twee geschiedenissen, twee werelden. Intrigerend.

* In zijn boek Baltische zielen (2010) schreef Jan Brokken een indringend “portret” van Estland, Letland en Litouwen met hun eeuwen van vaak gewelddadige geschiedenis. Hij maakte een aantal reizen en ontmoette uiteenlopende mensen, de meeste werkzaam (geweest) in de kunst, de literatuur, de muziek of de politiek. Deze staten hebben grote namen voortgebracht: Mark Rothko, Arvo Pärt en … Hannah Arendt. Aan haar stad Königsberg (Koningsbergen), nu Kaliningrad, wijdt hij een mooi hoofdstuk.

Een van de motto’s van zijn boek is trouwens een citaat, “Het is een vloek om in een interessante tijd te leven”, een oud Chinees gezegde “geciteerd door Hannah Arendt”. Dit is interessant: wáár Arendt dit citeerde, schrijft Brokken er niet bij. Wat is dan zijn bron? In zijn Introduction schrijft de Amerikaanse Arendt-kenner Jerome Kohn in de bundel Essays in Understanding 1930-1954 van Arendt (2005/1994): “’It is a curse to live in interesting times’. So runs an ancient Chinese saying that Hannah Arendt, during the last eight years of her too short life, would cite as an aside in the midst of discussing the latest domestic disaster or international crisis” (p. ix). Zou Brokken dit hebben overgenomen? Het boek staat niet in zijn literatuurlijst. Ook aardig is daarnaast dat wordt betwist dat het gezegde zo luidt. Het zou moeten zijn: “moge u in interessante tijden leven” en het is zeer discutabel of het überhaupt uit het Chinees komt, zoals een snelle Wikipedia search leert.

Hoe dan ook: van de oorspronkelijke grandeur van de stad van Immanuel Kant is niets meer over, al is de Dom herbouwd. Brokken rijgt door het verhaal over Arendt een verhaal over een toevallige ontmoeting in de trein met iemand die veel van Arendt had gelezen. Hierbij dacht ik: als het niet waar is, dan is het toch goed verzonnen (ook al zo’n citaat …). Jammer overigens dat hij zich voor de ‘affaire’ Arendt – Heidegger beroept op het schandaalschrift van Ettinger, waarover Elisabeth Young-Bruehl de staf heeft gebroken (hij verwijst wel naar jaar monumentale Arendt-biografie).

Brokken sprak met vele nazaten van inwoners wier ‘roots’ vaak teruggaan tot de 17e of 18e eeuw, zoals in het geval van de adel. Een bezoek aan Koerland brengt hem zoals hij schrijft terug in zijn geboortejaar (1949). De Baltische staten waren in de 20e eeuw de speelbal van zowel het Russische als het nazi-Duitse staatsgeweld en van talloze ‘losse’ gewelddadige groeperingen. Het is er nog steeds niet erg rustig, na de onafhankelijkheid, al is een stad als Tallinn zeer de moeite waard. Ik vond het een indrukwekkend boek.

* Ik wacht nog even met de nieuwe Irving, de nieuwe Theroux en ook nog met deel 3 van 1q84 van Murakami (net uit in mid-price). Dat wordt allemaal meegenomen op zomervakantie …. Nu ben ik aan het lezen in alweer een geweldige brievencollectie, Letters 1932-2004, ditmaal van een van mijn ‘absolute’ geliefde schrijvers, Saul Bellow (1915-2005). Van hem heb ik alles – ja alles – gelezen en een aantal werken meerdere malen. Ik herlees Humboldts nalatenschap een keer per jaar en Herzog een keer per twee jaar; mijn derde favoriet, De decaan en diens december, doet er wat langer over. De eerste overgeleverde brief is van Bellow als hij 17 is en het uitmaakt met zijn vriendinnetje. De jaren dertig zijn qua brieven niet zo interessant maar vanaf het moment dat Bellow gaat schrijven – eerst zijn debuut Dangling Man en daarna The Victim – neemt ook de kwaliteit van zijn brieven aanmerkelijk toe. Het zijn stuk voor stuk juweeltjes, van eruditie maar ook van scherpzinnigheid, en soms ronduit vilein. Vrienden, uitgevers en collega-auteurs worden niet gespaard en Bellow laat al vroeg zijn interesse in (vreemde, klassieke) talen en culturen zien. Ik ben nu in 1948 aangekomen dus nog heel wat te gaan …. Heerlijk! Inmiddels uit …. Een geweldige leeservaring.

* Nu aan het lezen: de fascinerende brieven van mijn andere grote reisheld: Bruce Chatwin, gebundeld onder de titel Under the Sun (2011/2012). De ‘weduwe van’ werkte gelukkig goed mee en redigeerde en becommentarieerde de brieven samen met Nicolas Shakespeare, auteur van de voortreffelijke Chatwin-biografie. Het is al even geleden dat ik werk van BC las, maar in zijn brieven komt hij helemaal ‘terug’. Meer volgt. 25 mei had ik deze bundeling uit en was diep onder de indruk. Ik begrijp nu veel beter Chatwins rusteloosheid (zie de bundel Anatomie van de rusteloosheid), zijn onthechting aan materieel bezit, zijn gehechtheid aan (sommige) mensen, zijn voortdurende gefabuleer – bij veel uitspraken in brieven staat als voetnoot van zijn weduwe: ‘Niet gedaan’ of ‘Niet gekocht”, of regelrecht”’Niet waar’ -. Vanaf zijn jongelingentijd al geïnteresseerd in kunst, archeologie en literatuur en ongelooflijk belezen op deze gebieden, hij kende zijn klassieken en tijdgenoten. Ronduit verdrietig is zijn levenseinde op 18 januari 1989 – door Aids en daar was hij zich zeer van bewust maar in de brieven aan zijn vrienden heeft hij het voortdurend over de Chinese zwam die bij hem als enige niet-Chinees een geheimzinnige ziekte zou hebben veroorzaakt (en dat hij goed ziek was het laatste 1,5 jaar van zijn leven lijdt geen twijfel). De laatste brieven zijn op het manische af, vol onhaalbare plannen. Hij wilde zich bekeren tot de Griekse orthodoxie na zijn ervaring op het eiland Athos dat er ‘een God is’. Ik vond veel van Chatwins brieven minimaal op gelijke hoogte met vele van de beste brieven van grootheden als Virginia Woolf. Het maakt weer eens duidelijk dat brievenschrijven echt een specifiek literair genre is waarin kunstenaars zoals Chatwin tot de toppen van hun artisticiteit kunnen komen. Is het helaas ook een verdwijnend genre ..?  

* Van Paul Theroux gelezen zijn bloemlezing uit vijf eeuwen reisliteratuur (incl. die van hemzelf), The Tao of Travel (2011/12). Erg leuke stukken en stukjes, reisadviezen enz. Maar het wachten is op zijn nieuwe roman….. komt deze maand, mei 2012 uit …. Net als de nieuwe John Irving …

* Nog een duik in de geschiedenis: de historicus en radiopresentator (van OVT) Jos Palm schreef een ronduit geweldig boek over de teloorgang van “Rooms Nederland”: Moederkerk (2012). Hij doet dit aan de hand van zijn eigen rooms-katholieke familiegeschiedenis in de Achterhoek en bestrijkt daarmee zowat de gehele 20e eeuw. Wat zo knap is aan het boek is dat hij de geschiedenis van de kerk in den brede verbindt met zeer concrete veranderingen in het “gewone” katholieke gezin. Halverwege de 19e eeuw waren de rooms-katholieken ‘erkend’ en begon hun maatschappelijke en politieke emancipatie. Een eeuw later, zo laat Palm zien, was die in feite voltooid en zette de ontkerkelijking in. In plaats van de paus en bisschoppen aanbad de nieuwe generatie andere helden: Marx, Che, Mao. Ik heb het zelf voor een deel meegemaakt in het parochiewerk dat halverwege de jaren 70 een switch maakte naar meer algemeen wijkwerk, los van de ‘zuil’. Onze jongerenvereniging had een “Marx club”, waarvan ik een aantal jaren lid was. Palm beschrijft ook prachtig de pijn die de omwenteling in de kerk teweegbracht voor de ‘gewone’ gelovigen zoals zijn ouders. In feite was met het Tweede Vaticaans concilie onder Paus Johannes XXIII de omwenteling, anderen zeggen: het verval al begonnen. Palm laat mooi zien dat het vooral de paters en pastoors waren die veranderingen wilden, niet die gewone gelovigen. Zíj konden het niet volgen dat een mis in het Nederlands, niet in het Latijn werd opgedragen en dat geestelijken in plaats van hun habijt een gewoon pak aantrokken. Sommige gelovigen zoals Palms ouders meldden zich bewust aan bij een bijna schuilkerk-achtige parochie waar het nog ging zoals ‘vroeger’. Prachtig zijn overigens de verhalen over het massa-katholicisme uit de jaren 30, de zelfbewuste manifestaties van trouw aan Rome, met lekenordes, processies enz. – net als de socialisten … Er zitten, vanwege de herkenbaarheid voor mij, vele ontroerende passages in het boek. Een ervan is bijvoorbeeld de begrafenis van de moeder waar de kinderen toch maar een echt-katholieke plechtigheid van maakten. Om als ‘linkse rakker’ het onze-vader uit je strot te krijgen – dat valt inderdaad niet mee. Het is het beeld van een wereld die (definitief?, je weet het maar nooit) voorbij is. Voor (ex)katholieken, zeker van mijn generatie (en ouder) is dit boek een absolute aanrader.     

* Eerder (zie onder) las ik het magnifieke HhhH van Laurent Binet. Nu las ik het “wetenschappelijke” verhaal van Heydrich, de biografie Hitlers beul door Robert Gerwarth (2011). Ik schreef na lezing voorin: ‘Afschuwelijk indrukwekkend’. Niets wees erop dat de goed-katholieke, burgerlijke en zeer muzikale Reinhard Heydrich tot een sleutelfiguur van de ideologie en de uitvoering van de jodenvernietiging zou worden. Gerwarth laat zien dat, naast algemene sociale, politieke en culturele factoren in na-oorlogs Duitsland, Heydrichs ontslag uit de marine vanwege een verbroken huwelijksbelofte de stoot gaf tot zijn ontwikkeling tot volbloednazi. Toen hij namelijk de kans kreeg in het administratieve apparaat (SD en SS) te komen werken, ontplooide hij een nietsontziend beleid met betrekking tot het ‘reinigen’ van Duitsland. De biografie is een aaneenschakeling van zeer strategisch doordachte en uitgevoerde pogingen om meer macht te verzamelen – binnen een regime dat overigens van de spanningen tussen haar onderdelen aan elkaar hing. Niet alles lukte Heydrich, of niet direct. Dan zette hij alles in het werk om toch zijn doel te bereiken. De beruchte Wannsee conferentie in januari 1942 waarover ik eerder schreef (zie de Arendt pagina’s op deze website) komt uitgebreid aan bod. Volgens Gerwarth was dit niet dé beslissende conferentie, wel werden onontkoombaar lijnen uitgezet. Heydrich bereikte als ‘Reichsprotektor van Bohemen en Moravië” in Praag het hoogtepunt en tevens eindpunt van zijn macht. Op 27 mei 1942 – Gerwarth begint er zijn relaas mee – wordt hij op tamelijk knullige wijze aangevallen in zijn dienstauto door twee Tsjechische, door Engeland geparachuteerde soldaten. Heydrich ligt enkele dagen in het ziekenhuis en overlijdt dan. Een ongekende terreurgolf treft Tsjechië. De nazi’s ruimen een heel dorp dat ze ‘verdacht’ vinden op – wat tot ver buiten het Reich tot verontwaardigde reacties leidt. Heydrich krijgt een staatsbegrafenis; tot op hoge leeftijd maakt zijn weduwe – een zo mogelijk nog fanatiekere nazi – gebruik van pensioen en faciliteiten. Gerwarth schreef een indrukwekkende biografie van ‘het blonde beest’, ooit een vioolspelend, net, katholiek jongetje ….

* Ik herlas het meesterwerk van Herman HesseSiddharta (1922). Het verhaal van een jongeman die zijn ouderlijk huis verlaat, zich samen met zijn vriend Govinda ansluit bij een groep rondzwervende monniken, in contact komt met Gautama, zich daarna in het “echte” leven stort en de leegte ervaart van deze “success story”. Bij de rivier ontmoet hij zijn oude vriend mar hun wegen scheiden zich opnieuw. Siddharta vindt onderdak bij de veerman Vasudeva en blijft een aantal jaren bij hem. Dan komt zijn hem onbekende zoon in zijn leven en in feite herhaalt de geschiedenis zich. Pas door te luisteren naar de rivier met haar vele stemmen en door het oerprincipe ‘Om’ vindt hij vrede en transformeert hij zich tot de Boeddha. (Dit laatste is een interpretatie van mij, het staat er niet letterlijk.) Ik vond het opnieuw een meeslepend verhaal, met zeer herkenbare thema’s als het loslaten, het Zelf, en ‘Om’ (of ‘A-u-m’) als fundamenteel levensprincipe.

* Na zijn geweldige debuutroman The white tiger (2008) (zie onder) was het wachten op een vervolg van Aravind Adiga. Dat kwam er in de vorm van Last man in tower. Opnieuw spelend in Mumbay gaat het om de manier waarop vastgoed-ontwikkelaars op tamelijk onscrupuleuze wijze bewoners uit hun doorgaans afgetakelde flatwoningen uitkopen om er nieuwe winstgevende luxe –‘condo’s’ neer te zetten. Dat is ook het geval met ‘Vishram Society Tower A’ waar een amalgaam van bewoners de verlokkingen van het contante geld niet kunnen weerstaan, behalve een man, de oud-leraar Yogesh A. Murti, beter bekend als ‘Masterji’. Hij verzet zich tot op het laatst. Het boek geeft mooie inkijkjes in de razendsnelle ontwikkelingen in de miljoenenstad Mumbai en de verschillende groeperingen die daar leven of een bestaan proberen op te bouwen. Net als The white tiger maar toch op een heel andere manier ontwikkelt het boek zich onontkoombaar naar een niet al te gelukkige climax. De vele karakters in het boek zijn goed getroffen, rond een aantal van hen hangt een mysterie dat niet helemaal wordt opgehelderd. Hoewel dit boek niet helemaal het niveau van het debuut haalt, is het toch een geweldig boek dat de lezer gedurende een paar uur een heel andere wereld intrekt.

* Hij kwam 21 februari 2012 uit en natuurlijk heb ik hem inmiddels gelezen: de “nieuwe” J.J. VoskuilDe buurman, oorspronkelijk uit 2001 maar nooit gepubliceerd. Het gaat over de buurman of eigenlijk de twee homoseksuele buurmannen die een aantal jaren in hetzelfde Amsterdamse grachtenpand wonen als Voskuil en zijn vrouw. (In de figuren van Maarten en Nicolien Koning; het boek is wel vanuit de ik-figuur MK geschreven.) Het is, net als Bij nader inzien, Binnen de huid en Requiem voor een vriend een boek waarin de auteur zich rekenschap geeft van (de waarde van) vriendschap. Net als in eerdere boeken stelt deze niet veel voor. De buurmannen zijn ook eigenlijk meer de vrienden van Nicolien die het Maarten zeer kwalijk neemt dat hij geen raad weet met hun homoseksuele geaardheid. Volgens haar heeft hij dezelfde homohaat als zijn moeder. Het boek staat bol van de dialogen, vaak zeer moeizame dialogen tussen enerzijds het homostel en Maarten en Nicolien en anderzijds tussen het echtpaar onderling. Vooral de echtelieden maken voortdurend ruzie, met het homostel als aanleiding, waarover de weduwe Voskuil ook in het voorwoord iets opmerkt. Ik denk dat het leven met de buurmannen voor Voskuil het kader schiep waarin hij zijn verhaal over dit geruzie kwijt kon. Het is overigens een meesterlijk boek dat nog meer dan ander werk het geduld van de lezer zeer op de proef stelt (maar dat is dan natuurlijk de uitdaging) vanwege aanhoudende huilbuien van Nicolien en het terugkerende theedrinken en fietstochtjes maken.

          In de kerstvakantie las ik ook nog de bundel Onder andere uit 2007, nagelaten deels eerder gepubliceerde herinneringen en beschouwingen, onder andere over zijn vader, over de oorlog, over een aantal geliefde dieren, een hilarisch verhaal over een kapot spinnenwiel en nog veel meer, onder andere prachtige portretten van een aantal vrienden en vriendinnen en van zijn uitgever Geert van Oorschot. Een heerlijke bundel, ook omdat de verhalen zich  voor een deel bij mij om de hoek in de Haagse Vruchtenbuurt afspelen: in de Appelstraat, de Vlierboomstraat, de Amandelstraat (waar op de hoeketage Lousje Haspers woonde) en – aan de overkant van de Laan van Meerdervoort – het heitje bij de Bosjes van Pex waar de jongens gingen voetballen. Ik loop hier wekelijks – in Voskuils voetsporen; ik vind dat een mooi idee.

* Na een aantal “zware” boeken (zie onder) was ik toe aan iets luchtigers en herlas daartoe het reisverslag van een reis die Bill Bryson in 1995 door Engeland, Wales en Schotland maakte: Notes from a small island. (Alleen de titel is al tongue-in-cheek: Bryson is een Amerikaan uit Iowa die een aantal jaren, eerst als single, later met vrouw en kinderen, in Engeland woonde.) Met veel liefde vertelt Bryson over het Engelse landschap en de Engelse eigenaardigheden en gewoonten. Zijn toon wordt bozig en sarcastisch als hij het heeft over de vernielingen die door “moderne” architecten aan soms eeuwenoude stadsgezichten en gebouwen zijn aangebracht. Gelukkig overheerst de humor, het is een heerlijk boek over een heerlijk land.

* In de afgelopen jaren las ik veel over St. Petersburg (en bezocht deze stad ook twee maal). Eerder (zie onder) las ik het boek van Michael Jones over het (bijna) 900 dagen durende beleg van Leningrad, 1941-1944. Nu lees ik van de historica Anna Reid een zo mogelijk nog aangrijpender studie, Leningrad. De tragedie van een belegerde stad (2011). Reid maakt zonneklaar dat de tragedie voor een belangrijk deel te wijten is aan het onvermogen en/of de onwil van het regime van Stalin om de stad adequaat te beschermen. Zij citeert uit talloze dagboeken van Lenigraders, uit officiële documenten – waarvan een aantal pas zeer recent zijn vrijgegeven – en uit mondelinge overlevering. Er doen veel mythes de ronde: de grootste is wel het “heroïsche verzet van de communisten tegen het fascisme”. Er was nauwelijks verzet, want de stad stierf eerst langzaam en na de winter van 41-42 steeds sneller van de honger en bovendien werden hier en daar de nazi’s verwelkomd als verlossers. Reid schetst onbarmhartig hoe “goede” mensen snel tot dierlijk gedrag vervielen – er was op grote schaal sprake van kannibalisme, ook door soldaten. Huiveringwekkend zijn nog altijd deze getuigenissen.

* De prachtige indringende documentaire 900 dagen van regisseuse Jessica Gorter sluit hierop aan. Zij interviewde overlevenden, deels overigens getrouwe stalinisten, gemixed met authentieke beelden en beelden van de parades in 2010 ter gelegenheid van 65 jaar na het einde van de Tweede wereldoorlog. Een aantal overlevenden, kinderen of jonge tieners tijdens het beleg kan er nog steeds niet over praten, zo blijkt. Anderen halen foto-albums uit de mottenballen en laten vertederd foto’s zien van ouders, broertjes of zusjes of zichzelf. Een zo’n meisje, in de film tegen de tachtig, en in 2011 overleden, vertelt hoe haar moeder het niet kon velen dat het zusje, haar ‘lievelingsdochter’ van de honger was gestorven: ‘Jij had dood moeten gaan, niet zij’, kreeg ze te horen.  

* In de kerstvakantie 2011-2012 las ik veel, mede ‘gedwongen’ door griep. Aan de eerste twee delen van 1Q84 van Haruki Murakami kon ik m’n hart ophalen. Sommige critici vonden er niet veel aan maar ik vond het een prachtig ontregelend verhaal met veel dubbele bodems. Een mooi, onaf plot (deel 3 ga ik uiteraard ook nog lezen) waarin de levens van de twee protagonisten elkaar overlappen. In de zomer van 2010 nam ik uit boekhandel Kinokuniya in Tokio een (Japanse …) flyer mee waarin de plekken waar het verhaal speelt in Tokio (en elders) op een plattegrond staan aangegeven.

* Een van de beste ‘post 9/11’-romans is Het goede leven van Jay McInnery (2006). Het geeft een fascinerend beeld van de impact van de aanslagen op het leven van ‘gewone’ New Yorkers die op een nieuwe manier met elkaar verbonden raken en voor nieuwe keuzes komen te staan.

* Een heel aardig boek dat ik als kerstcadeautje kreeg gaat over Odessa, De mythe van Odessa door Jan Paul Hinrichs (2011). Odessa is een van dé literaire steden bij uitstek waar heel grote Russische schrijvers ofwel hun wortels hebben ofwel de stad als ‘decor’ voor hun belevenissen gebruiken. Babel, Paustovsky, Oljesja en het duo Ilf & Petrov worden besproken en de auteur gaat uitvoerig in op de rol die Odessa in hun werk speelt. Van Babel las ik een tijd terug al zijn verzamelde verhalen waaronder het indrukwekkende Rode Ruiterij en van Paustovksy las ik ‘alles’, met name zijn zesdelige magistrale autobiografie Verhaal van een leven, en enkele romans. Ilf & Petrov zijn het meest bekend door hun satirische schelmenroman De twaalf stoelen die ik voor de gelegenheid heb herlezen. Het omslag van het Odessa-boek toont de beroemde trappen die zo’n belangrijke rol spelen in de film Pantserkruiser Potemkin van Sergei Eisenstein. 

* Ook in de kerstvakantie las ik – en meer dan 50.000 lezers gingen me voor blijkens de sticker op het omslag – Hhhh: Himmlers hersens heten Heydrich van de jonge Franse auteur Laurent Binet. Het is een verbazingwekkend boek, niet alleen door de op zich al verbijsterende inhoud – de planning van en daadwerkelijke aanslag in Praag op Reinhard Heydrich, één van de architecten van de jodenvernietiging – maar ook door de vorm: Binet neemt zich voor een boek te schrijven over deze aanslag en vertelt als het ware welke beslissingen hij al lezend en schrijvend neemt. Het boek is hierdoor een merkwaardige mengvorm van roman en documentaire. Het is adembenemend – vooral de laatste hoofdstukken over de aanslag, die half mislukt en vervolgens de speurtocht naar de daders en de verschrikkelijke wraakacties van de nazi’s. Uiteraard besteedt Binet veel aandacht aan de persoon en ‘functionaris’ Heydrich. In de Arendt-pagina op deze website heb ik ook aandacht geschonken aan Heydrich in het kader van de Wannsee conferentie: op 20 januari 1942, nu dus precies 70 jaar geleden, werd op een bijeenkomst van vertegenwoordigers van alle geledingen van nazi-Duitsland de beslissing over de uitroeiing van de joden door Heydrich aan hen “voorgesteld”. Het besluit was al genomen overigens en het ging meer om een mededeling van Heydrichs kant. De bijeenkomst was minutieus voorbereid en later genotuleerd door Adolf Eichmann. Terug naar Binet: een zeer indrukwekkende prestatie, terecht met een hoge debuutprijs (!) bekroond in Frankrijk.

* Dé ontdekking van dit najaar is voor mij het vuistdikke De moed tot waarheid, de postuum uitgegeven laatste collegereeks van de beroemde Franse filosoof Michel Foucault (2009/2011). Hij hield deze colleges aan het Collège de France van 1 februari tot en met 28 maart 1984, steeds verdeeld in een eerste en een tweede uur. In juni 1984 overleed hij aan de gevolgen van aids. Zo nu en dan refereert hij tijdens deze reeks eraan dat hij ziek ‘echt ziek’ was, zonder zijn ziekte te noemen overigens. De laatste keer dat ik iets van Foucault was, was in december 1975 (!), namelijk toen ik begon aan diens De woorden en de dingen. Daar begreep ik natuurlijk helemaal niets van … Nu ik echter deze colleges tot me heb genomen, ben ik onder de indruk van de enorme luciditeit van MF’s manier van denken en presenteren. Hij doet onderzoek naar de parrhesia, de moed tot waarheid (spreken) zoals die in het antieke Griekenland werd gepraktiseerd, met name door de zgn. cynici die ‘als een hond’ leefden en onverschrokken iedereen de waarheid vertelden, namelijk: dat ze beter voor zichzelf moesten zorgen. Die ‘zelfzorg’ was ik al eens tegengekomen, bijvoorbeeld in de boeken van Dohmen, maar hier zijn dan toch de filosofische bronnen in beeld. MF toont zich een ware ‘archeoloog’ in de Griekse filosofie: uit alle hoeken en gaten diept hij teksten op, niet alleen van Socrates (de Krito, de Faidon enz.) maar ook van Seneca en vele anderen. Hij staat lang stil bij de cryptische laatste woorden van Socrates: ‘Crito, we zijn Asclepius nog een haan schuldig. Wel, vergeet niet hem die te geven’ en verbindt deze met de zelfzorg. In de laatste colleges onderzoekt MF de doorwerking van het cynisme in de vroegchristelijke kerk en in ascetische praktijken. Dit ongelooflijk rijke boek is één groot avontuur in denken. 

* Ik las in de afgelopen jaren al een flink aantal boeken over St. Petersburg/Leningrad en daaraan nu toegevoegd Leningrad State of Siege van militair historicus Michael Jones (2009). In al zijn beknoptheid, krap 300 pp., geeft het een indrukwekkend beeld van het beleg van de stad vanaf 8 september 1941 tot januari 1944. Het kostte – de schattingen lopen uiteen – tussen de 750.000 en 1,2 mln. mensen het leven. Jones geeft een beeld van de soms stompzinnige militaire strategie van de Sovjets, maar laat ook aan de hand van dagboeken en tekeningen van gewone Leningraders zien hoe het normale leven stelselmatig werd afgebroken. Uiteraard besteedt hij aandacht aan de Zevende symfonie van Sjostakovitsj, opgedragen aan de stad, en de geschiedenis daarvan.

Ik heb nu klaarliggen voor lezing een tweede boek over het beleg, het net verschenen Leningrad. De tragedie van een belegerde stad, 1941-1944 (2011) van de Engelse historica Anna Reid. Ik ben benieuwd wat zij in aanvulling op of correctie van Jones te berde brengt. Het boek kreeg van VN vier sterren.

* Opgehemeld en bejubeld, maar ik vond Freedom van Jonathan Frantzen tegenvallen. Het is wel een mooie en fijn gecompliceerde familiegeschiedenis en de gekozen vorm, onder andere een lang uitgevallen dagboek van een van de hoofdpersonen, interessant maar toch … Er wordt wel erg veel gepraat, geruzied en gevochten maar het raakte me niet echt. De plot is bovendien tamelijk cliché: man bedriegt beste vriend met diens vrouw. Daardoor heen als verhaallijn een tamelijk vergezocht gedoe met natuurbescherming en geboortebeperkingspolitiek, waardoor heen weer een andere ‘affaire’ loopt. Het laatste hoofdstuk is een vreemde mengeling van een verhaal over het verjagen van katten uit de tuin en de verzoening tussen twee hoofdpersonages; tegelijk wat mij betreft het meest meeslepende hoofdstuk van het hele boek (>700 pp.).

* Eindelijk las ik dan de al in 2002 uitgekomen ‘roman’ Requiem voor een vriend van J.J. Voskuil. Geen echte roman want ik schat dat circa 80% van de tekst bestaat uit citaten uit brieven van een van de beste vrienden van Voskuil, Jan Breugelman (een pseudoniem, in werkelijkheid ging het om G.J. Bruggeman die ooit nog eens kamerlid voor de VVD was). Het boek begint in 1937 in Den Haag waar beiden vriendjes worden en met elkaar naar school gaan in de Vruchtenbuurt. Heerlijk natuurlijk om te lezen over de Appelstraat, de Ananasstraat en de Vlierboomstraat en omgeving zoals de Pioenweg (ik liep er deze ochtend nog). Tijdens de oorlog worden de vrienden gescheiden maar daarna komen ze elkaar weer tegen en begint een briefwisseling die honderden brieven omvat. Aan de hand daarvan schetst Voskuil een magistraal beeld van de vriendschap waarvan ook zijn vrouw Lousje (door hem consequent aangeduid als ‘L.’) deel uitmaakt. Eindeloos zijn de deliberaties over literatuur (Ter Braak! Poll!), politiek (de Nato, Luns en tal van politici) en de wereld in het algemeen. Zo nu en dan verwijst Voskuil (die in dit boek, evenals in Binnen de huid, zelf de ik-figuur is) naar eigen werk, zoals het uitkomen van Bij Nader Inzien (1963) en zijn werk aan Het Bureau. Op een gegeven moment neemt de brieven- en kaartenschrijverij bij Breugelman maniakale vormen aan: hij schrijft er soms drie, vier per dag, met vele PS’en. Soms is hij zo geagiteerd dat hij de brief zelf komt bezorgen. Hij worstelt voortdurend met zijn werk, een ambtenarenbaantje op BuZa, maar correspondeert met tal van mensen die er, volgens hem, ‘toe doen’. Het lijkt op grootheidswaanzin. De Voskuils weten er niet goed raad mee. In het laatste kwart van het boek wordt duidelijk wat er aan de hand is: Bruggeman is manisch-depressief en de medicatie houdt hem nauwelijks in toom. De laatste paragrafen zijn ronduit onthutsend. In een inrichting zakt hij steeds verder weg, door Voskuil op zijn bekende zakelijke en matter-of-fact wijze beschreven maar wellicht juist daardoor des te aangrijpender. Na een vriendschap van bijna 50 jaar overlijdt Bruggeman. Voor mij bewust dit boek eens te meer de grootheid van Voskuil, een van de beste Nederlandse naoorlogse auteurs. Hopelijk komen ooit zijn dagboeken waarop veel van zijn gepubliceerde werk gebaseerd is vrij voor publicatie.

* De jonge Lets-Canadese schrijver David Bezmogis schreef met De vrije wereld (2011) niets minder dan een meesterwerk. In een stijl die doet denken aan Jonathan Safran Foer verhaalt hij over een Russisch-joodse familie in het Breznjev-tijdperk die toestemming heeft gekregen om te emigreren. Via Rome staan ze op de nominatie naar de VS te gaan. Bezmogis beschrijft meeslepend hoe het de emi/immigranten vergaat, met flashbacks op het leven in Rusland, op het vertrek en de grensovergang naar het Westen en op het alledaagse leven in Rome (Trastevere!). De patriarch van de familie heeft een getroebleerde relatie met zijn twee zoons en met zijn vrouw. Gelukkig voor hem kan hij zich verpozen met schaken. Zijn oudste zoon Karl begrijpt al gauw welke (financiële) mogelijkheden de vrije wereld biedt, de tweede zoon Alex is een flierefluiter die steeds onder de druk van zijn vrouw Polina probeert uit te komen. De VS blijkt niet door te gaan als immigratieland, daarom richten ze zich nu op Canada. Voor het zover is ontwikkelen zich enkele dramatische gebeurtenissen. Ik las het boek in (bijna) een adem uit.

* Met The women (2009) schreef de Amerikaanse schrijver T.C. Boyle een van de merkwaardigste biografieën die ik ken. Het is het achterwaarts vertelde levensverhaal van de wereldberoemde Frank Lloyd Wright en diens ‘troubled, tempestuous world’ (achterflap). Diens leven liep niet alleen over van architectuur maar ook van affaires met vrouwen, veelal tegelijk en vaak ook al gehuwd met een andere man. Drie (of eigenlijk vier) van hen worden in het boek belicht en hoe het hen in hun relatie met FLW verging. Niet altijd even goed helaas: een van hen werd vermoord, een ander verslaafd en psychotisch. Qua architectuur staat Taliesin centraal, FLW’s meesterwerk in Wisconsin. Er zijn drie versies van, een ervan brandde tot de grond toe af. Boyle pleegt een zeer minutieuze reconstructie van de relaties en doet dat via een van FLW’s leerlingen, de Japanner Sato Tadashi. Deze spreekt steeds over Wrieto-san (als Japans eq voor FLW) en dat wordt op een gegeven moment een beetje storend. Toch is het een meeslepend verhaal, waarin FLW’s voortdurende geldgebrek en maniakele bouw- en verzamelwoede goed beschreven is.

* China heeft de VS qua financiering voor een groot deel in de greep. Dat feit bleef een beetje op de achtergrond in de berichtgeving over de Amerikaanse schuldencrisis in juli/augustus 2011. Jan van der Putten, China-kenner bij uitstek, zegt het zo in zijn nieuwste boek Verbijsterend China. Wereldmacht van een andere soort (2011): “China heeft nu een kwart van de Amerikaanse staatsschuld in handen. Als het zijn schuldpapieren van de hand zou doen of geen nieuwe meer zou kopen, zouden de VS financieel instorten. En als de VS instorten, volgt China snel” (p. 271). Daarnaast was 630 miljard euro van de schulden van de 27 EU landen in Chinese handen (p. 276). Dus wat willen “we” nou? Van der Putten geeft in drie delen inderdaad een verbijsterend, onthutsend beeld van dit immense land (eigenlijk geen land maar een verzameling deels “autonome” regio’s). Na Mao is de overgang naar een centralistisch kapitalisme verbijsterend snel verlopen. De simpele ideologie is: word rijk! En dat gebeurt dan ook, zij het voor een beperkt aantal mensen, met name de zgn. “prinsjes”. Van der Putten biedt veel inzicht in de lange geschiedenis van China, in de tegenstelling confucianisme – taoïsme en de positie van de communistische partij ten tijde van Mao en nu. De partij doet alles om haar positie te beschermen: dat is het centrale, leidende beginsel. Vreemd genoeg geven maar weinig Chinezen de centrale regering de schuld van dingen die mislopen, het zijn de lokale machthebber(tje)s die het moeten ontgelden. Het boek geeft veel voorbeelden van mislukkingen, op het gebied van: milieu, onderwijs, transport, waterbeheersing, corruptie, onderdrukking van “dissidenten” enz. Ook de moeizame verhoudingen met “de rest” van de wereld worden geschetst. China streefde in 2010 Japan voorbij als tweede economie ter wereld. Hun aanpak? Haal buitenlandse bedrijven binnen en kopieer hun technologie. Een prachtig fotokatern illustreert de verhalen.

* Inmiddels las ik over Bernie Gunther de twee resterende delen: Een stille vlam (2008) en de meest recente, Grijs verleden (2010). Beide staan in het teken van de voor- en naoorlogse periode, in Duitsland, Argentinië en Cuba. De intriges en dubbelspel buitelen over elkaar heen, zeer meeslepend geschreven allemaal en, net als de eerdere delen, zeer goed gedocumenteerd. (In Grijs verleden bezoekt Gunther in een van zijn vele dubbelrollen het vluchtelingenkamp Gurs in Zuid-Frankrijk. Ik had een stille hoop dat hij daar Hannah Arendt tegen het lijf zou lopen … In al zijn boeken laat Kerr zijn hoofdpersoon beroemde/beruchte personen ontmoeten, zoals de al genoemde Eichmann, Heydrich, Erich Mielke en tal van andere “hooggeplaatste” [nazi-]Duitsers). In Een stille vlam ontmoet Gunther Eichmann opnieuw en hij beschrijft hem als volgt: ‘Het was vreemd hoe één kant van zijn gezicht heel gewoon leek, zelfs aangenaam, terwijl de andere kant er verknipt en kwaadaardig uitzag. Het was of je Dr. Jekyll and Mr. Hyde gelijktijdig ontmoette’ (p. 177). Heeft Kerr De zaak 40/61 van Harry Mulisch gelezen, met name het hoofdstuk ‘Eichmanns twee gezichten’? Het kan bijna niet anders, maar hij verwijst er niet naar.

* De zomerperiode is bij uitstek geschikt om (nog meer) te lezen, zeker als het weer wat tegenvalt. Ik las van Philip Kerr de Berlijn-trilogie rond zijn anti-held Bernie Gunther en was blij verrast, om niet te zeggen overrompeld, niet alleen door de geweldige tongue-in-cheek stijl maar ook door de zeer goed gedocumenteerde historische omgeving waarin deze thrillers/’policiers’ zich afspelen: de jaren 30-40 in Berlijn en in deel 3 ook Wenen. Aansluitend las ik daarom De een van de ander dat in het na-oorlogse Duitsland speelt en me deed denken aan The third man en daarna Als de doden niet herrijzen dat deels in het vooroorlogse Berlijn speelt en in deel 2, verrassend, in het Cuba van de jaren 50, vlak voor de machtsovername van Castro. Gecompliceerde intriges maar Kerr houd je als lezer goed bij de les. Messcherpe dialogen en fijne sfeerbeschrijvingen, van steden, landschappen, gebouwen en mensen. In De een van de ander reist Gunther samen met twee officieren naar Palestina (Jaffa, Tel Aviv), om de zaken te behartigen van een Duits-joodse zakenman die wil emigreren (dit in de periode dat emigratie nog als ‘oplossing van het jodenvraagstuk’ werd gezien). Een van deze officieren is  …Adolf Eichmann. Dit is historisch correct want AE heeft een reis gemaakt naar Palestina om te onderzoeken of dit land massaal joden zou kunnen/willen opnemen (nee dus, mede, zoals Kerr goed laat zien, omdat het antisemitisme onder sommige Arabische leiders dat van Hitler bijna overtrof). Aan het eind van het boek komt Eichmann nog een keer naar voren: Gunther (als niet geheel vrijwilige ss-er) wil via het ‘netwerk’ onder psuedoniem naar Z-Amerika ontsnappen en in een soort verzamelpunt ‘Ricardo Klement’ tegen die hij onmiddellijk herkent als Eichmann. Nog twee Gunther-boeken te gaan en er komt in oktober een 8e deel uit. Kerr is een geweldige ontdekking. Terecht werden twee boeken met ***** beloond in de VN Detective- en thrillergids en de andere met ****.

* Van John le Carré las ik sinds de jaren 70 (bijna) alles. The spy who came in from the cold (1962) wordt beschouwd als een van de, zo niet de aller-beste spionagethriller aller tijden. Daarnaast schreef hij de Smiley-trilogie en nog een flink aantal spionageboeken. Na de val van de muur verlegde hij zijn aandacht naar Afrika en Rusland. Alhoewel ik hem niet meer zo volg als ‘vroeger’, was het lezen van zijn jongste Our kind of traitor (2010/2011) een groot genoegen. Het is het in eerste instantie wat ongeloofwaardige verhaal van een Engels stel, Perry en Gail, dat op vakantie betrokken wordt in het leven van een wat vage Rus, Dima. Deze blijkt een machtig man die vermogens witwast en doorsluist. Hij heeft een plan in z’n hoofd waarvoor hij het stel wil inschakelen. De Engelse geheime dienst wordt erbij betrokken. Ik zal de afloop niet verklappen. Het boek bestaat uit door elkaar lopende beschrijvingen van het heden met flash-backs. De dialogen zijn als altijd bij Le Carré messcherp en kleuren goeddeels het boek. Het verhaal culmineert in een dramatische afloop. Dit is een van de beste van Le Carré sinds jaren, zijn vorige, A most wanted man (2008/2009) viel wat tegen.

* Ik kende Joke J. Hermsen vooral als filosofe en las ook haar roman Tweeduister. Nu las ik een wat ouder werkje, de roman De profielschets (2004/2009). Het is een sleutelroman (zegt men) over het Amsterdamse filosofenwereldje waarin een strijd is losgebarsten over een nieuwe leerstoel. Praktisch iedereen vindt dat het een vrouw moet worden, maar: welke vrouw? Daar wordt door de verschillende protagonisten verschillend over gedacht. Hoogleraar Brakhoven denkt aan een vrouw die hij een keer op een congres heeft ontmoet (en helemaal heeft geïdealiseerd); anderen denken vooral aan zichzelf. De levens van de verschillende hoofdpersonen (Brakhoven, diens vrouw, de medewerkers en enkele studenten op de faculteit) worden prachtig indringend beschreven. Het hele verhaal culmineert in een heftige afrekening. En passant wordt nog even aan Arendt gerefereerd, een van de momenten in het verhaal dat je merkt dat Hermsen niet alleen geweldig kan schrijven maar ook filosofisch haar mannetje … staat.  

* Ik las met veel plezier de nieuwe roman van Umberto EcoDe begraafplaats van Praag. Het verhaal van een intrigant-van-het-zuiverste-water, die liegt en bedriegt en vooral goed is in het vervalsen van documenten om daarmee mensen te incrimineren. Het boek verhaalt tegelijk van het Europese antisemitisme van de 19e eeuw dat uiteindelijk culmineert in de zgn. Protocollen van de wijzen van Sion. Het is opletten in dit boek want het wordt vanuit drie verschillende perspectieven verteld. Net als de andere recente boeken van Eco staat het vol illustraties, meest uit eigen collectie. Vrij Nederland gaf dit boek 5 sterren in de jaarlijkse detective&thriller-gids en dat, met alle respect, is onzin: dit is geen thriller al is het meeslepend geschreven en al helemaal geen detective. Gewoon een erg goed boek.

* Het overkomt me niet vaak dat ik een boek niet uitlees, dat gebeurde met Salman Rushdie’s The enchantress of Florence (2008/2009). Tot iets over de helft is het een meeslepend verhaal met interessante personages en een ‘exotisch’ (oosters) decor, daarna zakt als een plumpudding in elkaar. Jammer.

* In een paar dagen in april 2011 gelezen De terugkeer van het gezag. Waarom kinderen niets meer leren van de Engelse socioloog Frank Furedi (2009/2010). Een briljant en messcherp exposé over de almaar doorgaande verloedering van het onderwijs, het invretende anti-intellectualisme [dat ook het onderwerp was van zijn vorige boek, Waar zijn de intellectuelen? (2004/2006)], de afkeer van leerinhouden en de ophemeling van ‘vaardigheden’, de greep van politici, beleidsmakers, bureaucraten, managers en therapeuten op het onderwijs en het buiten spel zetten van de ‘practici’, de paradox van enerzijds het onderwijs als panacee tegen zo ongeveer alle maatschappelijke kwalen en anderzijds een diep geworteld wantrouwen tegen datzelfde onderwijs, de leraren en de leerlingen. Het welzijn en het geluk van kinderen is het hoogste goed geworden, zo stelt Furedi, aan de hand van een schat aan documentatie, waardoor leren als iets wordt gezien wat zo soepel en gemakkelijk mogelijk moet verlopen om de tere kinderziel niet te beschadigen. Dat er zoiets als kennis is die in de ontmoeting tussen generaties (want dat is onderwijs in wezen) moet worden overgedragen is anathema geworden, ‘ouderwets’. Op scherpe wijze beschrijft en bekritiseert Furedi de ‘kolonisering’ (zijn term) van het kind door de overkill aan programma’s, activiteiten, leermethodes op het gebied van ‘burgerschap’, ‘emoties’ en ‘levensvaardigheden’. Van het ‘oude’ onderwijs moeten we af – want dat stampte kennis er bij kinderen in en dwong ze ‘rijtjes’ te leren -, maar het ‘nieuwe’ staat nog veel meer zijn mannetje als het gaat om het erin drillen van attitudes bij kinderen. Ondertussen verengt en versmalt het werk van de leraar steeds meer, bijgestaan als hij wordt door talloze gedragsdeskundigen, therapeuten, managers etc. Ironisch is dat Furedi verwijst naar het werk van Diane Ravitch, de kampioene van het test- en toetsgerichte onderwijs in de USA, van wie vorig jaar het boek The life and death of the great American school system verscheen, waarin zij haar totale desillusie bekent over dit onderwijs. (Zie het artikel van Inge Braam in Het Schoolblad, 23-4-2011.) Furedi heeft dit boek nog niet mee kunnen nemen in zijn filippica.

          Heel bijzonder mag wel worden genoemd dat Furedi zich vooral in het eerste deel van zijn boek goeddeels laat leiden door het werk van Hannah Arendt, met name haar ‘The crisis in education’. Dat Furedi Arendt gebruikt mag op zich al tamelijk uniek heten; nog maar weinig auteurs hebben zich hieraan gewaagd (zie de sectie Arendt op deze website). Maar ik snap het wel: Arendt is precies hetzelfde type conservatief, op pedagogisch gebied, als Furedi. Daarom kan mijn andere ‘held’, John Dewey, bij hem weinig goed doen. Dewey staat aan de wieg van kindgericht onderwijs en van het afscheid van ‘theoretisch’ onderwijs zoals Furedi dat noemt. Aldus heeft Dewey bijgedragen aan de ontmanteling van de leraar als gezaghebbende overdrager van kennis zoals opgeslagen in de schoolvakken. Furedi leest Dewey hier selectief. Dewey heeft in talrijke publicaties, ook in de door Furedi geciteerde, zoals ‘Mijn pedagogische geloofsbelijdenis’, verklaard dat het hem gaat om de bemiddeling tussen de leerinhouden (de opgeslagen cultuur) en het kind als (toekomstig) deelnemer aan de samenleving. Beide zijn geen absolutismen. Furedi lijkt juist het vakinhoudelijke tot (nieuw) absolutisme te verklaren, terwijl hij wel erkent dat er sprake is van kennisontwikkeling en dat (dus) het curriculum (of het ‘theoretisch’ onderwijs) er 100 jaar geleden anders uitzag dan nu (en dat over 100 jaar ongetwijfeld weer zal doen). Furedi lijkt te koersen op een canon-achtige, onbetwijfelbare body of knowledge die moet worden overgedragen en beweert dat het gezag van de leraar daarvan afhangt. Hij heeft te weinig oog voor de dynamiek van kennisontwikkeling en curriculumontwikkeling en stelt te absoluut één criterium voor opvoeders- en lerarengezag vast.

          Dit kritiekpunt neemt niet weg dat ik het boek ademloos heb gelezen, hier & daar ook een beetje buiten adem door de duizelingwekkende opeenvolging van scherpzinnigheden en onder de indruk ben van de onontkoombare kritiek waardoor eenieder die ook maar een beetje kritisch naar het hedendaagse onderwijs en de beleidsmatige, politieke en maatschappelijke context daarvan kijkt, zich zou moeten laten informeren.

* Door toeval lees ik twee boeken parallel: Imperiumvan Robert Harris (2006) en Thatcher and Sonsvan Simon Jenkins (2007). Het eerste speelt zich af in de jaren 70-60 voor Chr. en vertelt in geromantiseerde vorm de gang van de beroemde redenaar en advocaat Cicero naar de macht. De verteller is diens slaaf tevens secretaris Tiro die op zijn oude dag terugkijkt op de gebeurtenissen op en rond het Forum in het antieke Rome. Het is een fascinerend en tegelijk onthutsend verslag over de werking van democratische politiek in die dagen. De gebeurtenissen nemen een aanvang wanneer op een dag een totaal geruïneerde Siciliaan aanklopt bij Cicero’s huis en hem vraagt zich over hem te ontfermen: hij is leeggeplunderd door generaal Verres, een van de machtigste mannen van het Romeinse Rijk en verantwoordelijk voor vele plunderingen en slachtpartijen, niet alleen op Sicilië maar ook ver daarbuiten. Cicero neemt na enig aarzelen inderdaad de verdediging op zich en dan ontvouwt zich een enorm spel (maar het is tegelijk van grote ernst) om de macht. De machtige tegenstanders van Cicero – consuls, tribunes, generaals – laten geen enkel middel onbetuigd om de democratische rechtsgang, zoals neergelegd in vele wetten, te belemmeren. Maar Cicero is niet alleen buitengewoon slim, hij is ook een geweldig redenaar die alle retorische trucs inzet om z’n gelijk te krijgen. Ook hij kent het wealen en dealen, het lobbyen en alles wat bij ‘politiek’ hoort. Het boek is meeslepend geschreven, bijna als een ‘legal thriller’ en tegelijk biedt het, gebaseerd op historische bronnen, een blik op hoe democratie werkt(e). Het laat tamelijk onthutsend zien dat waar formeel wetten heersten, de barbarij voortdurend de kop opstak en dat zelfs het gevleugelde woord ‘Ik ben een Romeins burger’ soms geen enkele bescherming bood tegen het geweld. Zo ver strekt het tweede boek, over Thatcher en haar ‘zonen’ Major, Blair en Brown, niet, maar in (vrijwel) elke andere zin zijn de parallellen spectaculair opvallend. Ik lees nu de inleidende hoofdstukken over de opkomst van Thatcher eind jaren 60, begin jaren 70 en hoe zij door coalities te sluiten met dan weer de ene en dan weer de andere factie uiteindelijk onontkoombaar als leider (van de Tory’s) kwam bovendrijven. Net als in de Romeinse politiek hangen deze coalities en hun tegendeel vijandschappen geheel op personen en posities. Wordt ingeschat dat standpunt A beter in staat is steun (of stemmen) te winnen dan B, dan wordt voor A gekozen en worden de gelegenheidsargumenten er wel bij gezocht. Ik ben erg benieuwd hoe dit zich in de loop van Thatchers enz jaren gaat ontwikkelen en wat onder andere de invloed van de Falkland-oorlog is geweest op de ontwikkelingen in de Engelse politiek. Want dat is toch ook wel een parallel: soms komt een oorlog handig uit, of je nu een Romeinse consul was of een Britse premier met een imagoprobleem … Wordt vervolgd.

* Een heerlijk boek – voor bibliofielen zoals ik in ieder geval – is Kingdom of Books. Hay-on-Wye bibliopolis onder de Black Mountains van Wim Huijser (2007). Het beschrijft op beeldende wijze de geschiedenis van het boekenstadje Hay-on-Wye in Wales. In de jaren 80 was ik daar eens een keer. Dankzij Huijser was ik weer even helemaal terug. Hay werd als boekenstad opgericht, en van boeken voorzien door Richard Booth. Deze excentriekeling kocht daartoe hele boekwinkels, nalatenschappen enz. op en verkocht ze vanuit zijn ‘kasteel’, Hay Castle en andere boeken’pakhuizen’. Daarnaast wilde hij van Hay een soort vrijstaatje maken, met een eigen munt enz. Ook als Don Juan verwierf hij enige faam. In totaal ‘bevat’ Hay meer dan vier miljoen boeken en er zijn zo’n 30 winkels. Huijser brengt ook de omgeving van Hay in beeld: de Black Mountains. En dan ontkom je er niet aan aandacht te besteden aan Bruce Chatwin wiens De zwarte heuvel hier speelt en waarvoor hij uitgebreid onderzoek deed. Dit is een heerlijk hoofdstuk, over een van mijn favoriete Engelse schrijvers. Ook onze eigen J.J. Voskuil komt langs. Met zijn vrouw Lousje wandelde hij hier in 1979 en beschreef de wandeling in Buiten schot. Het boek gaat ook in op enkele andere booktowns zoals ons Bredevoort. Nogmaals, een heerlijk boek-over-boeken.

Joep Dohmen, bekend van zijn werk over levenskunst, schreef Brief aan een middelmatige man (Ambo 2010) waarin hij, zoals de ondertitel luidt, een pleidooi houdt voor een nieuwe publieke moraal. De aanleiding was een ingezonden brief in Volkskrant Magazine van een zekere “T.v.H”, vijftiger, over zijn ‘middelmatigheid’. Het is een mooi boek met excursies naar het gedachtegoed van Nietzsche, Foucault (vooral de ‘late’) en naar stromingen als de deugdenethiek, zorgethiek en presentie-ethiek. Hier en daar geeft Dohmen, net als in ander werk van hem, tips voor zelfzorg en het ‘goede leven’.   

* Ik las het magistrale boek De duizelingwekkende jaren van Philip Blom in (bijna) één adem uit. Dit is geschiedschrijving op zijn allerbest: goed gedocumenteerd, toegankelijk, meeslepend verteld geeft het een indrukwekkend tijds- en mensbeeld van de jaren 1900 tot 1914. De jaren waarin letterlijk alles in beweging kwam: het vervoer, de communicatie, de kunsten, de politiek en niet in de laatste plaats de opvattingen over wat ‘betamelijk’ is voor mannen en vrouwen. Blom laat prachtig de dwarsverbanden zien tussen de veranderende materiële omstandigheden en de veranderingen in de filosofie en de psychologie en hoe deze weer doorwerkte in de literatuur, de schilderkunst en de muziek. Elk jaar, 1900, 1901 enz. is verbonden met een thema, bijvoorbeeld de ontwikkeling van het vervoer of de opkomst van de vrouwen- en suffragette-beweging. De jaargrenzen worden daarbij uiteraard overschreden maar het is vooral deze constructie van het boek die het zo toegankelijk maakt. Plezierig is het natuurlijk Virginia Woolf te zien optreden, als lid van de Bloomsbury-groep. Zelfs aan de Dreadnought-hoax besteedt Blom aandacht. (Deze grap waaraan onder andere Woolf en haar broer Thoby deelnamen, bestond erin verkleed als ‘Abessynen’ een bezoek te brengen aan het op dat moment grootste marineschip ter wereld – dit was nieuw voor mij, dank aan Blom – de Dreadnought. Van het gezelschap is een foto gemaakt die onder andere is afgedrukt in Lehmanns boek over Woolf.) In de latere hoofdstukken laat Blom zien hoe het vooral Nietzsche was die de wegbereider was voor de geestelijke omwenteling (Umwertung aller Werte) in deze jaren. Maar ook de doorwerking van Darwin en de psychoanalyse van Freud ziet Blom terecht als zeer invloedrijk.

* Eindelijk …. Het is volbracht: ik heb de 1069 pagina’s van Atlas Shrugged (1e druk 1957; herdruk Signet Pocket 2007) van Ayn Rand uit. Hieronder verwees ik al naar deze bijbel vanhet hyperkapitalisme waarmee ik kennismaakte via het boek De utopie van de vrije markt van Hans Achterhuis (zie verderop). Ik kocht het boek in augustus bij Kinokuniya Books in Tokio (wat wel een goede plek is om een boek over hyperkapitalisme te kopen ..). Ik las het niet in een adem uit … Het is zoals Achterhuis goed laat zien een typische utopie: ontevreden met de steeds ‘socialer’ wordende samenleving en politiek (kort gezegd de welvaarts- of verzorgingsstaat) verlaat een groepje captains of industry de vertrouwde wereld en vestigt zich ergens in ‘Atlantis’, een goed verborgen plek in de woestijn. Hun leider is John Galt, een uitvinder. Talloze malen komt in het boek de vraag voor: ‘Wie is John Galt?’ Uiteindelijk wordt in extenso hierop antwoord gegeven: bijna op het einde presenteert Galt in een bijna 70 (!) pagina lange monoloog zijn visie op het hyperindividualisme. Hier gaat het boek over van een roman in een filosofisch geschrift, het zgn. objectivisme van Ayn Rand. In de voorafgaande 1000 pagina’s zien we de geleidelijke ineenstorting van de Verenigde Staten, aan de hand van de ontwikkeling en neergang van een grote spoorwegmaatschappij, Taggart. Deze wordt gerund door broer Jim en zus Dagny Taggart, de eerste een incompetente schreeuwlelijk, de tweede een zeer capabele en doortastende vrouw. Met Galt en met twee andere hoofdfiguren heeft zij ‘wisselende contacten’ (voor een boek uit 1957 zit er opvallend veel ‘vrije seks’ in). Dat zijn: Hank Rearden, een ondernemer die een geheel nieuw bouwmateriaal heeft ontwikkeld (Rearden Metal) dat Dagny wil gebruiken voor haar spoortrajecten en Francisco d’Anconia, ook een ondernemer en een jeugdvriend. Daarnaast wordt het boek bevolkt door talloze nevenfiguren: ondernemers, wetenschappers, politici en gewoon werkvolk. De VS glijden, net als de meeste andere landen, af tot ‘people’s states’ oftewel communistische dictaturen (in feite oligarchieën). Door de geleidelijke ineenstorting van de spoorwegen komt de economie langzaam tot stilstand, totdat de heersende kliek uiteindelijk een beroep doet op de mysterieuze Galt om hen en de maatschappij te redden. Maar dan is het al te laat. Met deze korte samenvatting doe ik niet helemaal recht aan het boek (zie Achterhuis voor een veel uitgebreidere) want het is op veel plekken spannend geschreven, bijna als een thriller (immers: ‘Wie is John Galt?’), de dialogen zijn vaak messcherp neergezet en de psychologie van de hoofdfiguren is interessant. Het scenario is niet helemaal denkbeeldig en de achterliggende filosofie niet helemaal of alleen maar abject. Maar veel pagina’s zijn in het boek zijn toch te prekerig, te uitleggerig, te psychologiserend en vooral te ideologisch. Dat laatste leidt op veel plekken tot ellenlange monologen over de zegeningen van het kapitalisme, van het individualisme en van het utilitarisme. Rand is gewoon een door en door utilitaristisch denker voor wie er maar twee waarden lijken te bestaan, het bevorderen van het plezier en het vermijden van pijn. Van religie of welke andere vorm van onderwerping aan transcendentaal gezag dan ook moest ze niets hebben, het enige wat telt is het individu en zijn ‘mind’. Net als Kant 200 jaar eerder roept ze het individu op zèlf te denken, al het andere is een onderwerping aan andere mensen. Van dat laatste is de slottoespraak van Galt doordrenkt. Misschien dat in één citaat de essentie van het boek het beste naar voren komt: ‘The words “to make money” hold the essence of human morality” (p. 384), zegt Francisco. Diè uitspraak hebben bankiers wereldwijd in hun oren geknoopt …. (zie de analyse van Achterhuis).  

* Hieronder is sprake van vijf gelezen boeken over Japan, inmiddels zijn er dat er zes, want ik las nu ook een ander boek van MurakamiKafka op het strand. Een tamelijk briljant boek met vele lagen, over de jongen ‘Kafka’ die van school en huis wegloopt en terechtkomt in een bibliotheek waar hij mag helpen. Zijn verhaal staat in het teken van vele ontmoetingen met echte en droomfiguren, uit heden en verleden (en toekomst?). De titel van het boek verwijst naar een lied dat een vrouw die hij ontmoet, zij is directeur van de bibliotheek, jaren geleden op de plaat heeft gezet. Ze verwijst ook naar een schilderij dat op haar kamer hangt. De receptionist van de bibliotheek, een masculien-feminiene verschijning, laat Kafka een tijdje wonen in een buitenhuisje, aan de rand van een immens bos. Dat gebeurt twee keer en de tweede keer durft Kafka het aan om op onderzoek te gaan in dat bos. Ook daar komt het ontmoetingen en droomscenes. Dit is, in het kort, de ene lijn in het boek. De andere is die van een oudere man, die als kind een merkwaardig ongeluk heeft meegemaakt. Hierdoor is hij zijn lees- en schrijfvermogen kwijtgeraakt (al kan hij wel praten met katten) en drukt hij zich alleen nog in de ‘hij’-vorm uit. Ook deze figuur gaat op reis die geheel en al intuïtief lijkt te verlopen. Uiteindelijk blijkt een bepaalde sluitsteen het doel. Dit is ook het moment waarop, diep in dit boek van ruim 600 pagina’s, de twee verhaallijnen elkaar raken. Het boek bevat vele ontroerende passages, die soms wel, soms minder passen bij de (denk)wereld van een 12- à 13-jarige jongen. Net als Norwegian Wood bevat ook dit boek een aantal ‘seks-scenes’ maar deze zijn niet altijd even geloofwaardig. Veel beter zijn de droomscenes en de horrorscenes die zich afspelen rondom ‘Jack Daniels’, de kattenmoordenaar en de hele sequentie van de zoektocht naar de sluitsteen. Al met al een boek om nog eens te herlezen.

* Ter gelegenheid van mijn reis naar Japan in augustus 2010 las ik vijf boeken. In het vliegtuig naar Japan en terug las ik De niet vervulde gebeden van Jacob de Zoet van de Engelse meesterverteller David Mitchell (van Droomnummernegen, Dertien en vooral Wolkenatlas). Het is (opnieuw) een meesterwerk waarin de verhouding Nederland – Japan ten tijde van Factorij Deshima (18e-19e eeuw) centraal staat. Het is een politiek en een economisch verhaal, maar ook een vertelling over een onmogelijke liefde. Te complex om hier even samen te vatten maar echt een grandioos boek.

Van heel ander kaliber is Tokyo Zero (2007) van de mij onbekende Engels-Japanse schrijver David Peace, een bijzondere politiethriller die speelt direct na de Tweede wereldoorlog, in augustus 1946 (maar met een voorgeschiedenis die verder terug gaat). Het boek heeft een constante onheilspellende en bijna hallucinerende toon, alsof je voortdurend in een soort halfslaap verkeert (wat de hoofdpersoon in feite doet). Het draait om een aantal moorden die moeten worden opgelost door inspecteur Minami en die hierbij van buiten en van binnen het politiecorps zelf wordt tegengewerkt. De desolate toestand van Japan/Tokio na de overgave en de bezetting door de Amerikanen wordt akelig precies beschreven: een en al corruptie, bendes regeren in feite het land en ‘niets en niemand is wat het lijkt’, inclusief Minami zelf. Het boek zit vol herhalingen, droomachtige beschrijvingen, monologen enz., ik las het (bijna) in een adem uit.

En dan boek nummer 3, van de grootmeester van de Japanse literatuur anno nu: Norwegian Wood, van Haruki Murakami. Hiermee brak hij in 1987 internationaal door en inmiddels is hij een van de meestgelezen auteurs ter wereld. (Hij vertaalde overigens John Irving.) Ik las het boek omdat het in Tokio speelt en ik met Murakami’s werk wilde kennismaken. Qua verhaal biedt het een mooi tijdsbeeld van de late jaren 60, het opkomende nieuwe levensgevoel van late 10-ers, begin 20-ers, inclusief de losse(re) seksuele moraal. De hoofdpersoon is Watanabe, een student die bevriend raakt met het meisje Naoko. Zij heeft echter veel psychische problemen, wordt opgenomen in een soort kliniek – waar hij haar enkele malen bezoekt – maar gaat uiteindelijk ten onder. Ondertussen neukt onze hoofdpersoon heel wat in het rond, samen met een vriend die tamelijk ‘los’ in het leven staat. En tegelijk ontstaat er een merkwaardige vriendschap met een ander meisje, Hatsumi, een echte flap-uit, met wie hij tamelijk hilarische conversaties voert. Ik vond de gesprekken/ontmoetingen van Watanabe met Hatsumi vele malen spannender dan die met de ‘eigenlijke’ (2e) hoofdpersoon Naoko. Die laatste waren soms op het saaie af, zeker waar het de drie-gesprekken betreft van hem, het meisje en haar (wat oudere) vriendin Reiko in de kliniek. Dit boek is een goed voorbeeld van hoe je ‘al pratend’ ruim 380 pagina’s kunt vullen, als Murakami wat had doorgewerk hadden het er ook 500 kunnen zijn. Maar het was beter geweest als hij had geschrapt, vooral in de eindeloze mono- en dialogen in de Watanabe-Naoko-Reiko-lijn. Toch is het een in veel opzichten goed en interessant boek, door het tijdsbeeld, door de bespiegelingen van de ik-persoon en vooral ook de Hatsumi-lijn. Het boek wordt verfilmd en zal vanaf december te zien zijn. Ik ben benieuwd!

En dan  het vierde boek, van weer heel ander kaliber: Geketende democratie. Japan achter de schermen (2009) van de journalist Hans van der Lugt. Een boek over geschiedenis, politiek en journalistiek van en in Japan, een onthutsend kijkje achter de schermen van deze (schijn)democratie. Ik kwam een aantal plaatsen tegen in het boek die ik zelf bezocht, zoals de Meiji Tempel en de Yasukuni Tempel, hèt symbool van Japans (ultra)nationalisme waar elk jaar op 15 augustus wordt gedemonstreerd. Japan wordt nog altijd geregeerd door een conservatieve elite, de jeugd is met heel andere dingen bezig. Hypertechnologie, boeddhisme en conservatieve, antidemocratische, antifeminine politiek gaan hand-in-hand in Japan.

Het vijfde en laatste, Pictures from the water trade van John David Morley (1986) had ik al sinds augustus 1986 in bezet. Ik heb het nu herlezen. Ik zal niet zeggen dat ik veel herkende vanuit mijn bezoek aan Tokio …. Maar het geeft wel een mooi beeld van de vele subtiliteiten van het leven in Japan, de taal, de kleding, de omgangsvoorschriften enz. Het is een heel informatief boek en goed gedocumenteerd en tegelijk geeft het in romanvorm de perplexiteit weer van de de ‘buitenstaander’.

* De nieuwste van John IrvingDe laatste nacht in Twisted River, bespreek ik uitvoerig in het septembernummer 2010 van Inkt!. (zie boven)

* Inmiddels kocht ik Atlas Shrugged van Ayn Rand, dat centraal staat in het hieronder besproken boek van Hans Achterhuis.

Hans Achterhuis, een van Neerlands bekendste en meest productieve filosofen scheidde twee jaar na zijn magnum opus Met alle geweld (2008; ligt nog steeds ter lezing) een wat kleinschaliger maar niet minder actueel en relevant boek af: De utopie van de vrije markt (Lemniscaat, 2010). Een prachtig, vlot geschreven boek over een complexe en dynamische thematiek: de volledige ontsporing van de door het (westerse) financiële systeem geregeerde zogenaamde ‘vrije markt’. Volgens Achterhuis is ‘iedereen’ er altijd stilzwijgend vanuit gegaan dat ‘de markt’ een soort natuurverschijnsel was dat ‘spontaan’ was ontstaan. Het zou uitsluitend het communisme zijn waarachter een utopische ideologie schuiilging. Hij laat in dit boek, ik vind zeer overtuigend, zien dat ook achter het vrije-marktdenken wel degelijk een ‘utopie’ zat en een concreet aanwijsbare, namelijk de roman Atlas Shrugged (1957) van de Russisch-Amerikaanse schrijfster (en zelf-benoemd filosofe) Ayn Rand (1905-1982). Alan Greenspan, jarenlang de directeur van de Amerikaanse Fed, was een leerling en trouw aanhanger van haar ‘Objectivisme’, de utopie van de totale breuk met welk gemeenschapsdenken dan ook en de opbouw van een ‘samenleving’ waarin mensen elkaar uitsluitend betaalde diensten verlenen, no matter of deze diensten enig maatschappelijk, moreel of humaan ‘nut’ hebben.

Achterhuis’ boek bestaat uit vier delen: in het eerste vertelt hij in kort bestek de roman van Rand na (het boek telt 1200 pp.), in deel 2 gaat hij in op de rol en geschiedenis van ‘de markt’, een prachtig historisch hoofdstuk, gebaseerd op vele bronnen; dan in deel 3 passeert een aantal denkers over’de markt’ de revue, van Aristoteles, via More, Locke, Smith (van ‘de onzichtbare hand’), Marx tot en met Keynes (overigens als lid van de Bloomsbury-groep zeer goed bevriend met Virginia en Leonard Woolf maar dat terzijde). En niet te vergeten Jeremy Bentham, met zijn panopticum die ik hieronder aan de hand van het boek van Peter venmans besprak. Het vierde deel slaat de brug naar de recente actualiteit met Von Hayek en Friedman en ‘Chili’ (1973) als eerste ‘experiment’. We wisten natuurlijk allang dat de CIA de hand had gehad in de coupe tegen Allende in ’73, een gebeurtenis die in m’n geheugen gegrift staat, maar dat er een speciale economenschool werd opgericht om opgeleid te worden tot ‘shock’-economen in Chili, nee dat wist ik niet, en is trouwens ook te gek voor woorden. Daarna beschrijft Achterhuis nog hoe na de tsunami de lokale bevolking niets merkte van de (westerse) hulp, hoe water onderwerp is geworden van wereeldbrede ‘vermarkting’, hij gaat in op ‘zorg’ als marktproduct en tenslotte wijdt hij een korte beschouwing aan de graai- en bonuscultuur.

In zijn epiloog probeert hij voorzichtig een derde weg te vinden: niet teveel markt, zeker niet op cruciale (levens)gebieden, maar ook niet teveel staat. Prachtig vind ik dat hij teruggrijpt op de ‘klassieke’ deugden: wat we nodig hebben is praktische wijsheid, moed, zelfbeheersing en maatgevoel en tenslotte, rechtvaardigheid. In die laatste deugd staat niet het particuliere maar het algemene belang centraal. Ook Achterhuis heeft dus, net als een aantal pedagogen en politocologen,de weg ‘terug’gevonden naar de deugden en formuleert een deugdenethiek als – mogelijk – antwoord en uitweg uit deze crisis.   

* Opnieuw herlezen en van genoten: Humboldts nalatenschap (1975) van Saul Bellow. Ook bij de vijfde keer lezen blijft het een fascinerend verhaal: de auteur-van-één-toneelstuk Charlie Citrine, met z’n moeizame relaties met uiteenlopende vrouwen (één ervan wil graag met hem trouwen, hij aarzelt net iets te lang naar haar zin en dat moet hij bezuren …) en zijn gecompliceerde verhouding met de dichter Von Humboldt Fleischer uit de titel die hem een bijzondere nalatenschap doet toekomen. Het decor: Chicago in al z’n grootsheid en laag bij de grondsheid. Ik schat dat 90% van het boek uit ‘denkwerk’ bestaat, inerlijke monologen en gedachten van de hoofdpersoon en ik-figuur (Charlie). Politiek, maatschappijkritiek, filosofie passeren de revue. Na het onvergelijkelijke De avonturen van Augie March (1953) en De decaan en diens december (1982), beide ook meermalen herlezen, vind ik Humboldts nalatenschap het derde ‘grote’ boek van Bellow, alhoewel het om deze eer strijdt met Herzog (1964). Bellow won in 1976 de Nobelprijs voor literatuur, volgens wikipedia-NL voor Humboldts nalatenschap maar ik denk dat het comité hem voor al zijn tot dan toe verschenen werk (acht romans) wilde eren. Below is een van de auteurs van wie ik alles maar dan ook alles heb verzameld en gelezen en zal blijven herlezen.

* De beroemde Amerikaanse socioloog Richard Sennett schreef een ronduit schitterend boek over de geschiedenis en huidige positie van het ambachtelijke werk in De ambachtsman. De mens als maker (2008). Aan de hand van onderzoek naar het ambachtswerk door de eeuwen heen, van pottenbakkers, glazeniers, architecten, verplegend personeel, musici, stenenmakers, drukkers, de gilden, de vakbonden enz. enz,  laat Sennett zien hoe ambachtelijkheid steeds meer naar de achtergrond is gedrongen en werk steeds vluchtiger is geworden. Uiteraard gaat hij in op het verschijnsel ‘machine’ en op industrialisatie maar hij geeft ook een gedetailleerde analyse van de werking van de hand en de vingers en laat zien hoe verschillende typen ambachtslieden ermee worstelen deze ‘naar hun hand’ te zetten. De grote vioolbouwers en hun scholen gebruikt hij als voorbeeld van de overdracht van vaardigheden naar de volgende generatie: ambachtslieden die alle kennis voor zichzelf hielden, kregen geen opvolging en hun vaardigheden stierven uit, terwijl ambachtslieden die hun geheimen deelden met hun leerlingen letterlijk ‘school’ maakten. Impliciet een pleidooi voor een (open) meester-gezel verhouding in het huidige onderwijs. Hannah Arendts these over de ondergeschikte positie van het ‘werken’ ten opzichte van het ‘handelen’ is met Sennetts betoog een stuk minder overtuigend geworden. John Dewey daarentegen is voor Sennett een van de vertegenwoordigers van het niet-doctrinaire socialisme die het verschil maar vooral ook de overeenkomst tussen spel en werk goed doorhad. (Sennett verwijst naar het hoofdsuk ‘Play and work in the curriculum’ uit Democracy and Education dat ik op dit moment aan het vertalen ben voor de bundel die in 2011 uitkomt!) Dit rijke en erudiete boek laat zich verder moeilijk samenvatten, maar het was een genot en een echt intellectueel plezier het te lezen.

* In de afgelopen tijd las ik een herziene biografie over Sjostakovitsj van de hand van Ian MacDonald: The new Shostakovich (2006) met daarin de hedendaagse, d.w.z. nà het verschijnen van Solomon Volkovs Testimony in 1979, opvattingen over het Januszkop-achtige karakter en leven van de componist. Ik kocht dit boek in de stad van Sjostakovitsj: St. Petersburg. Deze nieuwe editie, bijgewerkt door Raymond Clarke, laat overtuigend zien dat Sjostakovitsj allesbehalve de communistische hielenlikker was waarvoor hij lange tijd in het westen is gehouden. Hij heeft zijn (muzikale) leven lang klem gezeten tussen de volkomen onberekenbare Sovjet staat en zijn eigen muzikale ambities. De symfonieën en ook veel filmmuziek hadden (ogenschijnlijk) het doel het vaderland te dienen maar dit boek laat de ambiguïteit zien die in vrijwel elk opusnummer zit. Daarnaast was er Sjostakovitsj’ binnenwereld: de kamermuziek, met name de strijkkwartetten. In dit boek worden alle grote werken besproken met verwijzing naar de partituren. Een prachtige aanvulling op Volkovs boeken, ik besprak diens Sjostakovitsj en Stalin hieronder.

* Van de Jamaicaans-Britse schrijfster Zadie Smith (1975) las ik haar fenomenale debuut Witte tanden en haar niet minder geweldige derde boek Over schoonheid (zie de korte bespreking verderop). Nu las ik het boek daartussen: De Handtekeningenman (2002). Het verhaal van een nogal wanhopig in het levende staande man wiens ‘werk’ erin bestaat handtekeningen, al dan niet vervalst, van levende of dode beroemdheden te verzamelen en voor een goed bedrag aan de man te brengen. Zijn moeder is joods, zijn vader een Chinees, vandaar zijn wat merkwaardige naam Alex-Li Tandem. Het boek begint met een proloog waarin Alex met zijn vader en twee vrienden die ook in zijn volwassen leven zijn vrienden zullen blijven naar en worstelwedstrijd in de Albert Hall gaan. Daar doet hij het idee op om handtekeningen te gaan verzamelen. De rest van het boek is in twee delen geschreven: het eerste, getiteld ‘Mountjoy’ (naar een wijk in Noord-Londen) heeft 10 hoofdstukken die allemaal de naam van een van de facetten of sefirot van de joodse kabbalah dragen: Shekina, Yesod, Hesed enz. Er staat ook nog ergens een sefirot van 10 van Elvis, en een van Alex’ beroemde handtekeningen. Het jodendom, niet alleen de religiositeit maar ook het seculiere leven daarbinnen loopt als een rode draad door het hele boek. Vaak wordt het verhaal ondebroken voor zijstapjes met citaten van beroemde rabbi’s. De relatie van Alex met zijn vrienden en vriendin Esther staat centraal in dit deel. Het tweede deel heet ‘Roebling Heights’ en is opgedeeld aan de hand van de Chinese legende van de stier, of eigenlijk een handleiding uit de 12e eeuw over karakterontwikkeling. In dit deel, dat begint met ‘Op zoek naar de stier’ staat Kitty Alexander centraal, ooit een beroemde filmster, nu 70 jaar oud. Jarenlang heeft Alex brieven aan haar geschreven; als hij haar gaat opzoeken in New York blijkt dat ze deze nooit heeft ontvangen, haar manager heeft ze achtergehouden. Terwijl Esther wordt geopereerd in Londen, trekken Alex en Kitty een weekend met elkaar op. Via een vage kennis komt hij in het bezit van een aantal door haar ondertekende brieven. Alex wil een klapper daarmee maken op de veiling. Ik verklap niet hoe dit afloopt. Ondertussen besluit Alex ook nog Kaddish te gaan zeggen. Dat gebeurt uiteindelijk in Londen. Er wordt in het boek heel wat afgeruzied, afgezopen en joints gerookt; dat geeft prachtige sfeertekeningen, maar is ook wel eens vermoeiend, dat zoveelste drankgelag. Maar de basisgedachte van het boek is briljant en met veel woorden tot in heel kleine details uitgewerkt.

* Als ‘tussendoortje’ herlas ik als voorbereiding op een vakantietrip naar St. Petersburg een van de romans van Fjodor Dostojevski die zich in die stad afspeelt, namelijk Misdaad en straf (1882). Als thriller is het natuurlijk een mislukt boek: in het eerste deel zijn we getuige van de dubbele moord die de armoedzaaier en ex-student Raskolnikov pleegt op een pandjesbazin en haar zuster. De rest (700 pagina’s) gaat over de zieleroerselen van Raskolnikov en zijn moeizame relaties met zijn vrienden, een prostituee, zijn moeder en zus (en haar ‘verloofde’) en nog ’n heel stel andere deels geflipte figuren. Minstens de helft van het boek bestaat uit monologues interieurs en ‘streams of consciousness’ waar Virginia Woolf nog jaloers op kan zijn (zij las overigens in de jaren 20 vele Russen). Het is natuurlijk veel te extatisch allemaal, over the top en toch is het een meeslepend boek. Bovendien is het geschreven zoals toch een goed thriller betaamt (of GTST): vele cliffhangers die nieuwsgierig maken naar het vervolg. De roman is eerst als feuilleton gepubliceerd, vandaar. Wat me nu opviel: hoe Raskolnikov lijdt onder zijn daad; een illustratie van een al heel oud, klassiek adagium waar Hannah Arendt meermalen over schrijft: het is beter om lijden te ondergaan dan zelf lijden te veroorzaken. Want de moordenaar zal ‘zichzelf’ altijd blijven tegenkomen: hij zal moeten leven met die moordenaar ‘in’ hem. Dit is de zgn. 2-in-1 idee, de ‘ik’ en ‘de ander’ in mij (die één is). Terug naar St. Petersburg: ik was er precies drie jaar geleden en ben toen gaan kijken op verschillende plekken waar Misdaad en straf zich afspeelt, dat is namelijk heel precies te lokaliseren, tot aan de binnnplaats en de trappenhuizen aan toe. Ga ik nog ’n keer doen. Zie de foto! Op deze binnenplaats stal Raskolnikov de bijl waarmee hij een paar huizenblokken verderop de pandjesweduwe en haar dochter zou ombrengen.

De binnenplaats

* “Groot nieuws”: de nieuwe Paul Theroux is uit: Een dode hand, meteen al in Nederlandse vertaling dus en net als diens laatste boeken spelend in India (met name Calcutta). En opnieuw een geweldig boek dat vertelt over de ‘ik-figuur’ Jerry Delfont, de schrijver van voornamelijk restaurant- en hotelrecensies. Hij is op een dood spoor gekomen, zijn hand wil niet meer schrijven, de eerste betekenis van dode hand. Delfont ontvangt in Calcutta een nogal geheimzinnige brief van een Amerikaanse vrouw. Een vriend van haar zoon trof op een morgen in zijn hotelkamer een lijk aan. Om niet beschuldigd te worden, vlucht hij. De vrouw, Mrs Unger, vraagt Delfont of ze hem kan helpen. Hij gaat daarop in en zo ontspint zich in ruim 300 bladzijden de intrige. De vrouw blijkt twee ‘gestalten’ te hebben: redder van kinderen die ze opvangt in verschillende tehuizen èn goed getraind in het geven van ‘tantristische’ massages. Er ontwikkelt zich een verhouding tussen de schrijver en de vrouw: hij aanbidt haar en ondergaat graag haar ‘behandelingen’. Hij onderzoekt de moord en vindt in het hotel een luguber iets: een hand, weer een dode hand dus. Hij laat deze onderzoeken. Later vindt hij ook een stuk tapijt dat hij ook laat onderzoeken. Tussendoor heeft hij via de ambassade, een ontmoeting met … Paul Theroux! Hier spelen zich nogal hilarische passages af omdat de ‘ik’ commentaar geeft op de persoon en het werk van Theroux en dat is niet mals. Hij vindt Theroux onuitstaanbaar en arrogant, iemand die oneerlijkheid en bedrog uitstraalt. Hij vermoedt dat Theroux ook achter Mrs Unger en de moordzaak aanzit. Daarom houdt hij zich op de vlakte. Ondertussen krijgt hij bewijzen van de achtergrond van de moord in handen (die ik niet zal verklappen) en wordt ‘de zaak’ opgelost. Met zijn verering voor Mrs Unger is het dan wel gedaan. Het boek is helemaal vintage Theroux; de grote bedreigende metropool, de reflectie op het reizen en het schrijverschap. Het nieuwe is natuurlijk de ironie van de zelfbeschrijving. Theoroux is en blijft een van de grote auteurs van onze tijd, zovéél meer dan een schrijver van ‘reisboeken’.  Ik heb alles van hem in de kast staan: 50% is reisverhaal, de andere 50% roman, verhaal of essay. ‘Reisboekenschrijver’ doet hem dus onrecht. Hoewel de thema’s bekend zijn, was ook dit boek weer van grote klasse. 

* In de ‘traditie’ van De schaduw van de wind schreef de Spaans-Oostenrijkse schrijfster Elia Barceló de roman Bal Masqué (2004/200914[!]). Het speelt in de uitgeverswereld en gaat over het wederzijdse bedrog tussen twee schrijvers en over een biograaf die het leven van een van hen probeert te beschrijven. De constructie van het boek werkt met flash-backs naar verschillende episodes in het leven van de hoofdpersonen. Alhoewel een enkele figuur van bordkarton is, zijn de intrige en de ontknoping toch interessant. Recensenten noemen dit soort boeken altijd ‘pageturners’ en dit keer hadden ze gelijk; ook in die zin dat sommige bladzijden met gemak ‘diagonaal’ konden worden gelezen.

Annelies Verbeke van wie ik eerder Slaap! Las, schreef recent Vissen redden (2009). Een boek dat ik snel las, omdat het meeslepend is geschreven maar ook omdat het als een stoomloc naar het einde dendert. Het begin redelijk rustig: een vrouw, schrijfster, is in de steek gelaten door haar vriend en heeft het schrijven van fictie eraan gegeven. Ze stort zich op het fenomeen ‘vis’ en vooral het verschijnsel van de overbevissing van de oceanen en zeeën. Daar krijgen we veel informatie over en inderdaad: het ziet er niet goed uit. Dan ontvangt ze een uitnodiging om als ‘entr’acte’ op te treden, met een literair intermezzo, opp een aantal ‘viscongressen’ (wetenschappelijke congressen). Die neemt ze aan en zo vliegen we met haar de wereld over, in en buiten Europa tot boven de poolcirkel aan toe. Haar optreden is meestal niet meer dan enkele minuten. Het gaat vooral om de ontmoetingen met enkele mede-congresgangers, met wie het niet of wel, en dan op soms redelijk bizarre manier, klikt. (Misschien probeert Verbeke te beschrijven hoe het er en marge van wetenschappelijke congressen aan toe gaat ..?) Hoe dan ook, ze wordt aangesproken door een vrouw die in haar een oude vriendin meent te herkennen. Ze speelt het spel mee tot het fout gaat en dan gaat het ook goed fout. (Hoe dat zal ik niet verklappen.) Ik vond de stijl niet altijd even fraai maar de beschreven Verelendung van de hoofdpersoon wel. Omdat het ook moet verkopen, zo heeft Verbeke of haar uitgever gedacht, moet er ook ‘seks’ in. Alhoewel levendig beschreven past het toch niet echt in het boek.

* Van David Mitchell las ik eerder het schitterende Wolkenatlas en het fraaie Droomnummernegen; nu las ik Dertien. Het is een echte Bildungsroman en verhaalt van de avonturen van de 13-jarige Jason Taylor, een ‘stotteraar’, gedurende een jaar, van januari tot januari. Daarin gebeurt heel wat: vechtpartijen en vernederingen door zijn klasgenoten, maar ook Jasons morele geworstel over wat te doen als hij een goedgevulde portefeuille van een van zijn sarders vindt. Zijn oudere zusje die hem aanspreekt als ‘Het ding’ maar met wie het later tot een goede broer-zus relatie komt. Zijn protserige en control-freakvader die op zijn werk naar boven likt en naar beneden trapt, wordt ontslagen en dan al jaren een buitenechtelijke relatie blijkt te onderhouden; zijn moeder die zich op haar arty werk stort. Ontmoetingen met zigeuners, met een merkwaardige oude barones. En met leraren en de rector van school. Door het hele verhaal heen speelt de pijn van het groot worden maar ook de ‘overwinning’. Een prachtig boek.

* David Benioff, een jonge Amerikaanse auteur van Russische komaf, schreef een bijzonder boek over Leningrad, City of Thieves (2009). Het speelt in de eerste maanden van de 900 dagen durende belegering van Leningrad door de nazi’s in 1941. De hoofdpersoon, de grootvader van de auteur, beleeft als jongen (‘Lev’) deze belegering. Op een avond ziet hij met een paar vrienden een Duitse parachutist dood neervallen vlakbij hun huis. Tegen de regels in gaan ze een kijkje nemen. Lev weet nog het mes te ontfutselen, daarna wordt hij door een paar Russische soldaten gegrepen. Tot zijn verbazing wordt hij niet meteen geëxecuteerd maar gevangen gezet. In zijn cel zit nog een man, een wereldwijze vrouwenverslinder, zo presenteert hij zichzelf in elk geval. Samen worden ze de volgende ochtend bij de kolonel gebracht die hen de absurde opdracht geeft hem aan het eind van de week twaalf eieren voor de bruidstaart van zijn dochter te brengen. De opdracht is daarom absurd omdat er op dat moment vanwege de totale isolering van de stad honger heerste; de katten en honden waren al opgegeten, brood bestond goeddeels uit zaagsel en de mensen aten schoenzolen en lijm. Ze aanvaarden de opdracht en proberen in de stad eieren te pakken te krijgen. Dat lukt uiteraard niet. Dan heeft zijn metgezet het plan naar een afgelegen dorpje te gaan (lopend …) omdat daar eieren zouden zijn. Onderweg gebeurt uiteraard van alles, onder andere een bezoek aan een midden in de wildernis gelegen bordeel voor Duitse soldaten. Ze worden meegevoerd door Russische guerilla’s wat de nodige spanningen oplevert, de ‘missie’ van beide verschilt nogal. Ik verklap hier niet hoe het afloopt. Het boek is een prachtige mix van drama en humor, alhoewel het gepraat over seks een beetje afleidt. Het idee van het eieren-zoeken is natuurlijk te gek, en geeft het geheel een absurdistisch tintje. Op youtube staan filmpjes met Benioff waarin hij over het boek vertelt. Over de 900 dagen belegering (het zijn er 872 om precies te zijn) zijn veel studies geschreven, ik hoop er daar binnenkort een van te gaan lezen (nl van Harrison Salisbury900 days. The siege of Leningrad).

Peter d’Hamecourt, oud-correspondent van de NOS in Rusland, bundelde in 2007 een groot aantal columns en berichten in het boek Russen zien ze vliegen. Het geeft in ruim 400 pagina’s een in al zijn ‘dagelijksheid’ ontroerend en onthutsend beeld van de ontwikkelingen van de Sovjet-Unie, 1989, tot en met het Rusland van Poetin, 2007 (dan is hij nog nèt president). Onthutsend zijn de gevolgen van de ineenstorting van het imperium en de opkomst van het ongebreidelde jungle-plus-olie-plus-corruptiekapitalisme: alles op het gebied van de economie, de gezondheidszorg, de rechtspraak en de politie, het dagelijks brood, groente en fruit, huisvesting, stort als een kaartenhuis in elkaar. En wat zegt de (‘gemiddelde’) Rus: ‘normalno’. Zo is het nu eenmaal en je kunt er maar beter in berusten. De Russische bevoling neemt inmiddels met 700.000 zielen per jaar af. Bestaat het land over 20, 30 jaar nog wel? D’Hamecourt schetst de dagelijkse gang van zaken, het leven, vooral in Moskou en de totale lamlendigheid van politie en andere gezagsdragers. Maar ook de grensgeschillen en regelrechte oorlogen van de afgelopen jaren (in een aantal gevallen, zoals Tsjetsjenië gaat het in feite over eeuwen). De democratie is onder de verschillende presidenten vanaf Jeltsin tot en met Poetin niet meer dan een wassen neus. Tijdens de omwentelingen in 1991-193 grepen de oude apparatsjiks, de zgn. nomenclatura, hun kans om miljarden aan (olie)deviezen het land uit te brengen. Verschillende moordzaken, zoals op de journaliste en activiste Anna Politkovskaja trokken wereldwijd de aandacht; de berechting van de daders sleept maar voort. D’Hamecourt worstelt zelf, dat zie je in veel stukken, tussen liefde en haat voor dit land. Duidelijk is dat de nog steeds waanzinnige consumptie van alcohol plus de deplorabele staat van het milieu in grote delen van het land, gevoegd bij de aldoor sluimerende grensconflicten (die overigens ook om de zoveel jaar leiden tot wat men bijna pogroms op ‘zwarten’ kan noemen – ‘zwart’ is iedereen die een iets donkerder tintje heeft dan de gemiddelde Rus, kortom alles ten oosten van Moskou …) het land om de zoveel jaar op de rand van de afgrond brengen. Maar ja, ze hebben olie, hè! (of te wel: ‘It’s the oil, stupid!’) Maar aan hartelijke mensen is ook geen gebrek, dat laat d’Hamecourt ook zien. Rusland en de Russen blijven dus in zekere zin ondoorgrondelijk. Na lezing van dit boek verheug ik me des te meer op het bezoek in februari aan Sint-Petersburg.

* Als tussendoortje las ik een verramsjd boek uit de NRC leesclubreeks, namelijk Bouvard en Pécuchet van Gustave Flaubert. Een soort schelmenroman voor ontwikkelde heren. Deze B en P maken aan het begin van het verhaal met elkaar kennis en blijken alletwee als ‘kopiist’ op een kantoor te werken. Ze sluiten vriendschap. B ontvangt een erfenis en ze verhuizen gezamenlijk van Parijs naar het platteland, als ik het goed in Bretagne of Normandië. Daar begint hun nieuwe leven waarin ze zich als ware encyclopedisten met allerlei wetenschappen bezighouden: de landbouw, de tuinbouw, de geschiedenis en archeologie, de geesteswetenschappen etc etc. Kilo’s boeken worden verslonden, tussendoor vinden vele ontmoetingen met (andere) notabelen en enkele vrouwen plaats, maar het meest kenmerkende van al hun projecten is dat ze hopeloos mislukken. Uiteindelijk moeten ze zelfs hun bezittingen verkopen en geld lenen. Het boek is niet helemaal voltooid door Flaubert die wel een schema van de laatste hoofdstukken maakte. Ik las het boek met een bijna permanente glimlach. Want ongetwijfeld is de dubbele bodem dat Flaubert behalve een aangenaam boek schrijven ook zijn eigen belezenheid wilde etaleren. Ik schat dat er wel tweehonderd boektitels worden genoemd. Het aardige is natuurlijk dat je geen idee hebt of deze ook werkelijk bestaan of dat ze door Flaubert zijn verzonnen (een procede dat we in ons land kennen van Ate Jongstra) en daarmee het hele boek een pastiche doet zijn. 

* In 1979 verscheen Testimony, de door de Russisch-Amerikaanse musicoloog Solomon Volkov opgetekende memoires van de Russische componist Dmitri Sjostakovitsj (1906-1975). In 1981, een paar jaar nadat ik kennis had gemaakt het werk van Sjostakovitsj, kocht ik de Nederlandse vertaling: Getuigenis. Dit is een in zekere opzichten bloedstollend boek. In zijn memoires vertelt de componist wat hij vanaf zijn kindertijd, nog in het tsaristische Rusland, tot en met het stalinisme had meegemaakt en dat was voor één mens eigenlijk ondraaglijk. Het boek sloeg in als een bom want Sjostakovitsj stond tot dan toe in het westen bekend als een soort model-communistisch componist die in zijn werken (en dat zijn er zeer vele: 15 symfonieën, 15 strijkkwartten, soloconcerten voor viool, piano, cello, tientallen filmscores, een stuk of wat opera’s, kamermuziek waaronder meerdere pianocycli, sonates etc. etc.) de stalinistische heilstaat bezong. Verre van dat, zo bleek. In werkelijkheid had Sjostakovitsj veel van zijn werken, met name de symfonieën, cantates etc als een facade opgetrokken om in ander werk, met name de strijkkwartetten en de liederencycli zijn ware ziel te onthullen. Opeens kwam alles maar dan ook alles wat Sjostakovitsj had gecomponeerd, gezegd en geschreven in een volledig ander daglicht te staan en moesten historici, musicologen en politieke analisten van voren af aan beginnen. Het boek riep een enorme controverse op en gaf voedsel aan veel volgende publicaties. Ook van dezelfde auteur, de al genoemde Volkov. Die schreef in 2003 Shostakovich and Stalin (ik las in de ramsj Sjostakovitsj en Stalin. De kunstenaar en de tsaar, 2005). Ook dat is een ongelooflijk boek waarin het lijden van de componist wordt afgezet tegen de machtswellust van de dictator en dat tegen het decor van de Sovjet-Unie in het Stalinistische tijdperk (dat is dus inclusief de jaren van de grote terreur, de Tweede wereldoorlog en de inzet van de dooi in de jaren 50). Volkov ziet Sjostakovitsj als een typisch Russische ‘nar’, een joerodivy, die er, weliswaar steeds in onzekerheid verkerend over zijn leven, erin slaagt de macht uit te dagen en soms zelfs voor het blok te zetten. Het is een zeer overtuigende these die je ook zo zou kunnen uitleggen: de componist had de dictator nodig om er zijn eigen, innerlijke wereld aan te kunnen ontwikkelen, maar andersom had de dictator grote kunstenaars als Sjostakovitsj nodig om zijn cultuurpolitieke doelen te bereiken. Anders dan je zou denken, was Stalin bepaald een liefhebber van kunst en cultuur, in het bijzonder van opera. Toen Sjostakovitsj’ provocerende modernistische opera Een lady Macbeth van Mtsensk al een tijdje liep in de theaters, 1936, kwam Stalin ook eens een kijkje nemen. Hij verliet de zaal voordat de opera voorbij was. De dag erna stond er in de communistische partijkrant Pravda een vernietigend stuk over deze opera, onder de omineuze titel ‘Chaos in plaats van muziek’. Sjostakovitsj werd ervan beschuldigd geen ‘liedjes’ te hebben geschreven die je kunt fluiten, het was geen ‘muziek’ maar een kakefonie van dissonanten en het verhaal hing aan elkaar van lage lusten, expliciete seksualiteit en meerdere moorden. De componist pakte maar vast zijn koffer, want het artikel eindigde met de zin ‘Dit zal wel gevolgen hebben’. Tot op de dag van vandaag is niet definitief uitgemaakt wie het artikel schreef, maar Volkov maakt meer dan aannemelijk dat het echt Stalin zelf was die de pen ter hand had genomen. Het is een van de vele passen in een macabere dans tussen dictator en componist waarover dit boek een werkelijk adembenemend verhaal vertelt. Het is me weer eens duidelijk geworden hoezeer mensen in dit tijdperk hebben geleden, als het al niet fysiek was, door deportatie, marteling, mishandeling dan wel zoals Sjostakovitsj en vele van zijn vrienden (onder wie de meest briljante geesten van de 20ste eeuw op kunstgebied) hebben ondervonden, dan mentaal: de constante angst om gedeporteerd te worden. Geen wonder dat de toch al nerveuze componist een brok zenuwen was en allerlei daarmee samenhangende kwalen ontwikkelde. Dat hij tot in de jaren 70, toen hij doodziek was en zelfs tot op z’n sterfbed in 1975, is doorgegaan met componeren – en hoe!: zijn laatste werken zoals de altvioolsonate behoren tot het mooiste wat in de vorige eeuw is gecomponeerd – mag wel een wonder heten. Ik was zeer onder de indruk van dit indringend geschreven boek, een boek dat mijns inziens geschreven moest worden omwille van de nalatenschap van Sjostakovitsj.

* Van de Franse romancier, kinderboekenschrijver en essayist Daniel Pennac (*1944) las ik achter elkaar drie boeken, één roman en twee uitvoerige essays. De eerste, Zondebok als beroep, is oorspronkelijk uit 1985 en is er een, zo maak ik op uit wikipedia, uit een reeks met als hoofdpersoon Benjamin Malaussène (nomen est omen …). Deze werkt als ‘chef controleur’ bij een warenhuis, wat in de praktijk wil zeggen dat hij, zodra er een klacht is van een klant, wordt opgetrommeld om als ‘zondebok’ te fungeren zodat de klant tevreden het pand verlaat. Dan ontploft er in het warenhuis een bom, en nog een … Dit boek is een combinatie van een nogal platvloerse who-dunnit, alhoewel de plot best slim bedacht is en een psychologische roman over een man ‘met problemen’.

De twee andere boeken die ik van Pennac las zijn van een heel ander kaliber: twee doorwrochte essays over de zeer actuele problematiek van de massale uitval uit het (voortgezet) onderwijs. Het eerste heet In een adem uit. Het geheim van het lezen (1992) en is een prachtig pleidooi vóór het lezen en niet zomaar lezen, maar écht, ‘diep’ lezen van literatuur, ja ook met de meest achtergestelde ‘moeilijke’ leerlingen. Pennac baseert zijn pleidooi op een meer dan 25-jarige ervaring als leraar Frans. Tegen alle fatalisme in betrekt hij, nee sleurt hij zijn leerlingen de literatuur in, niet opdat ze daarna alle mogelijke moeilijke opdrachten en examenvragen kunnen beantwoorden, nee puur om het genot van het lezen. Lezen is meer dan alleen maar ‘leren lezen’, het is, of wordt, ook houden van lezen. Pennac illustreert zijn boek met talloze voorbeelden van hoe leerlingen het lezen is ontmoedigd en hoe hij ze, soms via leuke didactische grapjes, terugwint. Schitterend.

Pennac pakte in 2007 deze draad weer op met zijn boek Schoolpijn (oorspronkelijke titel Chagrin d’école). Hij plaatst niet alleen het lezen maar het taalonderwijs en het gehele onderwijs als zodanig in het perspectief van ‘de moeilijke leerling’. Dat was hij zelf namelijk ook en hij vindt het een wonder dat het toch nog ‘goed’ gekomen is. Of nee, het was meer dan een wonder: dankzij twee of drie attente leraren die hem stimuleerden, zowel in de taal als in de wiskunde, overwon hij zijn angst om te leren. Het boek is een groot pleidooi voor de terugkeer van de pedagogische relatie tussen leraar en klas, inclusief die moeilijke leerlingen. Met groot pedagogisch, psychologisch én vakinhoudelijk inzicht laat Pennac zien waar het mis ging: het wantrouwen tussen leraren en leerlingen, tussen overheid en scholen, tussen ouders en leraren, het niet aansluiten bij en geen begrip hebben voor de moeilijkheden die leerlingen moeten overwinnen om te gaan leren. Moeilijkheden die bij de leerlingen het (zelf)beeld heeft gevestigd: ‘ik kan er toch geen bal van, het wordt toch niks’. Pennac maakt van hun uitspraak: ‘het wordt toch niks’ een fraai staaltje grammatica en ontleedkunde, samen met de leerlingen. Hij gaat literatuur voorlezen, zijn leerlingen gaan stukken uit het hoofd leren, hij maakt er een competitie van, het werkt! Hij komt wel eens oud-leerlingen tegen die deze teksten, een gedicht, een romanfragment, na 25 jaar nog uit hun hoofd kunnen opzeggen. ‘Alles wordt vloeibaar’, zo zou ik de aanpak van Pennac willen noemen. Begin bij het begin en dat is, bij de ‘moeilijke’ leerling per definitie een pedagogisch-psychologisch begin, niet een vakinhoudelijk begin. Maar dat laatste moet er wel komen! Daar is Pennac ook duidelijk over: het is de taak van leraar de leerlingen, moeilijk of niet, te laten kennismaken met de grote tradities, uit de taal en de geschiedenis én de wiskunde enz. Is dit nu de zoveelste successtory van die o zo met zijn leerlingen begane leraar? Deels ja. Maar Pennac erkent, en dat siert hem, ook de mislukkingen, de kinderen bij wie hij niet door de ‘ik kan toch niks’-barrière heen kwam. En hij beschrijft hard de voortdurende wisselingen in onderwijsbeleid waar het onderwijs steeds maar achteraan holt. En nog harder zet hij zich af tegen degenen die op basis van incidenten met jongeren, die er zeker zijn, alleen maar doemscenario’s ontvouwen over de teloorgang van zo ongeveer de hele westerse beschaving. Prachtig zijn daarnaast Pennacs jeugdherinneringen als ‘moeilijke’ leerling en zijn relatie in dat opzicht met zijn moeder, vader en broer Bernard. Het boek eindigt met een scene waarin Pennac beschrijft hoe een zwaluw tegen een raam vliegt en even bewusteloos blijft liggen. ‘Een neergestorte zwaluw is een zwaluw die weer bij kennis gebracht moet worden, punt uit’ (p. 220). Verplichte kost voor alle lerarenopleidingen die geen vakboeren maar pedagogische leraren willen opleiden.

* Met Boze geesten van Berlijn (20063) schreef Volkskrant-journalist Philippe Remarque niet alleen een heerlijk leesboek over verleden, heden en toekomst van deze intrigerende stad, hij maakte er ook een leesbare geschiedschrijving van. Zijn aanpak – beginnend bij de geschiedenis van zijn ‘eigen’ Berlijnse straat en verder gekenmerkt door doorwrochte desk-research en vele interviews – levert een kaleidoscopisch beeld op van een door-en-door politieke stad. Elke steen ademt geschiedenis en politiek en over elke steen maken ze dan ook ruzie. Uiteraard komen de grote bouwwerken aan de orde, met als hoogtepunt de restoratie van de Rijksdag  (met de koepel van Norman Foster) die dan eigenlijk geen ‘Reichstag’ meer mag heten. Ook ‘de muur’ wordt besproken, evenals de vele nog in de stad aanwezige harde en zachte symbolen van het nazi-tijdperk (en van daarvoor, want bijv. ook over Gedenkmale voor Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg wordt eindeloos gedebatteerd). Speciale aandacht krijgt het monstrueuze Palast der Republik dat inmiddels dan echt gesloopt is. Ook de Stalin Allee, pardon Karl-Marx-Allee die zo mooi naar de Alexanderplatz met zijn Fernsehturm voert, wordt besproken. Uitvoerig staat Remarque stil bij de resten van de Hitler-bunker en bij de vraag, wel of niet opruimen (de bunker was overigens zo sterk dat hij vrijwel niet kapot te krijgen was, stukken ervan zitten nog steeds in de grond). Remarque, nu Volkskrant-correspondent in de VS schrijft opmerkelijk mild en genuanceerd. Bijv. over het Holocaust-monument dat na scherpe controverses uiteindelijk tot stand kwam, waarna andere slachtoffergroepen ook hun monumenten wilden. Remarque laat vooral goed zien hoe de debatten verliepen en hoe daarin steeds andere groepen of ‘categorieën’ probeerden hun zin te krijgen. Een prachtig boek maar op vele plaatsen ook enigszins treurig stemmend, met name over de nog steeds niet voorbije impact van de rampen die zich in de 20ste eeuw in deze stad en dit land voltrokken.

* Peter Venmans die eerder met De ontdekking van de wereld een uitstekende introductie tot het werk van Hannah Arendt schreef, heeft zich nu op de filosofische stroming van het utilitarisme gestort. Over de zin van nut, zo heeft hij zijn ´filosofische essay´ genoemd. Een pakkende en adequate titel die tevens een ´program´ inhoudt: wat de zin is van nut en nuttigheid kan niet ´binnen´ het nuttigheidsparadigma zelf worden beslist. Bij de beoordeling van de nuttigheid van iets, bijv. een handeling moeten we een beroep doen op ´nutteloze´ waarden. Het boek staat in het teken van de analyse van het nutsbegrip, vaak in relatie tot het vrijheidsbegrip. Soms gaan utilitarisme en liberalisme hand in hand, soms botsen ze.

In zeven hoofdstukken, waarvan het laatste als een poging tot weging kan worden beschouwd, presenteert Venmans een overzicht van de utilitaire filosofie. Hij begint met Jeremy Bentham (1748-1832), de man die meende dat geluk (of het PGG, het principe van het grootste geluk) geheel en al maakbaar was. Bentham was tamelijk consequent in zijn nuttigheidsdenken, zozeer dat hij zijn lichaam liet conserveren tot ´auto-icoon´ dat ter leringhe ende vermaeck kon worden tentoongesteld. Alleen het hoofd is van was. Dit is meer dan een kwestie van ijdelheid, het doorbreekt ook de onaantastbaarheid en´heiligheid´ van het menselijk lichaam, zo stelt Venmans. Bentham was een typische rationalist. Voor hem draait het in het leven maar om twee zaken: pijn en plezier. Helaas zaait Bentham begripsverwarring door in plaats van plezier ook nut en geluk te gebruiken. Hij is een radicale hedonist. Maar wel een van de berekenende soort: een protestantse levensgenieter. Om dat calculerende een beetje in toom te houden is een privé-ethiek onontbeerlijk. Bentham is het meest bekend geworden door zijn ontwerp van een panopticon, een cirkelvormige gevangenis waarin het leven van de inmates gedurende 24 uur per dag werd gecontroleerd. Een belangrijk principe was het nuttig maken van de daar doorgebrachte tijd. Overigens werden niet alleen de gevangenen bewaakt, ook de bewaarders stonden onder supervisie. De gedachte van maakbaarheid spreekt natuurlijk zeer uit dit voorbeeld, het is een totalitaire utopie zoals Hans Achterhuis zegt. Hannah Arendt echter laat aldus Venmans zien dat utilitair en totalitair denken niet samenvallen: het totalitarisme is de nuttigheid voorbij. Venmans concludeert dat Bentham zichzelf zag als projectontwikkelaar en architect. Hij zag onvoldoende dat geluk en nut niet samenvallen.

Zijn leerling John Stuart Mill, onderwerp van hoofdstuk 2, zag dat wel. Maar daar was wel een vrouw en geliefde voor nodig en een flinke crisis na een sterk door het utilitarisme beïnvloede opvoeding door vader James Mill. ´De crisis van 1826´ maakte de weg vrij voor de aartsvader van het liberalisme. De Romantiek kreeg een plaats in zijn leven, hoewel hij een verlichtingsdenker bleef. Teveel werken aan je geluk brengt het tegendeel teweeg, was zijn stelling. Hij stelde zich teweer tegen zelfgenoegzaamheid en streefde een ´hoge´ cultivering na (complexiteit). In plaats van de benthamiaanse calculus komt het oordeelsvermogen van de mens. Voor goed oordelen is levenservaring nodig, of een  crisis zoals Mill ervoer. Zelfontwikkeling en veelzijdigheid zijn Mills (pedagogische) beginselen. Het ging hem dus ook om het ´soort´ mensen dat iets doet,met andere woorden: karakterontwikkeling. En daarmee zijn we bij de aristotelische deugden aanbeland. In een boek noemt James Kloppenburg de belangrijkste vier: voorzichtigheid, matigheid, standvastigheid en rechtvaardigheidsgevoel. Toch is Mill geen ´pure´ aristoteliaan: hij heeft meer oog voor de historiciteit van waarden. Hij is dus allesbehalve een conservatieve liberaal, integendeel, hij heeft een progressieve mens- en maatschappijvisie. Toch zijn er maar weinigen die zijn ideaal zullen bereiken en dat maakt hem zekere zin aristocratisch. Mill is voor wat betreft de centrale benthamiaanse noties pijn en plezier veel realistischer: sommige mensen hebben er veel inspanning, pijn voor over om iets te bereiken. Mill heeft net als Bentham iets berekenends, maar met bijv. liefde kun je daar niet veel mee. En altruïsme kan hij al helemaal niet plaatsen. Venmans refereert aan moderne voorbeelden als moeder Teresa. Utilitaristen vinden hun werkwijze inefficiënt en ze wantrouwen hun opofferingsgezindheid. Zij geloven niet in absolute goedheid, maar evenmin in pure slechtheid, het zgn. radicale kwaad, waar zowel Kant als Arendt indringend over hebben geschreven. Mill benadrukt het belang van diversiteit, ook dat is iets wat we vinden bij Arendt. Nietzsche verwierp Mills progressieve egalitaire utilitarisme. Voor zowel Bentham als Mill staat steeds het individu centraal. Echter, het maximaliseren van nut en vrijheid van het individu staan in gespannen verhouding. Maar Mill vindt vrijheid ´nuttig´ in de meeste gevallen. Ook de samenleving heeft baat bij vrije individuen, bij diversiteit. Hij formuleert drie restricties van vrijheid: als je handelen schade berokkent aan de ander, als je handelen duidelijk menselijke plichten verzaakt (dit tendeert naar Kant), en de derde, je dient vriendelijk te zijn voor elkaar. Dat laatste heet tolerantie. Je hoeft niet iemand te beledigen- al mag het wel … Venmans is duidelijk gecharmeerd van Mills ethos.

In het derde hoofdstuk presenteert hij een aantal hedendaagse utilitaristische denkers en actievoerders: David Pearce die via o.a. psychofarmacologie een eind wil maken aan alle pijn, maar dan ook alle. Het ligt in ons bereik, het kan- dus het moet. Venmans maakt een uitstapje naar de zgn. ervaringsmachine van Robert Nozick. Dit is een gedachte-experiment waarin de vraag luidt: als er een machine zou bestaan die het mogelijk maakt altijd gelukkig te zijn, zolang je er maar op aangesloten bent, zou je dat dan willen? De meesten van ons niet en daar zijn goede, anti-Pearce argumenten voor. De tweede die Venmans bespreekt is Richard Layard, een econoom die constateerde dat we rijker en rijker zijn geworden maar niet gelukkiger. Hoe kan dat? Volgens hem heeft dat te maken met de wet van afnemend grensnut van Pareto. Deze stelt dat geld niet voor iedereen dezelfde waarde heeft. Voor een miljonair is 100 euro niets, voor een bedelaar gigantisch veel. Vergelijk het met de zoveelste auto. Is een basisinkomen voor iedereen een oplossing? Je mag bijverdienen door te werken maar het hoeft niet. Pareto verklaart onvoldoende het verschijnsel rijker – niet meer gelukkig. Twee aanvullende mogelijke verklaringen zijn van psychologische aard: gewenning, aan luxe en vergelijking met anderen. Psychoanalytici wijzen op imitatie, mimetisch gedrag, de studie hiervan heet volgens Venmans tegenwoordig marketing. Belangrijk is nog met wie we onszelf vergelijken, in de praktijk blijken dat met name de buren te zijn. Layard formuleert een lijstje met bronnen van geluk, weinig spectaculair, zoiets kunnen we zelf ook bedenken. Maar hij onderbouwt dit empirisch en dat is volgens Venmans winst. Aan de andere kant, Layard wil beleid hierop baseren en dan wordt het wel kwestieus. De derde en meest radicale nutsdenker is Peter Singer, vooral bekend vanwege zijn dieren’activisme’. Maar Singer is een veel bredere denker zoals Venmans laat zien, die zich, terecht, druk maakt om de uitputting van grondstoffen, de armoede in en uitbuiting van 3e wereldlanden enz. Singer neemt een ‘kosmisch’ standpunt in dat alle pijngevoelige wezens omvat. Vandaaruit kritiseert hij  bijv. (westerse) voedingspatronen. Singer is een echte consequentionalist (mijn term): ethiek gaat over de gevolgen, niet de intenties van het handelen, iets wat hij gemeen heeft met Dewey die later aan bod komt. ‘Kleine’ daden hebben zin, stelt Singer, die daarmee kwetsbaar is voor de liefdadigheid-kritiek. Venmans gaat in op Singers pleidooi en actie voor dierenrechten. Hierin betoont Singer zich een echte utilitarist: pijn is slecht, wie die ook heeft. Het opkomen voor dierenrechten is niet nieuw en speelde al bij Bentham. Singer geeft het de naam speciësisme, waar overigens verschillende argumenten tegen in te brengen zijn, zoals het wederkerigheidargument. Singer verdedigt het preferentiebeginsel: in je handelen dien je rekening te houden met diegene of datgene dat het meest erdoor wordt beïnvloed. Venmans constateert droogjes dat het moeilijk is precies te weten wat een dier, bijv. een kip nou wil. Met zijn standpunt dat het menselijk leven niet per definitie heilig is, schopt Singer natuurlijk tegen heel wat schenen. Venmans conclusie van deze excursie luidt dat alhoewel onze maatschappij door en door in het teken staat van nut, weinigen geniegd zijn deze drie denkers/activisten volledig te volgen. Toch is er een waardevolle erfenis: radicale ethische betrokkenheid à la Bentham, gecombineerd met de aandacht van Mill voor menselijke diversiteit.

In hoofdstuk 4 voltrekt zich wat Venmans noemt de pragmatische wending en hier formuleer ik meteen maar een kritiekpunt: in plaats van pragmatische had Venmans consequent en taalkundig juist moeten spreken over ‘pragmatistische’ wending, theorie, denker enz. Pragmatisch heeft een heel andere, veel ‘plattere’ betekenis dan pragmatistisch. Hoe dat ook zij, Venmans constateert dat het gelijkheidsideaal van Bentham en dat van de Founding Fathers en de auteurs van de Constitution dicht bij elkaar liggen: ´We hold these truths etc.´. Maar eerstgenoemde had niets op met de grondvesting van deze waarheden in een schepper of in de natuur. (Ook Arendt ging het erom dat mensen elkaar rechten toekennen.) Zeer belangrijk voor het Amerikaanse zelfbewustzijn maar ook voor het beeld van Amerika in Europa was het boek De la democratie en Amérique van De Tocqueville. Deze adellijke jongeman reisde eind jaren 1830 Amerika rond en beschreef zijn waarnemingen over de Amerikaanse democratie. Kenmerkend is het samengaan van Verlichting en religie, met name het protestantisme-puritanisme dat de nadruk legt op persoonlijk handelen en verantwoordelijkheid dragen. Geld verdienen-door de week en zondags naar de kerk bijten elkaar niet. Venmans besteedt terecht veel aandacht aan William James die met Peirce en Dewey als aartsvader van het pragmatisme geldt. Hij gebruikte in 1898 als eerste deze term. Een reeks lezingen in 1906 stond in het teken van afscheid van de metafysica. James vond het allemaal te hoogdravend, te ver weg van concrete dagelijkse problemen. Zowel James als Dewey bouwden voort op C.S. Peirce, met name zijn artikelen ‘How to Make our Ideas Clear’ en ‘The Fixation of Belief’. In dat laatste verzet hij zich tegen elke dwang op het denken of deze nu van de religie of van de rede komt. De wetenschap biedt de uitweg: daarin maakt het niet uit ´wie´ iets denkt. Nog belangrijker is de idee dat de werkelijkheid wat dat ook is, niet zelfbewijzend is: wij mensen manipuleren en interpreteren haar. Waarheid is altijd een gevolg van ons handelen, bijv. het uitvoeren van een experiment. (We zien hier al Deweys transactionele kentheorie in de dop.) Wat nodig is, is ´pragmatisch geloof´, het geloof dat een dokter heeft als hij een patient behandelt. (Is opvoeder ook een geschikte casus?) Behoedzaamheid is het toverwoord. Op p. 171 refereert Venmans zelf aan opvoeding als behoedzaam doormodderen (mijn term). De pragmatistische denker valt niet ten prooi aan de onrust ontstaan door de cartesiaanse scheiding van lichaam en geest. Ook is er geen plaats voor de platoonse correspondentietheorie. Dat we ons handelen en ons denken nergens (meer) op kunnen funderen, behoeft ons volgens Richard Bernstein geen angst aan te jagen. We kunnen altijd blijven onderzoeken en experimenteren zoals ook Dewey meende. Onze keuzes, ook de morele, zijn best gueses, we weten nooit of we het goede doen. Arendt zou zeggen: handelen is fundamenteel onbepaald, een enkel woord kan een situatie totaal veranderen. James zag denken als ademhalen (vgl. Arendt). We doen het als vanzelf en dat is superieur gedachteloos (! Arendt). James onderschreef Mills liberalisme ook in de zin van een scheiding van privaat en openbaar. Venmans conclusie luidt dat pragmatisten bij uitstek mensen van de kleine stapjes, de kleine veranderingen zijn. Het pragmatisme is radicaal humanistisch, keert zich tegen absolutismen en is in die zin een voor velen aanvaardbare denkvorm.

Hoofdstuk 5 is gewijd aan John Dewey en zeker dit hoofdstuk heb ik met bijzondere belangstelling gelezen. Er valt me iets op: Venmans benadrukt een paar keer dat Dewey zo´n aardige en bescheiden man was en dat hij door anderen ook zo werd gezien. Én dat men daarom, aldus Venmans, open stond voor zijn niet altijd even heldere visie. Het tweede dat me opviel is dat Venmans Deweys denken kritiseert aan de hand van (onder andere) een boekbespreking van Problems of Men uit 1946 door Hannah Arendt. Dat is nogal een magere bron. Uit andere publicaties van Arendt, bijv. The crisis in education, weten we dat zij een nogal vertekend en niet-geinformeerd beeld had van ´het pragmatisme´ dat zij ook op een hoop gooide met ´progressive education´. Het grappige is dat een confrontatie Arendt versus Dewey op het vlak van de ideeën zeer wel mogelijk is. Neem alleen al het ´denken´. Bij Dewey staat denken geheel en al in het teken van het oplossen van problemen. Voor Arendt staat denken in het teken van het zich tijdelijk terugtrekken iut de wereld om zich te wijden aan ´contemplatie´. Van ´problem solving´, het kernstuk van Deweys filosofie, moest zij niets hebben, zeker als die werd benut voor het ontwikkelen van ´beleid´. Want voor Arendt is een uitgediscussieerd, opgelost probleem het einde van de diversiteit – de pluraliteit – die kenmerkend is voor de menselijke existentie. Dit alles stelt Venmans niet aan de orde, een gemiste kans want hij had het op basis van zijn Arendt-kennis heel goed kunnen doen. Venmans geeft overigens een goede beschrijving van Deweys antifoundationalistische ervaringsfilosofie en laat zien hoe hij de tegenstelling tussen individu en samenleving van Mill achter zich laat. Venmans wijdt een paragraaf aan Deweys onderwijsvisie en slaagt er daarbij in de termen Herbartianisme en Froeblianisme te mijden. Knap en merkwaardig tegelijk want deze twee stromingen waren vanaf  midden 19e eeuw dé leidende pedagogische en onderwijsvisies in de VS. Hij ziet wel goed dat Dewey zelf onvrede had met wat in de VS onder verwijzing naar zijn naam doorging voor ´progressive education´. Ook Deweys door en door democratische gezindheid komt goed over het voetlicht. Is Dewey met zijn pleidooi voor grassroots democratie, town hall meetings nu een naieve communitarist? Walter Lippmann pleitte voor een bestuurdersdemocratie met minder macht aan de basis, Dewey juist voor het tegendeel. Hij pleitte sterk voor burgerparticipatie maar over de concrete invulling en uitvoering hiervan is hij vaag. (Venmans maakt hier waarschijnlijk gebruik van de studie van Louis Logister naar Deweys democratietheorie, hij noemt deze hier niet als bron.) De hedendaagse socioloog Fareed Zakaria herhaalt deels Lippmanns argumenten: er is teveel aan democratie, sommige zaken kunnen beter aan experts worden overgelaten. Met betrekking tot moderne techniek is Dewey een onvervalst supporter. Maar ze dient dan wel voor iedereen bereikbaar te zijn en niet te staan onder druk van de pecuniary culture (Venmans schrijft geldcultuur, maar hij bedoelt Deweys term.) Dewey poogt ´het individu´ te herstellen, Venmans vindt dit nogal utopisch. (Hij spreekt overigens over Deweys ´individualisme´, maar Dewey zelf heeft het uitdrukkelijk over individualiteit, zie Individualism Old and New.) Venmans concludeert dat Deweys politieke en economische kritiek nogal abstract is. Eerder kwam al Arendts kritiek ter sprake, ook vanuit andere hoek kwam deze. Frank Margonis bekritiseert Deweys dwingende keurslijf van de rede (eigenlijk dus Rede). Dewey heeft altijd van meerdere kanten onder vuur gelegen: te vaag, te rationalistisch, te optimistisch of zelfs utopisch, een adept van sociale planning maar tegelijk door en door protestant. Venmans stelt terecht dat het idee van ´vrij onderzoek´ cruciaal is voor Dewey. Ook of juist een empirist moet steeds zijn bevindingen checken, ze kunnen dus altijd maar voorlopig zijn. Dewey heeft ook duidelijk inschattingsfouten gemaakt lijkt Venmans te willen zeggen als hij diens standpunt inzake de betrokkenheid bij WO1 bespreekt. Zijn betoog neemt een rare wending als hij poogt Deweys antitotalitarisme te duiden, het lijkt me dat ook hier Venmans kennis van Arendt hem parten speelt. Er is een oceaan van verschil tussen de mentale houding van Dewey resp.Arendt ten opzichte van het totalitarisme en een eventuele vergelijking hiervan vraagt een afzonderlijke studie. Het niveau van deze paragraaf vind ik bedenkelijk. (Neem bijv. de vraag hoe Dewey zou staan ten opzichte van ´de zaak-Eichmann´. Het is slechts een uiterst speculatieve en eigenlijk ook inadequate vraag.) Venmans is beter op dreef in het aantonen van de waardenbetrokkenheid van Deweys filosofie, hij pareert de kritiek dat Dewey amoreel of op zijn best non-moreel zou zijn. Dewey is een echte Milliaanse liberaal, zo luidt de conclusie, maar wist zijn idealen niet altijd goed onder woorden te brengen.

Het voorlaatste hoofdstuk gaat over een man, Richard Rorty, die in 1979 met zijn boek Philosophy and the Mirror of Nature in een klap Dewey aan de vergetelheid wist te ontrukken door hem en Wittgenstein tot de belangrijkste filosofen van de 20e eeuw te verklaren. Venmans geeft wat biografische achtergronden van Rorty (1931-2007) waaruit onder andere de invloed van zijn troskistische ouders blijkt en zijn voorliefde voor orchideeen. Filosofie was voor hem geen ´natuurlijke´ keuze en hij is altijd blijven twijfelen of het wel een juiste was. Hoe dat ook zij, het gaat Rorty om filosofie, niet om Filosofie: met name metafysica en kenleer schuift Rorty als zinloze disciplines terzijde. Betekent dit ook het einde van het denken? Geenszins, filosofie wordt een zoektocht naar de wisdom of practice, de in het dagelijkse handelen te vinden wijsheid. Voor de neopragmatist Rorty komt kunnen vóór kennen. Venmans laat goed zien hoe Rorty gevangen zat tussen enerzijds zijn afscheid van de ´klassieke´ filosofie en anderzijds zijn ´teren´ op de zak van de belastingbetaler als universitair filosoof. Voor hem ging het erom zijn werk goed te doen, niet zozeer om erin te geloven.(De vergelijking met J.J. Voskuil en diens ´Bureau´ dringt zich op!!) Voor Rorty was de genoemde wisdom overigens een privézaak, net als esthetica: als het om kwesties van rechtvaardigheid gaat is de filosoof ´gewoon´ een burger. Filosofie en democratische politiek hebben een haat-liefde verhouding zoals bv. de ´zaak´-Heidegger laat zien. Rorty´s beweging weg van de politiek is volgens Venmans echter onhoudbaar. Net als bij veel andere filosofen neemt bij Rorty taal een centrale plaats in. Taal is een model voor morele opvattingen en anders dan bv. Bentham wijst hij een ideale uniforme taal af. Taal beeldt immers niet af. Wel vormt ze het opgeslagen kapitaal van vele eeuwen menselijke ontwikkeling en daarin zit veel praktische wisheid. (Dit lijkt me een echo van Dewey en van Bakhtin.) Zoals er vele talen -en wijsheden- bestaan, zo bestaan er evenveel waardenpatronen. Een mens is per toeval in een taal en daarmee in wijsheden en waarden geboren. Deze zijn ´contingent´. Dit te beseffen noemt Rorty ironie. Dit lijkt socratisch maar is het evenwel niet: Rorty´s verre voorganger ging het om absolute waarheid, Rorty gaat om praktische wijsheid. Rorty haalde zijn ideeen -en tegenideeen- uit verschillende bronnen. Venmans noemt er twee: Heidegger en Dewey. Kan het diverser? Maar Rorty plukt uit beider werk wat hij nodig heeft, de achterliggende systematiek laat hem koud, aldus Venmans. Naast filosofie speelde ook de bellettrie een grote rol voor (de latere) Rorty. Hij maakt daarbij geen onderscheid tussen hogere en lagere kunst, het gaat om de emotie die een werk teweeg brengt. In hoeverre is Rorty nu een utilitarist? Venmans maakt dit duidelijk aan de hand van Rorty´s houding ten opzichte van pijn, met name wreedheid aan anderen berokkend. Dat laatste is het ergste wat er is, meent Rorty. Venmans spreekt van negatief utilitarisme. En zijn liberalisme? Het beste is een liberale ironicus te zijn: je kunt je eigen contingentie begrijpen en aanvaarden, dat is privé, maatschappelijk verzet je je tegen alle vormen van wreedheid. Is Rorty’s maatschappelijke ideaal de ´leesclub´ of meer de ´bazaar´? Rorty kiest voor de gezellige drukte van de laatste, vooral omdat ´je privé´ daar niet zo belangrijk is maar je toch deals met elkaar kunt sluiten (het zijn allemaal maar metaforen …). Volgens Rorty voldoet tolerantie meer dan voldoende. Maar het is wat mager, daarom gaat (de latere) Rorty toch op zoek naar wat krachtigers.Opvallend genoeg komt hij net als Charles Taylor uit op ´sterke waarden´ (hypergoods bij Taylor) en blijken deze zelfs aan de contingentie te ontsnappen. Zelfs ongefundeerde waarden blijken de moeite ´waard´, zozeeer zelfs dat je er je leven voor zou kunnen geven. Patriottisme is zo gek nog niet … Naast vele zwarte bladzijden kent de geschiedenis van de VS ook heel mooie en dat laat volgens Rorty zien dat er zoiets als morele vooruitgang mogelijk is. Volgens Venmans is dit allemaal niet zo geloofwaardig: net als Dewey onderschat Rorty volgens hem het kwaad. Rorty is teveel van pappen en nathouden. Er is meer durf gewenst met name om met geweld dat nu eenmaal een onvermijdelijk gegeven is om te gaan. Toch is voor Venmans er een positieve balans: aanmodderen en compromissen sluiten en kleine daden stellen en telkens weer de redelijkheid veilig te stellen is uiteindelijk beter dan fanatieke en fundamentalistische heldenmoed en martelaarschap.

In het laatste hoofdstuk maakt Venmans de balans op en houdt hij een pleidooi voor een ´verruimd pragmatisme´. De traditie van het nutsdenken zowel in de utilitaire als in de pragmatistische variant is niet alleen de moeite waard maar zit op de een of andere manier ook diep in ons. Hier verwijst Venmans naar Taylor en diens hypergoods. Ook maakt hij duidelijk dat het nutsdenken oog heeft voor het (menselijk) lijden en sterk universalistisch is. Dat laatste is een sterke ethische kracht maar tegelijk ook een zwakte: wat ons nabij is, is toch meer dierbaar dan het ´vreemde´. Utilitarisme en pragmatisme zijn sterk activistisch: mensen moeten iets ´doen´ in en met de wereld: de wereld is wat we ervan maken. En het zijn rationalistische benaderingen met het gevaar van sciëntisme. Vrijheid en diversiteit zijn beide nodig. Het geluk van de mens staat centraal tegen alle pogingen tot bevoogding in. Venmans noemt dit een ´grandioze poging´ die onze morele horizon definieert. Daar tegenover staat natuurlijk de kritiek op het nutsdenken, vooral op de te enge opvatting over geluk. Bentham zag al dat het veel breder moest. Pragmatisten en utilisten zijn onrustige mensen: de wereld kan immers altijd beter, er valt nog zoveel te doen. Venmans verwijst naar de activistische opvoedingsfilosofie van Dewey en gebruikt daarbij de term ´het hedendaagse, sterk pragmatisch gerichte onderwijs´, om daarna uit te varen tegen het voortdurend labelen van kinderen als adhd, etc. Dit gaat allemaal een beetje te snel en het Deweyaanse gehalte van deze observaties is kwestieus. Hoe dat ook zij, problemen en het oplossen daarvan staan centraal (zie Dewey) maar Venmans vindt dit nogal plat: een leven zonder ´problemen´ bestaat sowieso niet dus in dit opzicht is het pragmatisme niet bijzonder. Venmans haalt hieruit overigens een door oosterse filosofie geïnspireerd pleidooi voor nutteloosheid uit. Een wat rare wending zo aan het einde van het boek: had hij niet van begin af aan nuttigheid op deze wijze ter discussie moeten stellen? Meer hout snijdt zijn opmerking omtrent nutsdenken en globale veranderingen zoals het afsterven van de poolkappen. Dit wordt helemaal tot een ´op te lossen´´probleem´ gedefinieerd, terwijl we misschien moeten aanvaarden dat sommige zaken zich niet zo laten beheersen. (Een fundamenteel inzicht van Arendt, waar Venmans ook naar verwijst: het gaat haar om de zin van het nut.) Tegelijk zullen we ´pragmatisch´ moeten handelen en ook niet bang zijn voor technologie. Wat is de uitweg uit ´smal´ pragmatisme? Venmans meent: het koppelen van nut aan geluk, zo breed mogelijk gedefinieerd, zodat alle vormen van zelfrealisatie daaronder kunnen vallen en zo specifiek dat elk individu er iets mee kan. Drie motieven uit de pragmatistische traditie dienen te worden hergewaardeerd: gezond verstand (vgl. census communis van Kant-Arendt), democratie en filosofische reflectie. Praktische wijsheid moet weer ruim baan krijgen. We verwerven haar door levenservaring. De belangrijkste aanbeveling is: heb de moed je van je eigen verstand te bedienen! Dewey leert ons over het belang van een levende democratie en openbaar debat. De mens is en blijft een weifelend dier dat ertoe veroordeeld is over zichzelf na te denken. Als we ons blijven verwonderen (!) zullen we steeds voorlopige antwoorden vinden waar we weer een tijdje mee verder kunnen. ´En morgen kan er altijd iemand komen met een beter idee´, zo besluit Venmans dit interessante en goed geschreven boek met een quote van Rorty.

* Wat een schitterend boek schreef Nicole Krauss met De geschiedenis van de liefde (2005/2009). Het gaat over de zoektocht van een meisje, Alma, die haar moeder wil helpen bij het vinden van de gelijknamige hoofdpersoon uit een boek dat zij aan het vertalen is. Maar het is niet zo duidelijk wie dat boek oorspronkelijk heeft geschreven. Dat brengt de tweede hoofdpersoon in het spel, Leon Gursky wiens zoon, een gevierd schrijver, uit zijn leven is verdwenen. En dan is er Vogel, het nogal godsdienstig ingestelde broertje van Alma. Gursky is de ‘ik’ in het verhaal dat verder gelardeerd is met dagboekfragmenten van Alma en van Vogel. Het boek speelt zich af in het Amerikaanse jodendom en ademt dezelfde sfeer als de boeken van Jonathan Safran Foer (Alles is verlicht en Extreem luid & ongelofelijk dichtbij, die ik verderop besproken heb en waarin ook het ‘zoeken’ centraal staat). Niet vreemd als je weet dat Krauss en Foer met elkaar zijn getrouwd. Het boek kent een aantal schitterende wendingen, een prachtige plot en heeft een hechte, meeslepende structuur. Een van de beste boeken, hier en daar emotionerend die ik de laatste tijd las.

* In 2000 publiceerde de classicist, dichter en romancier Ilja Leonard Pfeijffer een handzaam en toegankelijk boekje over de ‘klassieke’ Griekse en Romeinse literatuur: De Antieken. Het is een mooi beknopt overzicht van de enorme rijkdom die ons meer dan 2,5 millennium is overgeleverd (alhoewel: ILP begint zijn introductie met de opmerking: ‘We hebben geen enkele autograaf’). Alles wat we hebben zijn gekopieerde fragmenten van boeken die soms wel meer dan 40 delen beslaan. Alle grote namen passeren de revue, denk aan Plato, Cicero, Sophokles, Seneca, Ovidius, Xenophon en Homerus (hier niet in chronologische volgorde!) en nog een paar honderd anderen. Van elk worden de bekende en onbekende werken kort besproken, soms met flink wat tongue-in-cheek humor. Elk hoofdstuk wordt vooraf gegaan door een historische schets. ILP laat mooi zien dat letteren, filosofie, retoriek, strategisch schrijven (denk aan hagiografieën van keizers) enz. allemaal en plek kregen in de werken.

* Afgelopen week begonnen aan het posthume boek van een van mijn lievelingsschrijvers: J.J. VoskuilBinnen de huid, verschenen op 3 april 2009. Het is de verbindende schakel tussen Bij nader inzien en Voskuils magnum opus Het bureau. Anders dan deze twee werken is Binnen de huid geschreven in de ik-vorm waardoor het wel heel dicht bij de lezer komt. Het beschrijft in essentie de teloorgang van de vriendschap met het (bijna) enige stel vrienden dat de ‘Konings’ (Maarten en Nicolien) nog hadden overgehouden uit hun studententijd: Paul en Rosalie. Met Rosalie knoopt Maarten een onmogelijk soort verhouding aan die uiteindelijk, door zijn falen, niet wordt ‘geconsummeerd’ om het maar zo even te noemen. Ondertussen wordt er wat afgekust, over hoofden geaaid en gesproken, heel veel gesproken en ook heel veel gezwegen. Tussen Maarten en Nicolien gaat het niet bepaald soepel. Het boek, vooral de tweede helft, maakt de indruk dat de ‘ik’ geheel en al de weg kwijt is. Voskuils weduwe (‘Nicolien’ in alle boeken) heeft het vrijgegeven voor publicatie (het was al in 1968 voltooid) omdat zij het een oprecht en moedig boek vond. Terecht en ik kan me voorstellen dat het haar moeite heeft gekost. Het boek laat zich makkelijk parallel lezen met de reisboeken die Voskuil later schreef (zie hieronder), vooral omdat ook die in de ik-vorm zijn geschreven. Het altijd onderhuidse, ongemakkelijke levensgevoel van de Voskuils komt ook hierin naar voren.

* Polarisatie. Bedreigend en verrijkend (SWP, 2009) is een bundel beschouwingen onder redactie van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO). Het boek (ruim 250 pp) bestaat uit 13 hoofdstukken die alle op de een of andere manier ingaan op vragen als: polarisatie, wat is het, wat is het niet, wat is de zin of de onzin ervan en wat zijn de oorzaken en gevolgen en hoe dienen wij ermee om te gaan? Door de veelheid is het nogal een tombola geworden van meningen en opvattingen, al dan niet gefundeerd op (empirisch of filosofisch) onderzoek. Aan het woord komen ondermeer Afshin Ellian (die als enige naar het werk van Arendt verwijst), Evelien Tonkens, Jan Willem Duyvendak, Willem Schinkel en Marguerite van den Berg (met een mooi polemisch stuk over burgerschap) en Carsten de Dreu, die polarisatie vanuit de psychologie bekijkt. Zoals gezegd is Arendt nagenoeg afwezig in deze bundel. Ik vraag me af waar dit nu een signaal van is: van haar irrelevantie in dit discours of van de onwetendheid binnen deze uitsnede uit wetenschappelijk en filosofisch Nederland? Merkwaardig genoeg wordt ook maar een enkele maal gerefereerd aan Chantal Mouffe, terwijl die toch met haar boek On the political (Over het politieke) trendsettend is voor een ‘agonistische’ visie op de politiek. Hoe dat ook zij, het is een veelzijdige bundel die de RMO gaat betrekken bij haar aanstaande (mei 2009) advies over polarisatie. Wouter Bos, een beetje de ‘aanstichter’ van deze verkenning vanwege zijn ‘oproep’ tot polarisatie vorig jaar, nam het boek op 3 maart 2009 in Nieuwspoort in ontvangst.

* De Belgische schrijver Paul Lebeau (1908-1982) publiceerde in 1959 Xanthippe. Xanthippe was de naam van de vrouw van de Griekse wijsgeer Socrates en in het boek worden diens leven en sterven verteld vanuit haar perspectief. Een originele invalshoek; zie ook mijn bespreking van het boek van Emily WilsonThe death of Socrates op de Arendt-sectie van deze website. Xanthippe wordt doorgaans voor een helleveeg, een snibbige vrouw gehouden maar vanuit haar gezichtspunt – op haar tijdgenoten, Socrates zelf incluis – was er ook alle reden voor haar nog mysantrope levensvisie. Socrates stelt zich eigenlijk onmogelijk op, hecht geen enkel belang aan aardse zaken, is blind en doof voor de verlangens en inzichten van zijn vrouw, maar verwekt wel drie zonen bij haar. Haar visie op Socrates’ dood luidt, aldus Lebeau: ‘ … Socrates hoefde niet te sterven. Vrijwillig is hij uit dit leven gescheiden’ (p. 8). Om daaraan toe te voegen: ‘Ik [Xanthippe] zal hetzelfde doen. Dan heb ik de meeste kans hem terug te vinden’ (ibid.). En aan het eind van het boek wordt inderdaad met zoveel woorden verteld dat ook zij de gifbeker ledigt. Het verhaal is geschreven als een brief van Xanthippe aan haar zoons, als een verantwoording en een presentatie van haar kijk op de zaak. Deze zoons worden overigens ook sprekend opgevoerd, waardoor meerdere vertelposities door elkaar lopen. (De zoons worden sprekend opgevoerd door de moeder, dus het één-verteller perspectief blijft wel gehandhaafd. Toch werkt het verwarrend.) De stijl is, zelfs voor een boek uit 1959, archaïsch. Vreemd genoeg of ondanks dat, is het (nog) goed leesbaar. In Inkt! van september 2009 staat een bespreking van mijn hand van beide boeken.

* De filosoof Alain de Botton is erg productief. Zijn nieuwste boek over de zegeningen van werken las ik nog niet, wel twee wat oudere boeken: Status Anxiety (2004) en The Architecture of Happiness (2006). In het eerste boek gaat De Botton na waarom we ons eigenlijk zoveel aan anderen gelegen laten liggen, waarom ‘status’ belangrijk voor ons is. Hij wijst vijf oorzaken aan: liefdeloosheid, verwachtingen; meritocratie, snobbisme en afhankelijkheid. Aan de hand van een stoet filosofen en sociologen maar ook aan de hand van historische en actuele bronnen, advertenties, tentoonstellingen etc schetst hij ons het beeld van afhankelijke mensen die zich voortdurend afvragen of ze het wel goed doen, in d ogen van anderen. De Botton geeft vijf bronnen voor de aanpak hiervan: filosofie (!), kunst, politiek, religie en ‘bohemia’. De Bottons conclusie is dat we uit deze bronnen kunnen kiezen om ons van onze statusangst te verlossen. Ook veel kunst in het tweede boek. Hoe draagt kunst, architectuur bij aan ons geluk? Aan de hand van talrijke voorbeelden uit heden en verleden laat De Botton zien wat kunst met ons ‘doet’ (of kan doen, als we er oog voor hebben). Kan er een architectuur worden ontwikkeld die (meer) tot ons geluk bijdraagt?

* De Hongaars-Engelse socioloog Frank Furedi hield kort geleden de Kohnstamm-lezing in Amsterdam,  ik las de gedrukte tekst onder de titel Socialisation as behaviour management and the ascendancy of expert authority (2009). De pointe van zijn betoog is dat ‘experts’ (al dan niet zelfbenoemde) de rol van de ouders in het socialisatieproces van kinderen hebben overgenomen, dat deze socialisatie anno nu de vorm heeft van ‘gedragsmanagement’ op scholen en dat in veel gevallen er ook ‘omgekeerde’ socialisatie is: ouders die door hun kinderen worden gesocialiseerd daarin aangemoedigd door de experts. Een mooi sluitende redenering dus. Maar klopt hij ook? Het valt op dat Furedi het grootste deel van zijn betoog aan historische excursies naar de 19e en de 20ste eeuw besteedt. Hierin zou een voortgaande afkalving van ouderlijk gezag te zien zijn, richting met name het onderwijs. In de analyse van de hedendaagse problematiek stelt hij dat er sprake is van wantrouwen van experts ten opzichte van ouders en dat zij (de experts) voornamelijk bezig zijn zaken te compliceren om hun eigen legitimiteit (lees: boterham) veilig te stellen. Wat ik mis in het betoog is een analyse van hoe de overheid deze beweging heeft angejaagd en daarbij zowel ouders als experts met een fudamenteel wantrouwen tegemoet is gaan treden. Willem Trommel schreef daar in de Polarisatiebundel van de RMO (2009) een prikkelend artikel over. Verder vraag ik me of en hoeveel ‘gezag’ die experts dan wel hebben. Is het niet méér zo dat dit gezag juist is weggevallen met dank aan de egalitaire tendenties van de jaren 70. En wie zijn eigenlijk die experts die het zo graag overnemen van ouders? De hoogleraar pedagogiek? De psycholoog met zijn testbatterij? De arts die adhd contstateert? De internbegeleider op een basisschool? Furedi gaat er te gemakkelijk overheen. Ook is te zien dat Furedi geen vakpedagoog is, want de manier waarop hij Dewey wegzet als kampioen van ‘parent-bashing’ is nogal disproportioneel. Bovendien negeert hij volledig de pedagogische context waarin Dewey werkte (rond 1900), het dominante Fröbelianisme en Herbartianisme. Grappig is wel dat hij op p. 12 beweert dat ‘de instrumentele oriëntatie (lees: Dewey, JWAB) op kennis een significante invloed op mainstream-opvoedingstheorie en –praktijk had’, terwijl de invloed van Dewey in de VS zeer wisselend is geweest en in Europa ronduit marginaal. Furedi verwijst ook naar Arendts essay over de ‘crisis in de opvoeding’ en dat doet hij wel adequaat, zij het wat oppervlakkig. De conclusie dat socialisatie tegenwoordig geheel in individualistische termen wordt gegoten (mijn welzijn, mijn competenties) en dat scholen zich tegenwoordig meer bezig (lijken te) houden met sociale en emotionele opvoeding ten koste van hun kerntaak (dixit Furedi) schoolvakken onderwijzen, snijdt hout. Maar Furedi legt onvoldoende bloot welke (politieke, maatschappelijke, filosofische) mechanismen daarachter zitten en dat is een gemiste kans.     

* Met Nachttrein naar Lissabon schreef Pascal Mercier een miljoenen-bestseller. Ik las het boek en loop eerlijk gezegd niet over van enthousiasme. Het boek begint goed: een leraar op een gymnasium in Bern heeft een korte ontmoeting met een Portugees-sprekende vrouw en komt daarna in bezit van een boek van de hem onbekende Portugese schrijver. Vervolgens besluit hij tijdens een les dat hij naar Lissabon wil gaan om daar achter het verhaal van het boek en zijn schrijver te komen. Een veelbelovend begin maar dan verloopt het boek in onwaarschijnlijkheden. Ten eerste dat niemand na zijn plotse verdwijning even de moeite neemt te gaan kijken bij zijn flat en ten tweede dat hij erin slaagt om binnen no time het Portugees onder de knie te krijgen (hetgeen blijkt uit de vele passages die uit het boek van de onbekende auteur zijn overgenomen en die onze hoofdpersoon vloeiend blijkt te kunnen lezen en begrijpen). Een ander minder geloofwaardig iets is dat een van zijn onderkomens in Lissabon een oude school is, een ruïne eigenlijk en dat daar helemaal niemand eens komt kijken als er licht brandt. Het is een echt ‘geconstrueerd’ boek, de ‘logica’ van het hele verhaal is er door de auteur zelf ingelegd en daardoor ‘klopt’ het net allemaal even te mooi. Met ruim 400 pp (in de Engelse paperbackuitgave die ik las) is het boek ook gewoon te dik voor de pointe. Niet helemaal bevredigend dus ondanks enkele prachtige passages richting het eind van het boek, in een terugblik op de periode van de dictatuur onder Salazar. 

* Een aantal jaren na zijn magnum opus Sources of the Self schreef de Canadese filosoof Charles Taylor een boek van een wat kleinere omvang: De malaise van de moderniteit (1991/19962). Deels bestrijkt dit dezelfde thematiek als het grote werk, namelijk de vraag hoe het individu zich staande zal weten te houden in een versplinterende wereld. Taylor bestrijdt degenen die menen dat het ‘individualisme’ en zijn ontplooiingsideologie alleen maar hebben geleid tot instrumentalistische intermenselijke verhoudingen. Er ís namelijk daadwerkelijk sprake van de mogelijkheid dat individuen authentiek en ‘zichzelf’ zijn. Taylor betoogt dat het niet gaat om ‘atomistische’ authenticiteit maar om ‘zichzelf worden in menselijke relaties’, om de in maart 2009 overleden Nederlandse psycholoog Toine Vossen te citeren. Taylor benadrukt de dialogische bron van identiteit (en hier bevindt hij zich in goed gezelschap van denkers als Arendt, Dewey, Vygotsky, Bruner). Net als Putnam (Bowling Alone) een aantal jaren na hem, ziet Taylor het grootste gevaar in maatschappelijke fragmentatie en zoekt hij naar nieuwe mogelijkheden voor het vormen van gemeenschappen. Alleen dan kan de macht van de staat en de bureaucratie worden gekeerd of in elk geval gemitigeerd. Net als in Sources schrijft Taylor zoekend en tastend en probeert hij de grote lijn vast te houden. Dat maakt enerzijds dat de lezer als het ware met hem ‘mee-denkt’. maar geeft hem ook weleens het gevoel dat Taylor (te) grote stappen neemt. Zijn thematiek heeft in de laatste 15 jaar alleen maar aan urgentie gewonnen.

* Wat een schitterend debuut schreef de jonge Italiaanse schrijver (*1982) Paolo Giordano met De eenzaamheid van de priemgetallen. Het vertelt het verhaal van twee kinderen, Alice en Mattia, wier levens elkaar op een gegeven moment kruisen. Beiden hebben traumatische ervaringen achter de rug, ze hebben, letterlijk, littekens aan hun kindertijd overgehouden. Het verhaal is gestructureerd in gebeurtenissen in opeenvolgende jaren, met soms veel tussenruimte (net als de priemgetallen). Enkele dramatische gebeurtenissen op school en op het werk van beide jonge mensen worden beschreven waarbij de afloop vaak in het ongewisse blijft; dit geeft het hele boek een bijzondere spanning. Indrukwekkend.

* Begin maart 2009 overleed Patricia De Martelaere op 51-jarige leeftijd. Ik herlas van haar de bundel beschouwingen Wat blijft uit 2002 (in het kader van de Maand van de filosofie). Een viertal zeer persoonlijke en indringende essays over mens en dier (hoe toepasselijk nu in deze Boekenweek!), over iets, niets en niet-iets in de filosofie en in het boeddhisme, over natuur en religie. Een scherp stuk is het laatste ‘Scheiding en troost’ waarin ze zich keert tegen het positivisme en zijn kennisclaims en aandacht vraagt voor het mysterie van het leven. Tenslotte een citaat: ‘Al wat bestaat moet … onvermijdelijk vergaan. Al wat is, moet worden. Wat blijft, kan dus niet iets zijn dat is. Het absolute tegendeel van worden is niet zijn, maar niet-zijn: Niets, dat blijft’ (p. 51).

* Ruim 800 pagina’s had Ivan Gontsjarow nodig voor zijn roman Het Ravijn (1869), maar dan heb je als lezer ook wat. Het draait om enkele hoofdpersonen: een nogal mislukte schilder/schrijver, diens (achter)nichtje en haar, in Rusland onvermijdelijke, baboesjka (omaatje). Het speelt zich op het landgoed van eerstgenoemde dat aan een ravijn grenst. Het is hoogromantiek op zijn allerbest: elke zucht wordt breed uitgemeten, er is voortdurend sprake van niet-vervulde amoureuze verlangens en van liefde die maar niet wordt ‘geconsumeerd’. De personen belichamen zoals vaker in Russische romans (denk aan De gebroeders Karamazov en Vaders en zonen) de tegenstelling tussen het ‘oude’ en het ‘nieuwe’ denken. De schrijver probeert zijn nicht, en ook andere geliefden, los te weken uit hun traditionele milieu; dat lukt maar half en leidt tot veel innerlijke strijd en soms prachtige, scherpe dialogen. Het ravijn lijkt symbool te staan voor deze tweedeling. Alhoewel de toon en de stijl gedateerd zijn, heeft de inhoud, het geworstel met ‘relaties’, nog niets aan actualiteit ingeboet. Het boek is prachtig uitgegeven, in cassette en kostte in februari 2009 in de ramsj nog maar een fractie van de oorspronkelijke prijs.

Norman Mailer schreef met The Castle in the Forest (2007) een van de merkwaardigste boeken die ik de laatste tijd las. De verteller, ‘ik’ moeten we opvatten als een soort duivelfiguur die op enkele gebeurtenissen van de 20ste eeuw diepgaande invloed had. Met name op de jeugd en adolescentie van Adolf Hitler die i dit boek, naar het schijnt, wetenschappelijk gefundeerd, worden gereconstrueerd. (Ik schrijf ‘chijnt’ want alhoewel achterin het boek zeven pagina’s met referenties aan wetenschappelijke literatuur staan, is niet helemaal duidelijk wat Mailer hiermee heeft gedaan.) Hoe dat ook zij, deze reconstructie draait vooral om twee punten, de incestueuze verhouding van vader Hitler met z’n nicht en de liefde van dezelfde man voor de bijenhouderij. Het in deze roman ontwikkelde idee is nu vooral dat deze twee zaken een blijvende en misvormende invloed op de jonge Adolf hebben gehad. Ik vond het niet erg overtuigend, alhoewel Mailer wel een bijzondere toon in het boek heeft gebracht. Maar er zitten ook merkwaardige wendingen in. Zo stelt de ‘duivel’ dat hij ‘even een ander klusje moest doen’, namelijk in 1917 in Rusland ervoor zorgen dat de tsaar werd afgezet. Mailer zegt dan dat je dit hoofdstuk best kunt overslaan en op pagina 261 kan verdergaan met het ‘eigenlijke’ verhaal van dit boek. Tsja.

* De beroemde schrijver Hermann Hesse won vooral dankzij zijn boek Siddhartha (1922) de Nobelprijs voor literatuur (1946). Het is het levensverhaal van een jongeman, Siddhartha, die zijn familie verlaat om ‘zichzelf’ te vinden. In de loop van het verhaal sluit hij zich aan bij een religieuze sekte, verlaat die weer, ontmoet predikers, wordt koopman en rijk, raakt weer verarmd, vindt een geliefde bij wie hij een zoon verwekt en zo kent zijn leven verschillende ‘golven’. Tot hij troost en inzicht vindt bij de rivier – waar hij het volmaakte geluid van ‘OM’ hoort – en kennis maakt met de veerman Vasudeva. Aan het eind van het verhaal ontmoet hij opnieuw een oude vriend, Govinda. Maar dan is al duidelijk dat het verhaal in feite gaat om de Boeddha. Een schitterend en ontroerend verhaal.

* Met The White Tiger won Aravind Adiga in 2008 de Man Booker Prize. Het verhaal speelt in India anno 2008, met zijn enorme tegenstellingen tussen het platteland en de miljoenensteden, met de invasie van westerse maatschappijen, met name de call-centers, de alomvattende corruptie en met de pogingen van mensen om daarin overeind te blijven. Verteller is een man die het plattelandsleven weet te ontvluchten, chauffeur wordt van een crimineel en diens vrouw en familie en zich langzaam omhoog weet te werken. Maar die ‘opwaartse mobiliteit’ om het zo even te noemen, heeft wel een prijs. Het boek bestaat uit fictieve brieven waarin dit levensverhaal wordt verteld. Een geweldig meeslepend boek met prachtige dialogen en een inkijkje in deze samenleving.

* Nu dacht ik alles van Saul Bellow te hebben gelezen, bleek dat toch een vergissing. In mijn boekenkast stonden nog twee ongelezen werken, namelijk To Jerusalem and Back en Henderson the Rain King. Het eerste is een indringend verslag van een bezoek aan Jerusalem begin jaren 70 en een onverbloemde keuze voor Israel en tegen de omringende (Arabische) wereld. Zou Bellow dit ‘na Gaza’ dit nog hebben durven verdedigen? Ik vraag het me af. Het tweede boek is binnen het oeuvre van Bellow een buitenbeentje: het speelt in ‘donker’ Afrika waar de hoofdpersoon, Henderson, een steenrijke Amerikaan, heenvlucht uit een onbevredigend huwelijk. Na wat omzwervingen wordt hij door een stam opgenomen en tot regenkoning uitgeroepen. Daarna moet hij de koning assisteren bij het bedwingen van een leeuw. Het boek eindigt met een anticlimax. Wel vintage-Bellow zijn de vele innerlijke beschouwingen van de hoofdpersoon, de ideosyncratische dialogen, de vervreemdingseffecten. Ik heb het gevoel dat het Bellow niet exuberant genoeg kon zijn en dat hij in dit boek een zeer ‘losse’ schrijfstijl uitprobeerde.

* In 1967 schreef de schrijver/filosoof Michel Tournier zijn debuutroman Vrijdag of het andere eiland. Het is een briljante hevertelling van het beroemde Robinson Crusoë-verhaal. Na een schipbreuk belandt ‘Robinson’ op een onbewoond eiland. In de loop van het verhaal zet hij het leven op het eiland steeds meer naar zijn hand, zelfs door middel van wetten en regels (die alleen voor hem gelden). Hij gaat het eiland als een groot, levend organisme beschouwen. Dan op een dag ontmoet hij Vrijdag en nu neemt zijn verblijf een andere wending. Er gebeurt het nodige aan ongelukken en rampen maar dan worden beiden uiteindelijk opgepikt door een voorbij varend schip.

Paul Theroux is zeer productief, ik heb op één na nu al zijn boeken (40). Maar hij doet er ook wat voor, zoals zijn intercontinentale treinreis uit 1973 nog ’n keer doen. Het resultaat is beschreven in Ghost Train to the Eastern Star (2008). Een reis overdoen, kan dat eigenlijk wel? Die (filosofische) vraag ligt ten grondslag aan het boek. Uiteindelijk is het meer een reis naar het ‘zelf’ geworden, Theroux beschouwt zichzelf nu ook als een soort ‘ghost’. Tijdens deze reis schreef hij een bundel met drie novelles, onder de titel The Elephanta Suite (2007). In alle drie botsen de westerse en de oosterse (Indiase) waarden, waarbij het gaat om resp. een echtpaar op vakantie, een zakenman wiens werk een dramatische wending neemt en tenslotte een backpacker die op een dubbelzinnige manier de aanbidding van dieren in India weet te gebruiken. Met name dit laatste verhaal heeft een vintage-Theroux plot. In mei 2009 verscheen een bespreking van mijn hand van de reisboeken in het eerste nummer van het nieuwe literaire tijdschrift Inkt!

 
* Binnenkort Paul Theroux’s nieuwste Ghost Train to the Eastern Star, waarin hij na 30 jaar de 28.000 km treinreis uit begin jaren 70 overdoet …. Maar eerst las ik een oudje uit 1974 (na lange tijd weer eens een Theroux gevonden op een boekenmarkt!), namelijk The Black House. Een soort gothic novel, met een expat-echtpaar dat uit Uganda terugkeert naar Engeland en in de South Downs een nogal spookachtig huis huurt. Ze vallen niet helemaal lekker bij de plaatselijke gemeenschap. De verscheurdheid tussen meerdere culturen wordt door Theroux geweldig verwoord, doorspekt met wat wel zijn specialiteit is, de aberraties van de menselijke psyche.


* Ik las twee boeken van Zadie SmithWitte tanden en Over schoonheid , twee echte ‘vertellers’- romans, met lekker veel personen en verwikkelingen in uiteenlopende milieus. In het tweede boek botsen westerse subculturen op elkaar, in het eerste de westerse en Indiaas/Pakistaanse levensopvattingen. Mooie flash-backs ook naar oorlogsherinneringen van de hoofdpersonen en intergenerationele lijnen.


* Ik las een prachtig historisch-pedagogisch boek, namelijk Het verlangen naar opvoeden van de Groningse hoogleraar Jeroen Dekker (2006). Dekker geeft aan de hand van vele schilderijen, dagboekfragmenten, verhalen en gedichten een beeld van hoe tegen kinderen en tegen opvoeding wordt aangekeken rond 1650, rond 1800 en rond 1900. Veel bekende namen passeren de revue: Jan Steen, Hieronumys van Alphen, Jacob Cats en de mij welbekende Jacob de Vos, aan wiens getekende dagboekjes van rond 1800 we in Schoolpedagogiek aandacht besteden. Rond 1900 zijn het de schilders van de Haagse School die veel kinderscenes schilderen, vooral aan het strand. Kenmerkend voor de periode rond 1650 is de opvoeding tot (christelijke) ‘zaligheid’, rond 1800 is er de opvoeding tot burgerlijke deugdzaamheid en rond 1900 staat ‘het kind’ centraal, drie verschillende accenten dus die uitvoerig worden belicht en toegelicht. Tenslotte: wat is er met het ‘boekenwezen’ in Nederland aan de hand dat dit schitterende boek, in 2006 uitgebracht voor de prijs van Euro49,50, nog geen twee jaar later in de ramsj ligt voor slechts Euro15?!

* Een aantal jaren geleden (2001) schreef Chris van der Heijden een controversieel boek: Grijs verleden. Nederland en de Tweede Wereldoorlog. Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Uitgeverij Contact kwam de 9e druk uit. Na lezing van het boek begrijp ik niet helemaal waarom dat predikaat ‘controversieel’ er destijds op werd geplakt. Zo radicaal is het nu ook weer om te betogen, zoals Van der Heijden gedocumenteerd doet, dat er tussen het absoluut zwarte en het absoluut witte in (en na) de TWo heel wat grijstinten zitten. Wel redelijk schokkend is het om te lezen dat het, zeker in de eerste bezettingsjaren, beter dan ooit ging in sommige sectoren van de Nederlandse samenleving, bv. de economie c.q. industriële productie (p. 154). Van der Heijden betoogt dat ‘ons’ beeld van de bezetting vooral bepaald is door het laatste 1,5 à 2 jaar, met de jodenvervolging, hongerwinter etc. Hij stelt dat het in de eerste jaren zo slecht nog niet ging, d.w.z. het leven ging min of meer zijn dagelijkse gang zoals het in de jaren daarvoor ging. Object van Van der Heijdens kritiek is vooral Loe de Jong die met diens ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ (waarvan ik in de jaren 70 en 80 alle delen heb gelezen en die op mij een diepe indruk hebben achtergelaten) het beeld zou hebben gecreëerd van goed en fout, wit en zwart. De Jong zou weliswaar aandacht hebben geschonken aan ‘gewone’ mensen maar de hoofdlijn in zijn verhaal is militair en politiek met een grote P.

Van der Heijden maakt (deels) gebruik van andere bronnen om zijn these van ‘grijsheid’ te onderbouwen, maar overtuigt daarin naar mijn smaak niet helemaal. Aan één persoonlijk verhaal knoopt hij soms te algemene conclusies vast.
Een interessante observatie is dat er in de eerste 10, 15 jaar na de TWo nauwelijks aandacht was voor ‘goed’ of ‘fout’, voor ‘het verzet’ e.d. De omslag komt in 1960-61 toen Adolf Eichmann werd ontvoerd in Argentinië, naar Israel werd gebracht en daar berecht, veroordeeld en ter dood gebracht. Volgens Van der Heijden was het aan journalisten/schrijvers als Mulisch, Arendt en Herzberg te danken dat de ‘gewoonheid’ van Eichmann prominent naar voren kwam. Niet lang daarna kwam ‘Ondergang’ van J. Presser uit dat insloeg als een bom. Vanaf dat moment, stelt Van der Heijden (p. 379) werd “de tweede wereldoorlog’ geassocieerd met het joodse drama. En niet lang daarna verscheen het eerste deel van De Jongs monumentale werk. Dat Hannah Arendt een beslissende rol speelde bij de (late) verwerking van de TWo heb ik ook uit andere literatuur kunnen opmaken. Van der Heijden onderschrijft kennelijk deze stelling. En zo raakt dit boek, alhoewel handelend over de Nederlandse situatie toch weer mijn eigen studieobject: Arendt.

* Op 1 mei 2008 overleed een van de belangrijkste na-oorlogse Nederlandstalige auteurs, J.J. Voskuil (*1926), auteur van Bij nader inzien en Het Bureau. Ik heb beide (samen 7000 pagina’s) destijds ademloos gelezen. Ik herlas nu enkele commentaren op beide werken, o.a. het boek Tussen lam en leeuw van J. Heijmans uit 2000, waarin deze in een zevental interviews uitvoerig samen met Voskuil ingaat op diens oeuvre – en overigens ook dat van Frida Vogels (van De harde kern) en Bert Weijde (van Onder het ijs), twee auteurs/vrienden die in Voskuils boeken een (prominente) rol spelen, zoals hij dat op zijn beurt doet in hún boeken. Daarna las ik de drie grote ‘vakantieboeken’: Terloops, Buiten schot en Gaandeweg. Hierin doet Voskuil verslag van de wandeltochten die hij en zijn vrouw ondernamen, vooral in Frankrijk, een enkele keer in Engeland en Ierland (tijdens deze laatste vakantie werd er ook gefietst, hetgeen enige hilarische scenes oplevert). De beschrijvingen van lanschappen, dorpjes en stadjes en mensen in alle soorten en maten worden gekenmerkt door een vage nostalgie naar ‘vroeger’: toen was er nog geen sprake van massatoerisme, van ‘pretenties’ en was alles simpel en overzichtelijk. Weer of geen weer (dit laatste is meestal het geval): het echtpaar loopt (of rent) maar door. Elk dood dier of bijna-dood wordt verzorgd en liefdevol in de berm gelegd. De mysantropie waar Het Bureau ook vol mee zit, komt ook in deze boeken naar voren, net als de stijl, meest kort, zakelijk, beschrijvend. Voskuil is scherp als altijd in zijn zelfobservaties. Op verschillende momenten refereert hij aan zijn werk bij ‘Het bureau’ dat hij maar niet kan loslaten.

* Al enkele jaren geleden schreef Patricia Duncker, een mij verder onbekende schrijfster, het boek Hallucinating Foucault. Het is een roman waarin een student een (fictieve) beroemde Franse auteur op het spoor tracht te komen, die met de (niet-fictieve) Michel Foucault heeft gecorrespondeerd. Daartussen door zit een liefdesverhaal verweven met een jonge vrouw die aan het eind van het boek in een bepaalde relatie tot genoemde auteur blijkt te staan. Dit ‘plot’ is verrassend. Ook de verhouding tussen student, auteur en Foucault is intrigerend, niet in het minst omdat de tweede al geruime tijd zit weggeborgen in een krankzinnigengesticht, en het opbergen van ‘krankzinnigen’ is zoals bekend een van de centrale thema’s bij Foucault.

* Ter gelegenheid van de maand van de filosofie (april 2008) gaf Lemniscaat een aardig boek van Joep Dohmen uit: Het leven als kunstwerk. De vraag die Dohmen centraal stelt is: hoe komen we voorbij het doorgeschoten ‘liberale’ individualisme van het ‘dikke-ik’ (term van Harry Kunneman) ? Kunnen we anno 2008 zoiets als ‘levenskunst’ ontwikkelen die niet zelfzuchtig maar juist sociaal is? Dohmen gaat te rade bij denkers/filosofen als Nietsche, Foucault, Taylor en pleit uiteindelijk voor een cultuur van authenticiteit die voorbij de terreur van het ‘gelukkig moeten zijn’ gaat. Dohmen schreef een inspirerend boekje waarin hij dit ‘persoonlijke’ onderwerp behandelt zonder ‘klef’ te worden. Jammer dat hij met geen woord aan Hannah Arendt refereert. Haar opvattingen over de (niet)maakbaarheid van het leven en over vriendschap als belangrijke factor in het gelukkig-zijn hadden zijn betoog nog meer kunnen onderbouwen en bekrachtigen.

* Ik heb de lezing van Paustovskij’s herinneringen even onderbroken voor een grote vondst die ik 29 april 2008 deed in het Friese dorpje Heeg, bij ‘Floortjes boekenhoekje’: De Gouden Roos van …. Paustovskij!! Al zeker vier jaar was ik op zoek naar dit zevende deel van diens herinneringen dat vooral gaat over zijn literaire ervaringen (zowel de manier waarop zijn eigen romans en verhalen tot stand kwamen als herinneringen aan andere Russische schrijvers). In genoemd boekenhoekje, in een doos met wat andere ‘Russen’, lag dus dit felbegeerde boek! Wat ’n prachtige dag! En dat voor maar 20 gulden (alle boeken waren nog in guldens geprijsd ..). Prins Serendip deed weer eens van zich spreken …

* Een jaar of drie geleden las ik de herinneringen in zes delen van de Russische schrijver Konstantin Paustovskij (zie onderaan deze pagina). Ik ben er opnieuw aan begonnen en las inmiddels de eerste twee delen: Verre jaren en Onrustige jeugd en ben opnieuw onder de indruk van het fabuleuze taalgebruik. Paustovskij’s palet in het schilderen van mensen, gebeurtenissen en niet te vergeten het Russische landschap lijkt geen beperkingen te kennen, hij spreekt als het ware alle zintuigen aan. In deel 1 vielen me nu nog meer de liefdevolle portretten van zijn leraren aan het gymnasium van Kiev op en in deel 2 zijn eerste liefde, temidden van het geweld van de eerste wereldoorlog. Inmiddels heb ik deel 3 Begin van een onbekend tijdperk waarin Paustovskij’s journalisten- en schrijverstalent zich gaat ontplooien in de tijden van de Russische revolutie(s) ook uit.

Dünya, van Tomas Lieske (2007), las ik en ik was er niet helemaal content mee. het verhaal van twee Hollandse jongens die ergens begin 20ste eeuw in Turkije in de oorlogshandelingen van de eerste wereldoorlog terecht komen, daar een meisje adopteren, vervolgens van kamp naar kamp zwerven en uiteindelijk een bijdrage leveren aan de productie van een luchtschip – en daar doorheen nog het levensverhaal van de Turkse Dünya, verlaten door haar man, die probeert haar ‘grandeur’ te bewaren en via via in contact komt met beide jongemannen en ‘hun’ dochter: het is mooi bij elkaar verzonnen en hier & daar schitterend opgeschreven, maar het overtuigt niet helemaal. Wel knap is de constructie van het verhaal waar steeds in elk hoofdstuk een andere verteller aan het woord is.

* Op 19 december 2007 verscheen bij Uitgeverij SWP te Amsterdam de bundel Grote pedagogen in klein bestek, onder redactie van Tom Kroon en Bas Levering. Wie zit er anno 2007 nog te wachten op een overzicht van maar liefst 46 pedagogen uit vervlogen dagen, waarbij ieder niet meer dan zo’n vier à vijf pagina’s tekst in beslag mag nemen? Ik denk dat dit boek méér dan welkom is. Niet alleen omdat het een kaleidoscopisch beeld geeft van wat we met recht ‘klassieke’ opvoeders en daarmee opvoedingstheorie en -praktijk kunnen noemen, hetgeen ons toegang geeft tot een schat aan opvattingen en inzichten, maar ook omdat het op de kaart zetten van pedagogen en pedagogiek ‘überhaupt’ anno 2007 broodnodig is. Opvoeden bezorgt ‘ons’ kop- en andere zorgen, maar de pedagogiek is zo goed als verdwenen uit Nederland. Het zijn anno 2007 meer de politici en beleidsmakers, de economen en de sociologen die zich met hun maakbaarheidsclaims met opvoeding – en onderwijs – bezighouden. Dit boek biedt met zijn concentratie op waar het echt om gaat in de opvoeding een mooi, divers als even noodzakelijk tegenwicht. Comenius, Pestalozzi, Herbart, Fröbel, Dewey, Korczak, Thijssen, Boeke, Freinet, Bowlby en Freire en nog vele anderen passeren zo de revue. Niet toevallig komen veel zgn. reformpedagogen aan de orde. Zij, evenals wij, leven in een overgangstijd.

Marjolijn Februari is, in de zaterdagse Volkskrant, een van mijn favoriete columnisten die altijd weet te boeien met thema’s op het snijvlak van politiek en ethiek. Maar ze is ook romancier (-cière) en wat voor één! Met De literaire kring (2007) levert ze een prestatie van formaat, terecht genomineerd voor de Libris prijs. Het intrigerende van het boek is, naast de manier waarop personages worden neergezet en de manier waarop de intrige wordt beschreven – en die alles te maken heeft met een “geheim”- dat het zich afspeelt in een milieu waarover in Nederland nauwelijks wordt geschreven, namelijk het “gegoede”, professionele milieu van advocaten, top-executives en “old boys” (en een enkele girl). Het verhaal maakt regelmatig uitstapjes naar “het moderne leven” inclusief het milieu, de literatuur, de politiek en de wetenschap. En dat in een kraakheldere stijl.

* Een mooi boek vond ik De wandelaar (2007) van Adriaan van Dis. Het speelt in het turbulente Parijs en de hoofdpersoon komt door omstandigheden in contact – als je dat zo kunt zeggen – met een hond en hierdoor met een schare van uiteenlopende mensen: een priester, een aantal zwervers, een politiek vluchteling. Het levert in een zeer directe stijl mooie beelden en prikkelende dialogen op. Op pagina 164-165 trof ik een passage aan waarin wordt gerefereerd aan [het boek] Job [8:13-15], over de fragiliteit van het menselijk handelen. Hannah Arendt zou zich hier zeer in hebben herkend!

Saul Bellow, zie ook hieronder en hierboven, blijft me mateloos boeien. Ik herlas zijn Humboldts nalatenschap uit 1975, de Amerikaanse titel Humboldt’s Gift, is niet helemaal adequaat vertaald, ‘gift’ is immers een geschenk en daar draait de hele ‘plot’ van het boek om. ‘Humboldt’ was een verknipte dichter die aan de ‘ik’ van de roman, (toneel)schrijver Charlie Citrine van alles heeft achtergelaten: schulden, schuldgevoel en het geschenk uit de titel. De romanpersonages zijn vrijwel allemaal gebaseerd op vrienden/familie van Bellow, de hoofdfiguur op de dichter Delmore Schwarz. En natuurlijk speelt ook Chicago als decor een hoofdrol. Veel info over dit boek haalde ik uit de meesterlijke Bellow-biografie van James Atlas.

* De Volkskrant geeft een mooie reeks ‘stadsboeken’ uit. Ik las een klassieker: Berlin Alexanderplatz van Alfred Döblin uit 1930. Een fel-realistisch zedendrama over Franz Biberkopf, los handwerksman en man met losse handjes (na een onenigheidje met een kompaan-in-het-kwade houdt hij er overigens maar één over). Los-vast werk en werkloosheid, prostitutie (Franz’ meisje moet wel op tijd aan ‘haar meneer’ denken), drankmisbruik, smerige ‘zaakjes’ en nog veel meer en dat alles op en rond dat enorme plein in Berlijn: de Alexanderplatz. Hierna las ik een andere stadsromen uit deze reeks: Droomnummernegen van David Mitchell, het boek dat hij schreef vóór het onvolprezen Wolkenatlas (zie hieronder). Het is een fascinerend verhaal over een jongeman die zijn vader gaat zoeken in Tokio en geconfronteerd wordt met zowel de harde realiteit van het Japanse yakuza-geweld, de wat zachtere realiteit van het ‘gamen’ en de insnijdende ervaring van het verlies van een zusje.

* Op het randje van vakantie en werk herlas ik wat boeken van een van mijn lievelingsschrijvers, Saul Bellow (zie ook boven en beneden), namelijk De decaan en diens december (een fraaie vertaling gezien de originele titel The Dean’s December), uit 1982, over het reilen-en-zeilen van een tot het ‘hogere’ geroepen journalist (hij heeft het tot decaan van een niet nader genoemde universiteit in Chicago geschopt) die na een aantal geruchtmakende artikelen veel vijanden heeft gemaakt, maar daar niet veel tegenin kan brengen omdat hij samen met zijn vrouw in Roemenië is waar zijn schoonmoeder op sterven ligt. Op z’n Bellows schitterende sfeerbeschrijvingen, van Chicago en Boekarest, én monologues interieurs en exterieurs. Daarna de bundel Mosby’s herinneringen, met verhalen uit de jaren 1951 tot ’68, met een aantal uiteenlopende karakters in voor- en (meestal) tegenspoed, die al dan niet vrijwillig nadenken over de (on)zin van het leven. Tenslotte een van Bellows andere ‘grote’ boeken, Herzog, een begin vijftiger die zich probeert te manoevreren tussen diverse exx’en en minaressen, twee kinderen en een hoop juridisch gewoel. Om dit allemaal te beteugelen, schrijft hij denkbeeldige brieven, niet alleen aan die exx’en maar ook aan bekende politici, filosofen en wetenschappers. Het boek balanceert voortdurend tussen hoop en wanhoop, ironie, zelfspot en regelrechte haat.

* Drie heel verschillende boeken gelezen: het onthutsende Het leven van Pi, van Yann Martell, over het ongelooflijke-maar-ware verhaal van een jongen van 16 die negen maanden op een vlot op de oceaan weet te overleven, dit ondanks dat hij gezelschap wordt gehouden door een tijger. Verder het laatste boek van Joseph HellerPortret van een kunstenaar als een oude man (1999), een aardige pastiche over zijn eigen aftakeling en tenslotte een echte klassieker: de Kinderjaren van Tolstoj, in een nieuwe vertaling (2006). Ontroerende jeugdherinneringen, maar je hebt op vele momenten niet het idee dat het kind ‘Ljev Tolstoj’ zijn jeugd ooit zo beleefd heeft op de manier waarop hij deze beschrijft.

Wolkenatlas van David Mitchell (2005) is een werkelijk overrompelend boek dat terecht is bejubeld. Het bestaat uit drie delen. In het eerste worden vijf zeer verschillende verhalen tot de helft verteld. het gaat om onder andere de avonturen van een ontdekkingsreiziger, een thriller over geheim kernenergieonderzoek en de perikelen van een oplichter-musicus. Dan het tweede, middendeel, waarin, in een kennelijk toekomstige tijd een man terugblikt op zijn tumultueuze jeugd en dan deel 3 waarin van alle verhalen het tweede deel wordt verteld. Een fantastische prestatie, want het geheel zit vol met doorgaande en kruisende verhaallijnen, terwijl elk op zich volkomen geloofwaardig is en overtuigend in het gekozen genre. Een van de beste boeken die ik de laatste jaren las.

* De boekenweek stond in het teken van de zotheid. Daarom herlas ik de Lof der zotheid van Erasmus. Blijft een bron van vermaak. Erasmus neemt geen blad voor de mond: geleerden in allerlei soorten en maten, van theologen en priesters, koningen en schoolmeesters tot juristen en handelaren ontkomen niet aan zijn scherpzinnige kritiek. Over de schoolmeesters zegt Erasmus bijvoorbeeld: “… dit zou zonder meer het meest rampzalige, meest ellendige, meest door de goden gehate soort mensen zijn, als ik de ellende van hun intrieste beroep niet een beetje zou verzoeten met een prettig soort dwaasheid”.

* Ter voorbereiding op een bezoek aan Barcelona begin april las ik De schaduw van de wind, de bestseller van Carlos Ruiz Safon. In deze fantasievolle roman staan de belevenissen van een teruggevonden boek en zijn schrijver centraal. Het geheel bestaat uit intriges en subintriges met veel hoofd- en bijpersonages, gesitueerd in het Barcelona van vlak na de Tweede wereldoorlog. Het is tevens op te vatten als een Bildungsroman want de hoofdpersoon gaat door nogal wat emotionele stormen.

* ‘Deugden’ mogen weer! Niet alleen pedagogen maar ook filosofen, sociologen, historici en rechtsgeleerden zijn bezig met een her- ontdekking van deugden. Bij de omni-auteur Kees Schuyt vinden we elementen uit al deze disciplines terug. In november 2006 hield hij aan de Leidse Universiteit zijn oratie als bijzonder hoogleraar op de Cleveringa-leerstoel 2006-2007. Deze leerstoel is ingesteld als eerbewijs aan de hoogleraar Cleveringa die op 26 november 1940 een rede hield tegen de uitstoting door de nazi-bezetters van joodse medewerkers van de Universiteit. Schuyt houdt een pleidooi voor ‘democratische deugden’ (LUP, 2006). Als goed socioloog preseneert hij niet alleen een mening of een theorie maar ook feiten, met name uit onderzoek naar groepstegenstellingen. Zijn stelling is dat allerlei sterk waardengeladen (potentiële) conflicten met name die met een wereldbeschouwelijke of godsdienstige achtergrond zouden moeten worden omgebogen naar belangenconflicten. Daarmee is er volgens Schuyt nog steeds sprake van een conflict, maar het is dan van een type dat veel beter ‘beheersbaar’ is. Kennis en democratische deugden zijn van belang als middelen tegen té grote groepsdruk, zij zijn meer persoonsgebonden. Bovendien lijden deugden niet onder (economische) schaarste: je kunt ze elke dag in praktijk brengen, net als liefde en muziek maken.

* Van John Dewey herlezen twee werken op het gebied van politieke theorie uit de jaren 20 van de vorige eeuw: The Public and its Problems en Individualism Old and New. En twee pedagogische artikelen: How much freedom in new schools? en Construction and Criticism. Dit vooral om Dewey met Arendt te kunnen vergelijken.

* Nog lang niet uitgelezen: Sources of the Self, de monumentale (601 pagina’s) studie naar het ontstaan van de moderne identiteit van de Amerikaanse filosoof Charles Taylor. Oorspronkelijk verschenen in 1989, 6e druk 2006). Taylor reconstrueert de wordingsgeschiedenis van moderne opvattingen over identiteit aan de hand van filosofische reuzen als Plato, Augustinus, Descartes, Locke en vele anderen, en dan ben ik nog niet eens halverwege. Drie ideeën schragen de moderne identiteit: de mens kan zichzelf met een zekere afstandelijke redelijkheid onderzoeken, hij heeft het vermogen in zich tot het aangaan van een persoonlijke verbondenheid en inzet (commitment) en hij wijdt zich (‘bekent zich’) tot het gewone, dagelijkse leven. (Op de citatenpagina staat daar een mooi citaat van John Milton over: ‘Wijsheid is te vinden in de dagelijkse dingen die we voor ons zien’.) Voor met name dat laatste tekent het (christelijk) Puritanisme, dat de dienstbaarheid aan God in het dagelijks leven vond -om met Kunneman te spreken: in horizontale transcendentie – en niet zozeer in de verticale transcendentie, het sacrale. Op naar de resterende 360 bladzijden!

Het land van haat en nijd, van Margalith Kleijwegt en Max van Weezel (Balans, 2006) is een onthutsend boek over ‘hoe Nederland radicaal veranderde’. De auteurs laten aan van gesprekken met ‘kopstukken’ en met ‘gewone’ mensen zien hoe de politiek zich volkomen verkeek op het integratievraagstuk. Met name omdat men zich concentreerde op politieke en sociaal-economische maatregelen en de culturele en religieuze aspecten volkomen negeerde. De titels van de hoofdstukken spreken boekdelen: ‘Een klas vol lege ogen’ (de ervaringen van een leraar), ‘Nederland lijkt gek geworden’ (de Fortuijn-revolte) en ‘Kankerjood’, over ‘taalgebruik’ in bepaalde groeperingen. Het hoofdstuk ‘Boerka’s en naveltruitjes’ geeft de dubbelzinnigheid van de huidige situatie goed weer. In het laatste hoofdstuk doet oud-minister Donner zijn geruchtmakende uitspraak over de sharia.

* Een intrigerend boek is Zonde van de tijd. Zeven opstellen over opvoeding van E.A. Godot (Amsterdam, SWP). De auteur (een pseudoniem ontleend aan het toneelstuk ‘En Attendent Godot’ van Beckett) bespreekt de zeven ‘klassieke’ hoofdzonden: gramschap (boosheid), traagheid, ijdelheid, nijd (jaloezie), gulzigheid, onkuisheid en gierigheid, en legt daarbij de vinger op de wonde van onze tijd. We zijn bozer dan ooit (het ‘korte lontje’), gulziger dan ooit (onze welvaart en ik-cultuur van ‘het kan niet op’) en onkuiser dan ooit (aldus Godot). Deze hoofdzonden worden vooral beschreven, dat wil zeggen, aan de hand van vooral krantenberichten en media-verschijnselen en -events wordt steeds een beeld neergezet hoe het er in onze tijd voor staat. Soms wordt een intrigerende ‘omnkering’ aangebracht: gulzigheid is een zonde, maar hoe zit het met de ‘gulzigheid’ naar kennis en ontwikkeling? Dat is eerder een deugd. Hetzelfde geldt voor traagheid: een zonde of ondeugd, maar in onze overstresste tijden wellicht een deugd. Niet elk hoofdstuk is even geslaagd; hier en daar worden beschrijvingen wel erg gestoeld op berichten uit de ‘populaire’ media. Berichten uit de leefwereld zijn uiteraard relevant, maar veel ‘echt’ pedagogische literatuur heeft de auteur niet tot zich genomen (althans niet in het kader van dit boek). Erg opbeurend is het ook niet allemaal voor opvoeders. Zo wordt een project waarin kinderen aan de hand van leermateriaal hun gevoelens leren benoemen weggezet met de mededeling: ‘iets is beter dan niets’. Daar help je opvoeders die in de praktijk worstelen met normatieve vragen natuurlijk niet mee. Maar een ‘positieve’ ethiek, met adviezen of tips hoe te handelen, wenst de auteur niet te leveren. Er zou over particuliere situaties geen algemeen advies kunnen worden gegeven. Echter: in tegenstelling tot deze bewering staat het boek bol van de adviezen. Op pagina 32 staat een concreet advies hoe om te gaan met pestgedrag, op pagina 40 gaat het over het omgaan met woede, op pagina 126 treffen we een uitgebreid advies over speelgoed enzovoorts. Kortom: met de terughoudendheid inzake een positieve ethiek valt het binnen het zondendiscours dus nog wel mee. De onopgeloste vraag is: wat baat het opvoeding en onderwijs nu de beschikking te hebben over deze ‘zondenethiek’?

*Eindelijk uitgelezen: Until I find you, van John Irving. ‘Ooit’ een van mijn favoriete schrijvers, maar ik moet zeggen, dit viel niet mee. Het is een erg dik boek, maar het is niet allemaal even boeiend. Het gegeven is interessant: een jongen die alleen door zijn moeder, een tatoe-eerster, wordt opgevoed en met haar van stad naar stad in Europa (ook Amsterdam wordt bezocht) en de VS trekt om zijn vader, een kerkorganist, op te sporen. Het tatoëren neemt een belangrijk aandeel in het verhaal, Irving heeft zich (weer) goed geïnformeerd, maar er zitten zoveel onwaarschijnlijkheden in de ensceneringen en zoveel is ‘over the top’ (wat in eerdere boeken als ‘Garp’ en ‘Owen Meany‘ wél werkte) dat het allemaal een beetje teveel van het goede is. Wel schitterend vond ik een aantal passages die op de school spelen waar de jongen op zit, een meisjesschool overigens. ‘Owen Meany‘ blijft vooralsnog het hoogtepunt in Irvings oeuvre, daar wordt in de laatste alinea de betekenis van de voorgaande 400 pagina’s in een keer duidelijk. In Until I find you wilde Irving téveel.

* Ik las Pluralisme, integratie en sociale cohesie van Henk Woldring (Uitgeverij Damon). Een intrigerend boek omdat het zich nogal hard afzet tegen het neo-liberalisme zoals zich dat in Woldrings eigen CDA (hij is senator voor deze partij) tot dominante ideologie heeft ontwikkeld. Woldring gaat zoals hij zegt terug naar een beperkt aantal ‘klassieke’ auteurs, zoals Maritain, Parsons, Merton en De Tocqueville en pleit met hen voor ‘sociaal-morele cohesie’ of maatschappelijk ‘ethos’ binnen maatschappelijke verbanden. Integratie ziet hij meer als een organisatorisch vraagstuk waarvoor de overheid verantwoordelijk is. Het boek is in nogal abstracte termen gevat. Opvallend genoeg zet Woldring zich heftig af tegen ‘valse profeten’ zoals ‘krakers, dierenactivisten en religieuze extremisten’, deze ‘wijden zich helemaal aan pseudo-morele ideeën en idealen’ (p. 42). Hij rekent deze bepaald niet tot de ‘profetische groepen’ die wel de menselijke waardigheid en vrijheid hoog i het vaandel hebben. Op de momenten dat maatschappelijke desintegratie in concreto wordt besproken (namelijk drie keer), verwijst Woldring daarbij direct naar moslim- (of islamitisch) extremisme. Verzet, actie, protest, het mag van Woldring, maar wel binnen gevestigde instituties. Daar klinkt de stem van de bange kleinburger door …

* De Amerikaanse filosoof en pedagoog John Dewey (1859-1952) is weer helemaal terug op de ‘agenda’, ook in Nederland. Dat laten verschillende recent verschenen artikelen zien en sinds begin oktober 2005 ook het boek John Dewey. Een inleiding tot zijn filosofie, onder redactie van Louis Logister, verschenen bij uitgeverij Damon in Budel. In zeven hoofdstukken beschrijven verschillende auteurs de kentheorie, de godsdienstfilosofie, de ethiek, de politieke filosofie, de opvoedingsfilosofie (Berding & Miedema) en de esthetica van Dewey. Daarmee biedt het boek in 150 blz. een caleidoscoop van Deweys brede benadering van de filosofie. Kijk op de site van Uitgeverij Damon voor meer informatie.

* Een prachtig boek vond ik Sonny Boy van Annejet van der Zijl, een biografie van een Surinaamse jongeman die in de jaren dertig in het Haags-Scheveningse milieu verzeild raakt en een relatie krijgt met een getrouwde Nederlandse vrouw. Hun kind noemen ze Sonny. De geschiedenis loopt door tot in de tweede wereldoorlog. Voor mij als Hagenaar bijzonder vanwege de beschrijvingen en foto’s van straten hier vlakbij zoals de Azaleastraat en natuurlijk Scheveningen en het strand.

* Het is niet alleen Mozart-jaar, maar ook Sjostakovitsj-jaar (Dmitri Sjostakovitsj, 1906-1975). Ter gelegenheid daarvan verscheen de eerste oorspronkelijke Nederlandse biografie, van Theodore van Houten, getiteld Een leven in angst (Uitgeverij Van Gruting). Een treffende titel, want DS leefde inderdaad vanaf zijn vroegste jaren in angst, in zijn jeugd door de steeds dreigende armoede en in de jaren dertig door de precaire en dubbelzinnige situatie voor (modernistische) kunstenaars onder het Stalin-regime. Het boek laat ook goed zien dat DS meer was dan de componist van 15 symfonieën, waaronder overigens enkele van de mooiste/beste/aangrijpendste uit de 20ste eeuwse literatuur, m.n. de 4e, de 13e en de 14e. Maar DS was ook de componist van tientallen filmscores, van 15 strijkkwartetten (voor deze alleen al verdient hij een plaats in de canon van de moderne muziek), van pianosonates en enkele prachtige concerten. De verhouding tussen het politieke en het persoonlijke in het werk van DS blijft een bron van studie en dispuut.

* Voor 50 cent (!) op de kop getikt in een antiquariaat, het beroemde Mierenboekje van Chr. G. Salzmann, voor het eerst gepubliceerd in 1806, dus zeg maar precies twee eeuwen voor Schoolpedagogiek. Mijn exemplaar dateert uit 1933, uitgegeven in de onvolprezen Wereldbibliotheek. Salzmann beschrijft zijn ideale school waarin de leerlingen voortdurend in aanraking zijn met de natuur en geeft de opvoeders/leraren veel aanwijzingen zoals: “Wanneer ge werkelijk een goed opvoeder wilt worden, volg dan mijn raad en matig u in het lezen” (tsja …) en ook: “In plaats van veel over de opvoeding te lezen en colleges over paedagogiek te volgen, moet ge liever het gezelschap van kinderen opzoeken en dagelijks daarin een paar uur verwijlen” (sic). En zo nog het een en ander. Salzmanns belangrijkste advies is echter: opvoeder, voed uzelf op!

* Voor de onderwijzers/onderwijzeressen onder ons (toen ze nog geen ‘leraar basisonderwijs’ heetten) is het boek Kwekeling tussen akte en ideaal van Mineke van Essen een absolute aanrader (uitgeverij SUN, na een maand al de 2e druk). Van Essen beschrijft de geschiedenis van de kwekeling en hun opleiding vanaf 1800 en geeft daarbij aandacht aan de sekse-bepaaldheid, de maatschappelijke herkomst van de kwekelingen en de organisatie en opleidingsinhoud van de verschillende richtingen. Voor mij werd deze geschiedenis, naarmate de jaren zeventig van de 20ste eeuw naderden, steeds meer herkenbaar. Ik was weliswaar nét geen ‘kwekeling’ meer, maar ‘PA-student’ (1971-74), maar veel was nog op de oude leest geschoeid: veel aandacht voor de eigen vorming (wat ik weleens ‘de HAVO nog ’n keer’ heb genoemd) en een redelijk gemoedelijke sfeer: de bezetting van de RK PA Beverwijk (1970) ging ‘Mariahoeve’ voorbij, tot grote opluchting van de directie. Ik besprak dit rijke boek voor het blad Kleio, voor docenten geschiedenis.

* Een boek waar ik erg van genoten heb is A Short History of Nearly Everything van de Amerikaanse (reisboeken)schrijver Bill Bryson. Bryson slaagt erin om de geschiedenis van heelal, aarde, mens en ‘leven’ zodanig te presenteren dat zijn boek bijna een ‘page-turner’ is. Het boek duizelt van de geleerdheid, maar Bryson legt er regelmatig een mooie licht-ironische toon in zodat het geen moment zwaarwichtig wordt.

* En dan kom ik eindelijk toe aan de jongste roman van mijn favoriete (Amerikaanse) schrijver Paul TherouxBlinding Light. “Echt” weer Theroux, een trefzekere combi van verknipte persoonlijkheden in een exotisch decor, Ecuador deze keer. Ik heb Theroux nu bijna ingehaald, dit is míjn 28ste … Maar het gaat snel want ik tikte op een tweede- handsboekenmarkt nummer 29 en 30 op de kop: The Consul’s File, een aantal hilarische verhalen die zich op de Amerikaanse diplomatieke post in Maleisië afspelen, en Picture Palace, een roman over de nadagen van een beroemde fotografe. Nummer 31 en 32 zijn er inmiddels ook: Sunrise with seamonsters, een colllectie verhalen en essays uit de periode 1964 tot 1984 en de verhalenbundel Sinning with Annie, die zich net als The Consul’s File, Girls at Play en Fong and the Indians (deels) afspelen in het expatriate milieu in het Verre Oosten en Afrika.

* Dat Frank Westerman kan schrijven wist ik al: ik heb zijn Ingenieurs van de ziel, over de relatie tussen Sovjet-politiek en schrijvers in de eerste helft van de twintigste eeuw, inmiddels drie keer gelezen, en er komt vast ook een vierde keer. Wat dat betreft stelt ook zijn boek El Negro en ik niet teleur. Het verhaal van de omzwervingen door Afrika en Europa van de opgezette (!) Bosjesman, uit Botswana, verweven met de politieke bewustwording van de ontwikkelingswerker Westerman levert een boeiend geheel op. Westerman heeft zijn verontwaardiging gelukkig goed onder controle en stelt de goede vragen zonder de ene of de andere kant te verabsoluteren.

* Het was een hele zit, maar dan heb je ook wat: in de voorjaarsvakantie eindelijk gelezen: In Europa van Geert Mak. Ik waag me maar niet aan een oordeel over de vraag in hoeverre Mak een eeuw Europese geschiedenis tot in alle details adequaat beschreven heeft. Maar één ding moet gezegd: schrijven kan hij! in elk geval had hij mij regelmatig zogezegd op het puntje van mijn (lees)stoel. Wat een eeuw heeft dit continent achter zijn kiezen, een ontstellend aantal doden in bijna ontelbare oorlogen, conflicten en grensgeschillen. Het is geen vrolijk-stemmende lectuur, maar wel mede “onze” geschiedenis.

* Herlezen: twee klassiekers uit de kinder(wereld)literatuur: Koning Matthijsje de Eerste en Koning Matthijsje op het onbewoonde eiland, van Janusz Korczak. Twee ‘fantastische’ boeken over de jonge prins Matthijsje die van de ene op de andere dag zijn vader moet opvolgen en verstrikt raakt in intriges met ministers en oorlogen met andere koningen en uiteindelijk zijn droom, dat kinderen evenveel rechten hebben als en gelijkwaardig zijn aan volwassenen, in rook ziet opgaan. Het door de kinderen in deze romans meegevoerde groene vaandel werd het symbool van het weeshuis en van de internationale Korczak-beweging.

* Een intrigerend boek is To the Hermitage van Malcolm Bradbury (The Overlook Press, 2001). Het beschrijft parallel de avonturen van de beroemde Franse filosoof Denis Diderot, de man van de Encyclopédie, die in de jaren 1760 enige tijd als ‘philosophe’ verbonden was aan het hof van Tsarina Catherina II (die geen boeken kocht, maar hele bibliotheken, waaronder die van Diderot) en de gebeurtenissen anno 1993, wanneer een groep wetenschappers en kunstenaars op ‘Diderot Project’ gaat, dat wil zeggen van Stockholm naar St. Petersburg vaart om daar naar sporen van Diderot te zoeken. Uiteindelijk lukt dat alleen de ‘ik’ van het verhaal, want de rest is of meer in elkaar geïnteresseerd of in andere zaken. De hoofdstukken spelen afwisselend in het verleden en in het nu. Verhalen en wetenschappelijke beschouwingen wisselen elkaar af. Intrigerend, vanwege de Russische historische context, de filosofische historische context, maar ook vanwege het spel met verhaal en beschouwing en de dunne lijn daartussen. En dat is niet (alleen) een historisch, maar ook zeer actueel onderwerp. De vraag is: wat is eigenlijk (de betekenis van) een tekst? In november-december 2009 besprak ik dit boek in Inkt! (zie bovenaan deze pagina)

* In de afgelopen tijd verschillende boeken over Engeland gelezen. Bill BrysonNotes from a small island (1995), een hilarisch en ironisch, maar ook liefdevol verslag van een rondwandeling door Engeland in 1994. Doet denken aan Het drijvend koninkrijk van Paul Theroux (1991/1983), maar beschrijft nog scherper de deplorabele toestand van de openbare ruimte in veel Engelse steden en dorpen en van het openbaar vervoer onder Thatcher. En als derde boek Coasting van Jonathan Raban (1986), dat zich deels afspeelt ten tijde van de Falkland-oorlog in 1982. Het bijzondere van dit boek is dat het Engeland beschrijft vanaf de zee. Met een opgelapte boot vaart Raban als het ware ‘om’ Engeland heen. Zo nu en dan gaat hij aan land. Bij één gelegenheid, in Brighton, ontmoet hij dan … Paul Theroux! Op p. 196 e.v. van Coasting beschrijft Raban deze wat ongemakkelijke ontmoeting. In 1983 publiceert Paul Theroux zijn Drijvend koninkrijk en daarin staat de onmoeting ook beschreven (p. 65-67 in de Nederlandse editie). Raban schrijft: ‘There wasn’t a single start of recognition for me in his two pages: what he described was not at all what I remembered’ (p. 199). Tsja, zo gaat dat met reizen en reisherinneringen …

* Een aangrijpend boek is Extreem luid & ongelooflijk dichtbij van de jonge Amerikaanse schrijver Jonathan Safran Foer. Hierin beschrijft hij de zoektocht van de negenjarige Oskar Schell die in de nalatenschap van zijn vader een sleutel vindt en vervolgens erachter probeert te komen op welk van de miljoenen sloten in New York deze zou kunnen passen. Oskars vader is omgekomen bij de aanvallen op de Twin Towers. Door Oskars zoektocht heen geweven is de geschiedenis van zijn familie van vaderszijde. Een emotionerend en wonderlijk boek niet in het minst door de vele bijgevoegde foto’s en de hier en daar bijzondere typografie. Ik had bij de naam ‘Oskar’ de associatie met de Oskar uit Günter Grass’ Die Blechtrommel, die uit protest tegen de nazi’s weigert groot te worden. De leesclub van NRC Handelsblad wijdde in februari 2006 aandacht aan dit boek.

* Het ‘nieuwe leren’ is in. Een fantastisch boek in dat opzicht is De voetreis naar Sneek (uitgeverij Ad. Donker, Rotterdam) van de befaamde schrijver en schoolmeester Cor Bruijn. Deze bereikte de gezegende leeftijd van 95 jaar (1883-1978). In zijn jonge jaren werkte hij op een van de Nederlandse ‘nieuwe-scholen’ (of ‘reformscholen’), namelijk De Humanitaire School in Laren. Daar werkte hij geheel in de geest van de veel bekendere Jan Ligthart aan onderwijs in ‘het volle leven’. In de zomer van 1908 (!) ondernam Bruijn met zijn jonge vrouw en acht leerlingen een voetreis van Laren naar Sneek. De tocht, te voet, per tram, trein en boot, is één groot feest van aanschouwelijk, levensecht, concreet, ervarings- en persoonsgericht leren. Een aanrader, ook om het ‘nieuwe’ leren even in historisch perspectief te plaatsen!

Umberto EcoDe mysterieuze vlam van koningin Loana. Een semi-autobiografie verluchtigd met tientallen illustraties uit de jeugd van de schrijver die voor een deel samenviel met de fascistische tijd in Italië.

Theo ThijssenHet taaie ongerief. Eindelijk gelezen deze ook weer semi-autobiografische roman over kleding- en schoeiselleed én een aardig inkijkje in het ‘studentenleven’ op de Kweekschool te Haarlem.

* Ik heb de afgelopen maanden de zesdelige autobiografie gelezen van de Russische schrijver Konstantin Paustovskij (Arbeiderspers, Privé-domein): Verre jaren; Onrustige jeugd; Begin van een onbekend tijdperk; De tijd van de grote verwachtingen; De sprong naar het Zuiden en het Boek der omzwervingen. Tezamen een uiterst boeiend levensverhaal van voor, tijdens en na de Russische revolutie, met prachtige natuur- en stadsbeschrijvingen maar ook zeer indringende portretten van revolutionaire schrijvers en andere mede-Russen. Ook het verhaal over de Baai van Kara-Bogaz komt aan de orde. Over de zich in dit meer in het zuiden van Rusland voltrekkende milieuramp, veroorzaakt door een ongekende maar ook blinde productiedrift (van steenzout) schreef Paustovskij een roman. Frank Westerman gaat op zijn beurt in zijn fascinerende boek Ingenieurs van de ziel (Amsterdam: Atlas) uitvoerig hierop in.

* Een boek waar ik erg van heb genoten is: Ter Navolging van Kees ’t Hart (Amsterdam: Querido, 2004). Een goed gedocumenteerde, maar verder zeer fantasievolle “roman” (in brieven en e-mails) over een nog steeds geheimzinnige episode in het leven van de schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken. Meerdere verhalen zijn dooreen geweven: het (mislukte) schrijverschap van de vader van van de hoofdpersonen, een ambitieuze promovendus die er geen probleem in ziet de geschiedenis wat naar zijn hand te zetten; de avonturen van Wolff en Deken in Friesland en Frankrijk en de herdenking van de tweehonderdste sterfdagen van beide dames op resp. 5 en 14 november 204 op de begraafplaats ‘Ter Navolging’ in Scheveningen. Op die begraafplaats, schuin tegenover het Appeltheater, is in een muur een gedenksteen aangebracht. De schrijfsters zijn onder andere bekend van Sara Burgerhart, de eerste roman in brieven (1782) en het pedagogische hoofdwerk Proeve over de opvoeding (1779).


Schrijvers (een zéér onvolledige keuze)

Enkele favoriete schrijvers, van wie ik dan ook letterlijk alles heb (en gelezen!), zijn:

Saul Bellow

Saul Bellow

Maarten Biesheuvel

Maarten Biesheuvel

John Irving

John Irving

Paul Theroux

Paul Theroux

Theo Thijssen

Theo Thijssen

Saul Bellow (1915-2005) overleed op 5 april 2005. Hij is een van de prominentste vertegenwoordigers van de Amerikaans-joodse (of: joods-Amerikaanse) literatuur. Veel van zijn boeken spelen zich af in Chicago, de stad waar hij zijn leven lang woonde.
Het eerste boek dat ik van hem las was De avonturen van Augie March (1953). Er gebeurt, zoals in veel boeken van Bellow, vrijwel niets in dit boek, het merendeel van de tekst wordt gevormd door persoonlijke bespiegelingen en monologues interieurs van de hoofdpersoon.
Een veel ‘spannender’ boek in dat opzicht is De decaan en diens december, een mooie parafrasering overigens van de oorspronkelijke titel The dean’s december (1982), waarin de hoofdpersoon, een vooraanstaand intellectueel uit Chicago, decaan van een universiteit, heen en weer geschud wordt tussen enerzijds een vervelend raciaal getint incident op zijn universiteit en anderszijds het wachten, samen met zijn vrouw, in Boekarest, op een uitreisvisum voor zijn zieke schoonmoeder. Maar ook in dit boek veel ruimte voor bespiegelingen en messcherpe dialogen.
Enkele andere boeken die me zeer aanspreken zijn: Humboldt’s Gift, (1964) een schokkend, niets ontziend portret van zijn vriend/collega-schrijver Delmore Schwartz; Herzog (1964) speelt na de tweede wereldoorlog en gaat over een man die twee mislukte huwelijken achter de rug heeft. Veel ‘gedenk’ op de vierkante mm. Om de tijd te doden schrijft hij denkbeeldige brieven. Een hele vroege Bellow, zijn eerste roman zelfs, is Dangling Man uit 1944 over een man die wacht tot hij wordt opgroepen voor de militaire dienst. Bellow laatste (grote) werk is Ravelstein (2000), waarin het leven van Bellows vriend, de filosoof Allan Bloom kan worden herkend.
In 1976 ontving Bellow de Nobelprijs voor literatuur (en ga eens na wat er daarna nog allemaal verscheen ..!).
Een heel goede biografie is Bellow uit 2002 van James Atlas (inmiddels verramsjt voor een paar Euro). Bellow was geen aardige man, hij versleet vier echtgenotes en kreeg op zijn 85ste van zijn vijfde echtgenote nog een dochter …

Theo Thijssen (1879-1943), onderwijzer, sociaal-democraat, schrijver. Hij schreef een aantal van de mooiste (semi-autobiografische) romans uit de Nederlandse literatuur: uiteraard Kees de Jongen (1923) maar ook de onderwijstrilogie Barend Wels (1908), De gelukkige klas en Schoolland (beide 1925). Jeugdherinneringen in In de ochtend van het leven (1941). En dan zijn meest cynische roman Het grijze kind (1927), een ‘surrealistisch, hallucinerend’ portret van een milieu (Kees Fens). In vele passages in dit boek vallen mij parallellen op met die andere opvoeder-pur-sang: https://homedrive.ziggo.nl/jwa.berding@ziggo.nl/publiek/Janusz Korczak.html. (Tijd voor een artikel hierover?)
   Op de boekenmarkt in Dordrecht op de kop getikt: Jongensdagen, eerste druk uit 1909! Voor een koude herfst- of winteravond een hartverwarmend jongensboek! In het studieboek Schoolpedagogiek. Opvoeding en onderwijs in de basisschool (Groningen: Wolters-Noordhoff, 2006) besteden Wouter Pols en ik ook uitvoerig aandacht aan het semi-autobiografische en pedagogische werk van Theo Thijssen, onder andere Schoolland en De gelukkige klas.
   Oktober-november 2007: Nederland leest …. De gelukkige klas van Theo Thijssen, voor het eerst gepubliceerd in 1926. Eigenlijk is het het derde deel van een trilogie over het onderwijzersschap, bestaand uit Barend Wels (1908), Schoolland (1925) en De gelukkige klas (1926). De (deels autobiografische) bespiegelingen van ‘Meester Staal’ over ‘zijn’ klas zijn nog altijd springlevend, al is diens didactiek verouderd en behandelen we zo’n groep kinderen niet meer zo als eenheid. Wat wel gebleven is: interesse en échte aandacht voor kinderen, verwondering over het leven dat ze leiden, verbijstering soms over waar ze buiten school mee bezig zijn. In ons boek Schoolpedagogiek (2006) laten Wouter Pols en ik zien hoe aan het begin van de 20ste eeuw het arbeiderskind wordt ontdekt en hoe schoolmeester-pedagogen als Thijssen dat arbeiderskind de school binnenhalen. En daar tot de ontdekking komen dat ook dat kind een ‘innerlijk’ leven heeft. De gelukkige klas kan zeker ‘Bildungsroman’ in dubbele betekenis worden genoemd: het gaat over de ontwikkeling van ‘ukkies’ tot schoolkinderen én over de ontwikkeling van de auteur zelf, meester Staal alias Thijssen. In het boek staan enkele onvergetelijke kinderportretten, zoals van Fok (ook wel ‘Fokkie’) die zich ontwikkelt tot zijn trouwste klassenhulp, maar ook de onnozelste fouten maakt. Blijvend is ook Thijssens aandacht voor het belang van ‘sociale cohesie’ in de schoolklas, je zou kunnen zeggen dat hij avant la lettre de (te) ver doorgezette differentiatie in het onderwijs kritiseert.

Boekbesprekingen in Inkt! 2009-2012

Boekenliefhebbers kennen natuurlijk het prachtglossy Inkt!! Dit liep sinds zomer 2009 en verscheen tot november 2012 om de twee maanden. Ik heb vanaf het begin tot en met september 2011 in elk nummer een literaire recensie geschreven.

* In het eerste nummer besprak ik twee reisboeken van Paul Theroux. Mijn bijdrage is hier te lezen (pdf).

* Aan het tweede nummer (zomer 2009) droeg ik bij door een verslag van mijn parallelle lezing van Mrs Dalloway van Virginia Woolf en De uren van Michael Cunningham (zie onder). Dat artikel kun je hier lezen (pdf).

* In het derde nummer (september 2009) besprak ik mijn lezing van The death of Socrates van Emily Wilson (zie ook de Arendt-pagina’s op deze website) en de roman Xanthippe (1959) van de Vlaamse auteur Paul Lebeau. Ben je daarin geïnteresseerd, klik dan hier.

* In het vierde  nummer van Inkt! (november-december 2009, pp. 12-14) staat een bespreking van de intrigerende roman To the Hermitage van Malcolm Bradbury. Voer voor liefhebbers van geschiedenis, filosofie èn Rusland! Klik hier.

* Nummer 5 (januari-februari 2010): een parallelle lezing van tweemaal ‘Eichmann in Jerusalem’: van Hannah Arendt en Harry Mulisch (De zaak 40/61). Ik buig me over de literaire kwaliteiten en overeenkomsten in deze twee inhoudelijk zeer beladen werken. Een iets uitgebreidere versie dan de gepubliceerde kun je hier downloaden.
In mei 2017 verscheen een zeer uitgebreide en geactualiseerde Engelse versie van dit stuk in de bundel ‘Back to the Core’ (Cohen de Lara & Drop, Eds.) bij Vernon Press, Wilmington, USA.

* In nummer 6 (maart-april 2010) bespreek ik twee essays-in-boekvorm van de Franse auteur Daniel Pennac: tweemaal een hartstochtelijk pleidooi voor het lezen en voor een leescultuur op school; de tekst in iets andere vorm kun je hier downloaden.

* De bespreking in nummer 7 (mei-juni 2010) is gewijd aan de biografie van die andere Woolf: Leonard. Victoria Glendinning schreef zijn vuistdikke biografie die in een aantal opzichten nieuw licht werpt op het leven van Virginia. Een korte bespreking staat verderop, de uitgebreide versie is hier beschikbaar.

* In Inkt! nr 8 (september – oktober 2010) staat een bespreking van John Irvings jongste roman De laatste nacht in Twisted river. De tekst is in iets andere vorm hier beschikbaar.

* In het novembernummer 2010 van Inkt! (iets verlaat vanwege het overlijden van Harry Mulisch, maar daarom wel met veel aandacht voor diens werk) staat een korte bespreking van zijn Wenken voor de jongste dag. De tekst is in iets andere vorm hier te lezen.

* In het maart-aprilnummer 2011 besprak ik de biografie van Saul Bellow door James Atlas. In iets gewijzigde vorm kunt u deze bespreking hier downloaden.

* Het mei-juninummer 2011, #11, is gewijd aan ‘spannende boeken’. Ik bespreek er twee literaire, historische thrillers, De Caravaggio kunstgreep van Noah Charney en De hand van de schilder van Wolfram Fleischhauer. De bespreking is hier te lezen.

* In het zomernummer van 2011 schreef ik een bespreking van J.J. Voskuils wandelboeken: Inkt!, nr 12-2 (recensies) , juli/augustus 2011, pp. 34-39, hier te lezen.

* Het september-oktober nummer 2011 was deels gewijd aan kinderboeken. Ik schreef een korte bespreking van een heel dierbaar kinderboek, Plaats voor Gino van H. Diessel, uit de jaren 60.

NB. In september 2014 zijn Inkt! en Boekenpost, ook al zo’n mooi blad over boeken, gefuseerd en gaan verder onder de naam Boekenpost. Meer op Boekenpost.

* In Boekenpost nr 135 van januari/februari 2015 staat op p. 36 een interview van Kees van Rixoort met mij over het bezoek aan en de rondleiding door de werkkamer van Harry Mulisch (tijdens het Mulisch Festival eind oktober 2014). Ik denk met veel plezier hieraan terug, het was letterlijk in ‘een wereld binnentreden’.
Het kan hier als pdf worden gedownload.

%d bloggers liken dit: